Als alles meezit, zal het dorp Eibergen in 2018 bevrijd zijn van het doorgaande verkeer. De huidige ‘Twenteroute’, zoals de N18 in het dagelijks spraakgebruik wordt genoemd, doorsnijdt het dorp. Deze dan oude N18 heeft nog niet eens zo’n heel oude geschiedenis, want hij begon pas in 1837, in de eeuw die momenteel de ‘IJzeren Eeuw’ wordt genoemd, met de bouw van een nieuwe brug over de Berkel bij Eibergen, op de plek waar tot dan toe een vonder lag. Met die brug kreeg het dorp Eibergen voor het eerst in zijn geschiedenis een vaste oeververbinding voor het vrachtverkeer met het noordelijk deel van de gemeente en Twente.
De aanleiding was de vestiging van een textielfabriek op de noordelijke oever, in de buurschap Mallem, in 1834. De bouwer en eigenaar van die fabriek, Jean Baptiste Paul Bouquié, was een van de drijvende krachten achter de bruggenbouw en de aanleg van de wegverbinding Enschede-Haaksbergen-Eibergen-Groenlo, die pas gestalte kreeg in de jaren ’50 van de negentiende eeuw. De weg zou uitgroeien tot de belangrijkste noord-zuidverbinding in de Achterhoek.
De eerste publicatie (longread) handelt over Jean Baptiste Paul Bouquié (1778-1855) , een Belg die in Eibergen terecht kwam en er het eerste grootschalige fabrieksgebouw neerzette. Zijn komst betekende ook de aanpassing van de eeuwenoude en voor grootschalige industriële activiteiten totaal ongeschikt infrastructuur. Met de bouw van de Berkelbrug – in 1837 – kreeg Eibergen zijn eerste vaste oeververbinding met de noordelijke Berkeloever. De bouw was noodzakelijk geworden, omdat Bouquié zijn fabriek niet in het Berkeldal bij het dorp bouwde (zoals later Ten Cate en Prakke deden), maar op de noordelijke Berkeloever in de buurschap Mallem. De sterk vervallen fabriek staat er gelukkig nog steeds en is aan de buitenzijde nagenoeg ongewijzigd gebleven. Er wordt al heel lang gezocht naar een bestemming voor dit voor Oost-Nederland unieke textielmonument van de IJzeren Eeuw.
Aanvulling 27 april 2017
Deze week is, dankzij een gulle sponsor, een tekst bij het schoongemaakte graf van J.B.P. Bouquié geplaatst. Later komen er nog QR-codes bij, zodat bij het graf een filmpje bekeken kan worden over de betekenis van deze textielfabrikant voor Eibergen. Inmiddels vordert de rstauratie van de buitenkant van de Mallemse fabriek (‘Kastanjefabriek’ of ‘Gemavo’ in de volksmond) heel aardig. En het moet gezegd: het wordt fraai, erg fraai. Een aanwinst voor Eibergen en de regio van waaruit Eibergen en de Achterhoek over enige tijd op allerlei manieren bezocht kunnen worden. Met andere ontwikkelingen in de omgeving van Eibergen durf ik wel te zeggen dat Eibergen over het fraaiste Berkelfront in de Achterhoek beschikt.
Aanvulling 18-9-2017.
In een nieuw blog over de geschiedenis van de Nieuwe Brug over de Berkel, gebouwd in 1837, zijn enige aanvullingen opgenomen over de komst van de fabriek van Bouquié naar Eibergen. Daarin ook (veel) meer kaartmateriaal.
