De Borculose ridderschap
In de heerlijkheid Borculo heeft de adel veel invloed gehad. Daarvan getuigen de vele adellijke huizen die hier ooit zijn geweest. In de vijftiende en zestiende eeuw maakten sommige edellieden deel uit van de ridderschap van Borculo. Dit was een groep edellieden die de landsheer, de heer van Borculo, op afroep bijstond in het bestuur van de Heerlijkheid. De heer kon bijvoorbeeld niet om hen heen als hij een belasting wilde heffen. Dan had hij de toestemming van zijn ridderschap nodig. Verder vormden de ridders een college dat rechtszaken in hoger beroep behandelde. Het is echter de vraag of de Borculose ridderschap een echt staand college is geweest, d.w.z. of het een structurele en continue aanwezig bestuurlijke organisatie is geweest. De in het zuiden van de Achterhoek gelegen heerlijkheid, later graafschap, Bergh heeft ook een eigen ridderschap gehad. Ook daar is de ridderschap niet uitgegroeid tot een staand bestuurscollege.
De verbondsbrief uit 1469
In een verbondsbrief, die alleen in kopie bekend is, tussen hertog Adolf van Gelre, graaf van Zutphen, en Gijsbert heer van Bronckhorst en Borculo uit 1469, komen de namen van negen Borculose adellijke lieden voor, die dit verbond met heer Gijsbert medezegelen. Zij, die genoemd worden ‘mijne ridderschap’, zijn: Mattheus van Graesdorp, Herman van Middachten, Johan van Maerhuls, Evert van Diepenbrock, Johan Mensinck, Johan ter Hoeven, Johan de Buesse, Hendrick van den Grotenhuys en Johan Barmeloe. Sommigen kunnen we meteen thuisbrengen. Graesdorp was leenbezitter van het Huis Mallem, Herman van Middachten hoort bij de havezate Harreveld in het kerspel Groenlo, ambt Lichtenvoorde, Grotenhuys hoort misschien bij het Munsterse leengoed van die naam in Gelselaar en Johan Barmeloe hoort bij de havezate De Kamp onder Neede. Johan ter Hoeven hoort waarschijnlijk bij de al heel lang verdwenen havezate Ter Hoeve in Noordijk bij Neede. Johan Mensinck was waarschijnlijk de eigenaar van het Gelderse leengoed van die naam in Biel bij Geesteren. Evert van Diepenbrock en Johan de Buesse zijn moeilijker te plaatsen.
Het einde van de Borculose ridderschap
Toen Borculo op 20 december 1615 door het Hof van Gelderland werd toegewezen aan graaf Joost van Limburg Stirum, ontstond er een probleem met betrekking tot de Borculose ridderschap. De bezitters van de Borculose havezaten, te weten Johan Gansneb genaamd Tengnagel tot De Kamp, Steven van Rhemen tot De Hoeve, Bernd van Bevervoorde tot het Mensink in Gelselaar, Joost van Deute, genaamd Buth tot het Mensink in Geesteren, en Frans van Buloe tot het Welmerink onder Neede, dienden in mei 1616 een verzoek in bij de Staten van het kwartier van Zutphen om als jonkers tot de Kwartiersdagen (=vergaderingen) verschreven (uitgenodigd) te worden. In 1619 werd dit verzoek afgewezen, omdat de Borculose jonkers niet konden bewijzen dat hun voorouders wegens de Borculose havezaten op de Gelderse Landdagen verschreven werden. Daarmee was het met de Borculose ridderschap definitief gedaan. De voormalige havezaten bleven echter bestaan. Maar het ‘recht van havezate’ was een rekbaar begrip. Dit ‘recht’ of, zoals het ook genoemd werd ‘het recht van verschrijving’ (namelijk het recht om deel te mogen nemen aan en te stemmen op de vergaderingen van de ridderschap) kon met toestemming van Gedeputeerde Staten van het Kwartier van Zutphen, ‘verlegd’ worden naar een ander goed. Zo verloor de eigenaar van de havezathe Marhulsen, gelegen in het schependom van Groenlo, in 1764 het recht van verschrijving in de ridderschap, omdat dit recht bij de verkoop in genoemd jaar was losgekoppeld van het bezit van het huis. Er ontstond toen de merkwaardige situatie dat de feitelijke bezitter, graaf von Flemming niet namens Marhulsen in de ridderschap kon verschijnen omdat hij het recht van verschrijving niet bezat. Baron van der Borch, die dit recht had gekocht, kon ook niet verschreven worden, want hij bezat het erbij behorende huis niet.