Op 23 april 1616, bijna twee maanden na de feitelijke inbezitname van de stad Borculo door graaf Joost van Limburg en Bronckhorst, vond diens inhuldiging plaats als Heer van Borculo. Dat gebeurde op het verzoek van de nieuwe stadsheer in de zojuist gereformeerde kerk van Borculo. Burgemeesters en gemeenslieden en alle burgers moesten in persoon in de kerk verschijnen om ten overstaan van de stadsheer de eed van trouw af te leggen. De stadsheer zelf daarentegen legde geen eed af, maar beloofde met een handdruk (‘handtastunge’[1]) aan de vier burgemeesters de stadsrechten, zoals die bestonden ten tijde van de Heren van Borculo (dus vóór 1589/1580), te zullen handhaven en uit te breiden. Nadrukkelijk beloofde hij ook ze niet te zullen verminderen, voor zover dat in zijn macht lag. Dat laatste gaf wel aan dat graaf Joost zich ervan bewust was dat hij zonder Gelderland Borculo niet had kunnen verkrijgen. Het getuigde ook van een vooruitziende blik, want het gewest morrelde in de koop van de tijd steeds meer aan de rechten van deze heerlijkheid. Bijzonder was dat in de eedformule ook de opvolgers (‘unde sijne erben’) van graaf Joost vermeld worden aan wie de eed van trouw afgelegd moet worden. Graaf Joost, in Borculo natuurlijk aanwezig als Heer van Borculo, laat zichzelf in de formule de ‘natuurlijke erfheer’ noemen en niet de wettige (erf)heer. Hierin klinken de perikelen rondom de erfopvolging en de strijd met het vorstbisdom Münster daarover nog door.
Het tafereel oogt oud, want het afleggen van de eed was van oorsprong een tweezijdige gebeurtenis. In ruil voor de persoonlijke eed van trouw aan de stadsheer bevestigde de laatste de stad in zijn rechten. Eenmaal verkregen stadsrecht bood in principe geen ‘eeuwigdurende’ zekerheid. Bij elke nieuwe heer moest de eed opnieuw (door beide) partijen afgelegd worden. Dat hield een risico in. Voor zover mij bekend heeft zich (tijdelijke) vermindering van stadsrechten in Borculo niet voorgedaan. In het zogenaamde legerboek (register met allerlei stadszaken) is een protocol van de eedaflegging opgenomen. In het oud-archief van Borculo is een uittreksel bewaard gebleven. Beide stukken worden hier voor de volledigheid in transcriptie weergegeven.
Het is op 20 december 2015 jaar 400 jaar geleden dat de Heerlijkheid Borculo onder Gelderse soevereiniteit kwam. Vanaf 1579 tot eind 1615/begin 1616 stond de Heerlijkheid onder rechtstreeks Münsters bestuur. Hoe zag dat bestuur eruit, wat was de plaats van het ambt Borculo binnen het vorstbisdom Münster en wie waren de bestuurders?
De plaats van de Heerlijkheid Borculo in het vorstbisdom Münster De Heerlijkheid Borculo had tijdens het Munsterse bestuur de status van ‘Ambt’, één van de zeven Münsterse bestuursdistricten, naast Wolbeck, Sassenberg, Stromberg, Werne, Dülmen, Bocholt, Bevergern, Ahaus, Horstmar, Emsland, Cloppenburg en Vechta. Borculo was de hoofdplaats van het gelijknamige Münsterse district. Lichtenvoorde werd een voogdij, net als Geesteren, Neede, Eibergen en Beltrum. Borculo zelf werd meestal aangeduid als ‘wigbold’, een in Westfalen veelgebruikte term voor een kleine, onvolgroeide, stad.[1] De bestuurlijke en ambtelijke organisatie werd op dezelfde leest geschoeid als de andere Münsterse ambten. De hoogste vertegenwoordiger van de landsheer in Borculo was de drost. Deze had onder zich een richter, die zowel voor het wigbold als heerlijkheid dienst deed. Het kasteel Borculo kreeg een commandant die de leiding had over enkele daar gelegerde soldaten. De Heerlijkheid was onderverdeeld in vijf voogdijen: Geesteren, Neede, Eibergen, Beltrum en Lichtenvoorde, alle met een door de landsheer benoemde voogd aan het hoofd. Deze structuur was kenmerkend voor het vorstbisdom Münster, maar niet voor bijvoorbeeld de Graafschap Zutphen, Twente of Salland. Mogelijk is de tot het eind van de achttiende eeuw gehandhaafde voogdijstructuur aan het Münsterse bestuur te danken.
Münsters bestuur bracht de Borculose administratie op orde Besluiten over de inrichting en de personele bezetting van het bestuur over Borculo werden na de incorporatie van de heerlijkheid in 1579 genomen in Münster. Al snel werd de administratie op orde gebracht. Er kwam een reguliere reeks van jaarrekeningen, te beginnen over 1580-1581. Verder werd de leenadministratie op orde gebracht, wat begon met een nauwkeurige registratie van de beleningen, nu door de leenheer Münster zelf, van de Borculose leengoederen. In administratief opzicht was het Münsterse bestuur een zegen, omdat voor het eerst op een min of meer systematische wijze de zaken op orde werden gebracht. In dat opzicht is het tijdvak van het Münsterse bestuur over Borculo wel te vergelijken met 1777 en latere jaren, toen de Nassause Domeinraad na 150 jaar wanordelijke administratie door de Heren van Borculo uit het Huis Van Limburg Stirum, de zaak opnieuw ordenden. In beide gevallen stond er natuurlijk een grote en administratief deskundige en zeer ervaren organisatie achter respectievelijk de vorstbisschop (of een waarnemer) en de stadhouder.
Het wigbold Borculo
In de Münsterse stukken heb ik tot nu toe nog geen burgemeestersbenoemingen gevonden. De benoeming daarvan was een recht van de Heer der Heerlijkheid, maar die liet dat waarschijnlijk in de hier te bespreken periode over aan de drost. De benoeming geschiedde jaarlijks op de zondag na Driekoningen. Kandidaat-burgemeesters (in het stadsrecht (art. 21) worden zij ‘schepenen’ genoemd), die hun benoeming weigerden te aanvaarden of weigerden af te treden, kregen een boete van anderhalve oude schild.
Benoemingen (vermeldingen) van functionarissen
Datum
Naam functionaris
In welke functie benoemd?
1 april 1580
Nicolas von Trier
Rentmeester van de Heerlijkheid Borculo
1 mei 1580
Johan Rocholl
Kapitein (Hauptmann), bewaarder van het Huis Borculo
12 augustus 1580
Frantzen von Bodellschwingh
Drost van het ‘ambt’ Borculo
22 juni 1582
Frederico á Marhulss
Voogd van Eibergen. Opvolger van de overleden Goddarten Marckolff
23 november 1582
Steffen Wechelen
Voogd van Geesteren als opvolger van de teruggetreden Jobsten von Brunckhorst (akte van afstand d.d. 22-11-1582)
Drost van het ‘Drostambt’ Borculo. Opvolger van de overleden drost Frantz von Bodellschwing. Hij stamt uit de tak Romberg.[3] Op 13 mei 1600 wordt hij voor het laatst genoemd als drost.[4]
20 februari 1585
Jürgen Storm
Voogd van Neede als opvolger van de overleden Henrick van Brunckhorst. Storm was Münsters ambtenaar (‘Hofdiener’).
2 april 1585
Wilhelm Schottler
Richter over ‘unser wigboldt und gantze Herrschafft Borckeloe’, als opvolger van Georg van Buerse. Schottler was als ‘Kuchenschreiber’, de ambtelijk verantwoordelijke voor de huishouding.
Richter ‘über das Wigbolt unnd gantze Herrschafft Borckelo’, als opvolger van de op 26 maart 1590 overleden richter Wilhelm Schotteler. Von der Recke was ambtenaar in de Münsterse secretarie.
21 juni 1590
1604-1606 (vermelding)
1609-1612 (vermeldingen)
Dietrich Osswaldt gnandt Verheiden
Conradt Schade
Johan von Marhülsen
Plaatsvervanger van de benoemde richter Gerhardt von der Recke. In 1594 werd hij aangeduid als ‘Amptsverwalter des Gerichts Borckelo’, en in 1596 en 1598 komt hij voor als ‘richter der herschafft Borckelo’.In 1604 en 1606 wordt Conradt Schade vermeld als ‘subtituerter richter der herligkeit Borckelo’.
‘substituirter richter’
20 november 1600 (vermelding)[8]. Mogelijk 1603[9]
Goossen van Raesfeltz
Drost. Hij was gehuwd met Ursula van Middachten, vrouwe van Harreveld. In 1604 noemde hij zich dan ook Goswin van Raesfeld tot Roembergh en Herveld. Goossen van Raesfelt overleed vóór 3 oktober 1614, toen zijn dochter Margareta van Raesfelt huwde met Heidenrich Droste. Ursula van Middachten wordt dan als weduwe van Gosen van Raesfeld vermeld.[10] Goossen is te Borculo begraven. Zijn grafzerk is nog in de kerk aanwezig.