De Zutphense ridderschap
In de graafschap Zutphen was het lidmaatschap van de ridderschap verbonden aan het bezit van een havezate of riddermatig goed. Een havezate moest verdedigbaar zijn en een bepaalde omvang hebben. Na de kerkhervorming (eind 16e eeuw) werden alleen nog gereformeerde havezatebezitters toegelaten. De ridderschap vormde samen met de steden (hoofdstad Zutphen en de kleine steden Doesburg, Doetinchem, Lochem en Groenlo) het bestuur van de graafschap. In die ridderschap maakten de in het westelijke of oude deel van de graafschap Zutphen wonende ridders de dienst uit.
De Borculose havezaten
Het is niet eenvoudig om het begrip havezate zonder meer toe te passen op de Borculose situatie. Want niet alle edellieden maakten in de periode voor 1616 deel uit van de Borculose ridderschap. Na de overgang naar Gelderland vielen de meeste buiten de boot in de zin dat ze op grond van een in de heerlijkheid gelegen havezate deel uitmaakten van de ridderschap. Liever gebruik ik de term adellijk huis, voorlopig te omschrijven als een door edellieden bewoond pand van zekere omvang en omgeven door grachten.
Bijna alle Borculose havezaten zijn verdwenen. Alleen van havezate De Kamp bij Neede heeft het hoofdgebouw de tand des tijds weten te doorstaan. Van de havezate Mallem bij Eibergen rest alleen nog de gracht. Van andere havezaten zijn er nog wat sporen in het landschap (Mensinck bij Geesteren) of zijn deze gereconstrueerd (Bevervoorde bij Gelselaar).
In de achttiende eeuw zijn nagenoeg alle havezaten, op Harreveld en De Kamp na, in verval geraakt en verlaten door de adellijke bewoners. Soms verdwenen ze helemaal (Bevervoorde, Mallem. Borg, Marhulzen), anderen werden boerderijen (Aamschot, Boerhof, Fokkink, Horstwijk, Mensinck-Geesteren, Schothorst, Bloo, ‘s-Roon). De adel in de Oostelijke Achterhoek heeft niet die omslag weten te maken die zo kenmerkend was voor de West-Achterhoekse adel in de 18de en 19de eeuw.
Lijst van de Borculose adellijke havezaten en huizen
Naam | Ligging | Bijzonderheden |
Aamschot | Haarlo | Buitenverblijf (16de eeuw) van de Heren van Borculo. Boedelinventaris 1554, met aanvulling |
Bevervoorde | Gelselaar | In de 16de en 17de eeuw bewoond door de familie Van Bevervoorde. De havezate wordt ook Mensinck of Jonkeren genoemd. |
Boerhof | Mallem/Loo | Leengoed van de Heer van Borculo en bewoond door een bastaardtak Van Bronckhorst en later door Herman Otto Wachen, die gehuwd was met een dochten Van Bevervoorde. |
Bolkshuis | Geesteren | Gelegen aan de Bolksbeek |
Borg of Mervelde | Rekken | In de late middeleeuwen bewoond door/bezit van de familie Van Middachten. |
Drietelaar | Dijkhoek/Borculo | Van Eyll. |
Fokkink | Borculo | Bewoond door een bastaardtak Van Bronckhorst, die zich ernaar gingen noemen. Geheel verdwenen in de Hambroekplas. |
Grotenhuis | Gelselaar | Leengoed van Münster. Tot omstreeks 1500 bewoond door leden van het gelijknamige geslacht. In 1469 is Henrick van den Grotenhuis lid van de Borculose ridderschap. |
Harreveld | Lichtenvoorde | Herman van Middachten werd in 1469 vermeld als lid van de Borculose ridderschap. Hij bezat harreveld, een van de belangrijkste havezaten in de heerlijkheid. Eind 16de- 17de eeuw bewoond door de familie Von Raesfeld, die enkele drosten van Borculo leverde. |