29 maart 1604
Johan Storm
Voogd van Neede. Opvolger van zijn wegens hoge leeftijd afgetreden vader Georgh Storm.
Was al drost van Bocholt. Hij kreeg een voorlopige of tijdelijke benoeming voor Borculo: ‘provisionaliter, wegen unkatholischer Religion’.[15] Hij was in het kasteel aanwezig, toen dat op 23 februari 1616 werd belegerd en de volgende dag werd ingenomen door Zutphense troepen. Of deze persoon dezelfde drost Van Lymbeck is als die welke genoemd wordt in het Resolutieboek van de gedeputeerden van Zutphen op 26-2-1616 is minder zeker. Dat zou betekenen dat graaf Joost van Limburg en Bronckhorst hem, na de inname van stad en heerlijkheid Borculo, handhaafde als drost. Volgens andere bronnen stelde de heer nieuwe ambtenaren aan vóór 29 december 1615.[16]
[1] In de stadsrechtspraak was Borculo onvolgroeid. De hoge rechtspraak, de rechtspraak waarbij lijfstraffen gevorderd konden worden, bleef in handen van de Heer van Borculo. De grens van de bevoegdheid van het stadsgericht in strafrechtelijke zaken was die wanneer er bloed gevloeid had. In de Münsterse periode kwam het enkele malen voor dat om recht te kunnen spreken een machtiging vanuit Münster nodig was (en verleend werd).
[2] LANRWAW, Manuskripte I A 10, Bd. 37. Kopiar der Bestallungen des Bistums Münster, 1554-1589, fol. 172r-175v
[3] W. Kohl, Germania Sacra, NF 37.4, Das Bistum Münster, 7.4, pag. 220, heeft als benoemingsdatum van Renhard von Raesfeld tot drost 21-2-1584. Volgens een vermelding in het Archief Middachten, II, no. 994, (GldA, blok 522) wordt Reinier von Raesfeldt zum Rhonnbergh echter al op 4 februari 1584 als drost te Borckeloe vermeld. W. Kohl noemt daarnaast nog een andere drost in deze periode: Dietrich von Raesfelt, drost van Bocholt en van Borculo. Hij stierf vlak voor 31-8-1590. (Kohl, GS, NF 37,4, BM 7,4, pag. 220, waar hij verwijst naar het protocol van het domkapittel van Munster, 2 Bl. 197v).
[4] GldA, Archief Huis Middachten II, nr. 1009, 1600, mei 13, Reinhart von Raisfelt, drost .
[5] LANRWAW, Manuskripte I, Nr. 34. Kopiar der Provisionen des Bistums Münster unter Bischof Ernst von Bayern, fol. 27v.
[7] Idem, fol. 33v,. GldA, Archief heren van Borculo (blok 0378), inv.nr. 287. Akte van aanstelling.
[8] Betreft de eerste vermelding. Een benoemingsbrief heb ik nog niet kunnen vinden.
[9] StAM, FMLA, Band VII, A 57, blz. 270 (131) – 325 (159), v.a. [blz. 270] heeft echter: ‘… orginel Revers des Goswin von Raesfeld über erhaltenes Drosten-Amt, de 1603.
[10] GldA, Archief Middachten, (bloknr. 0522), inv.nr. 253. In 1615 en 1617 vermaakte zij nog e.e.a. aan de armen te Borculo.
[11] GldA, Archief Heren van Borculo, inv.nr. 288 heeft echter 1602: ‘brief, waarbij de bisschop van Münster goedkeurt, dat Gerhardt von Cölle, voogd te Lichtenvoorde, zijn ambt overdraagt aan zijn oudste zoon Ludolph von Cölle, 1602. 1 stuk.’
[12] Ook op 30 juli 1609 wordt hij vermeld: Melchior von Plettenberch, “vogten zu Eibergen” (J.G. Smit, Vikarieën…, in: Archief 1971., blz. 25, reg. 10).
[13] LANRWAW, Manuskripte I, Band 1, A10, Nr. 35, Kopiar der Provisionen und Kommissionen während der Statthalterschaft des Bistums Münster unter Bischof Ernst von Bayern, 1595-1611, fol. 70r.