De Hoeve | Dijkhoek/Borculo | |
De Hoeve | Noordijk | Johan ter Hoeven, die in 1469 genoemd wordt, was waarschijnlijk bezitter van dit huis. |
Horstwijk | Beltrum | Korte tijd (17de eeuw) adellijk bewoond. |
De Kamp | Neede | In 1469 werd Johan Barmeloe vermeld als lid van de Borculose ridderschap. Het Huis De Kamp werd bewoond door de families Barmentloo, Tengnagel. Het aan deze havezate verbonden jachtrecht is in de 17de eeuw door de toenmalige bezitter, Van Heeckeren Van Kell van Ruurlo, via de Schothorst in Gelselaar op Huis Ruurlo verplaatst. Dat bleef tot de opheffing van het heerlijk jachtrecht in 1923. |
Mallem | Mallem | Mattheus van Graessdorp werd in 1469 vermeld als lid van de Borculose ridderschap. Het Huis Mallem is ontstaan uit een feodale hof. Aan het bezit van Mallem was het jachtrecht in de Heerlijkheid Borculo verbonden. De molen was dwangmolen voor de ingezetenen van het kerspel Eibergen. |
Marhulzen | Groenlo | Een van de belangrijkste havezaten in de heerlijkheid. De leenbezitter was in 1469 lid van de Borculose ridderschap. Marhulzen was een Borculo’s leen. |
Mensinck | Geesteren | Lid van de Borculose ridderschap in 1469. Wapen: ster met liggende halve maan (werd later wapen van de gemeente Geesteren). Jachtrecht beperkt tot een kring om Geesteren. Enkele leden speelden later een rol in het bestuur van de Heerlijkheid als drost. |
Ravenhorst | Broeke, Rietmolen | |
Schothorst | Gelselaar | Tijdelijk was aan dit goed het jachtrecht in de Heerlijkheid Borculo verbonden. Zie De Kamp. |
Tongerlo | Lichtenvoorde | Bewoond door leden van het geslacht De Rode van Tongerlo. |
Welmerink of Bloo | Hoonte/Neede | Vrij jonge havezate (15de eeuw). Bloo is afgeleid van Buloe, het geslacht dat deze havezate ooit bewoonde. |
Wolverink of ’s Roon | Kulsdom/Geesteren | Jongere havezate, die tijdelijk adellijk bewoond werd. |
Wat er nog van over is
De enige havezate in de Heerlijkheid Borculo die de tand des tijds heeft doorstaan is Huize De Kamp. De gemeente Neede was er zuinig op, Berkelland niet. In Mallem kan men nog het omgrachte perceel van de in de 18de eeuw gesloopte havezate vinden. Met het tegenoverliggende erve Hofman, waarvan de schuur historische waarde heeft, en het molencomplex vormt het een beschermd dorpsgezicht op loopafstand van Eibergen. In Biel bij Geesteren zijn nog restanten te zien van de gracht die ooit om havezate Mensink liep. In Gelselaar heeft men vele jaren geleden het terrein van de havezate Bevervoorde of ’t Jonkeren gereconstrueerd. Er is enige twijfel over de historiciteit van het geheel. Alle andere havezaten zijn verdwenen of opgegaan in een boerderij, wat bijvoorbeeld geldt voor havezate Buloe of Bloo onder Neede (begin van de Haarlosesteeg). Het complex doet tegenwoordig weinig havezateachtig aan, maar dat geldt voor meer voormalige locaties.
Literatuur
- Ingrid D. Jacobs, Adel en ridderschap in Gelderland. Tien eeuwen geschiedenis (Zwolle 2013)
- A.H. Martens van Sevenhoven, ‘De ridderschap van Borculo’, in: Bijdragen en Mededelingen ‘Gelre’, XXVII (1924) blz. 229-231