[14] D’Ablaing, Ridderschap Zutphen, blz. 90 noemt nog als drost van Borculo: Reiner van Raesfeld, zoon van Gooszen. Hij is echter geen drost geweest, maar ‘slechts’ heer van Harreveld na de dood van zijn vader.
[15] W. Kohl, GS, NF 37,4, BM 7,4, pag. 220, waar hij verwijst naar MLA 52a. StAM, FMLA, Akten, Fb. A51, Nr. 15. Renversaal van Matthias von Westerholt zu Lembeck, ‘das ihm verliehene Drostamt zu Borculo aufzugeben, wenn er nicht in der vorgeschrievenen Zeit zur…’, z.j.
[16] Al op 5 maart 1616 stelde graaf Joost van Limburg en Bronckhorst, als heer van Borculo, Johan de Rode to Tongerlo aan tot richter over de heerlijkheid Borculo (Archief Wisch, inv.nr.199)
Op 19 oktober 1765 werd in het klooster Groot Burlo, bij Winterswijk over de grens, door afgevaardigden van het Furstendom Gelre en Graafschap Zutphen enerzijds en het Hoogstift Münster anderzijds een akkoord gesloten over het verloop van de grens tussen beide landen. Tussen 20 september 1766 en 22 oktober 1766 werd er uitvoering aan gegeven. Van de plaatsing werd een protocol opgemaakt dat op laatstgenoemde datum te Winterwijk werd ondertekend.[1] In dat register werden de locaties van de stenen nauwkeurig beschreven, maar ook, welke stenen er geplaatst werden en op wat voor een ondergrond. In 2015/2016 is het dus 250 jaar geleden dat de Gelders-Münsterse grens opnieuw en definitief werd vastgesteld.
Veel van de oorspronkelijke stenen zijn nog aanwezig. Steen nummer 1 zou bij de zogenaamde jurisdictiepaal geplaatst moeten worden, op de grens van Gelderland, Münster en Overijssel. Maar men was het niet eens over de exacte locatie, zodat, ter voorkoming van ‘contest’ gewacht moest worden op het antwoord van de hoogste vertegenwoordiger van het Overijsselse gezag in de regio, nl. de richter van Haaksbergen. De andere stenen werden wel geplaatst, waarbij en passant aardige historische details worden vermeld. Grenssteen nr. 2 kwam op de grens nabij de zgn. ‘Nieuwe kerk’, die geen schuilkerk meer was, maar de naam was behouden gebleven (‘Niekerk’). Daar werd ’tussen een dubbelde landeweer aan het einde van de allee oft weg, in de sloot off graven van de beide landeweeren’ de steen geplaatst. Onder deze steen waren keien gelegd ‘nevens eenig swart gruis van smitskolen’. Enkele toponiemen en familienamen passeren de revue: de Winkelhorster capel (de kerk van Oldenkotte), Derk Oldenkotte, ‘de Gelderschen boer Oldenkotte’ (de naam komt aan beide zijden van de grens voor), de ‘Beumers Schwilschen Kamp, IJsevoorts Camp (naar een voormalige bezitter van havezate Borg of Mervelt in Rekken?). Interessant werd het bij de Berkel. Want wat doe je met een grenssteen als de grens midden door een te bevaren ondiepe rivier loopt? De grens liep verliep er tussen de stenen 10 en 11. In het protocol werden de bevonden situatie en de gekozen oplossing als volgt beschreven:
‘Bij de settinge van desen steen sub num. 10[2], bevond zig dat den landmeter een steen, sub num. 11[3], aan de oversijde van de Berkel op het Munsters territoir hadde laten brengen, om daardoor te betonen, dat tussen die beide steenen, het midden van de Berkel die scheidinge maakte, hetgeen door alle de heeren gecommitteerdens overtollig wierd geoordeelt, dan tegelijk niet raadsaam geagt die ongeset te laten, alsoo daardoor in de nummers ter sake, die overige steenen bereits op haare gedesigneerde plaatsen waren gebragt, ligtelijk een confusie soude hebben kunnen ontstaan, weshalven tot voorkominge van alle erreur en misverstande hetgeen daaruit dat eene met een Gelders wapen voorsienen steen in het geheel op Munsterschen bodem geset wierde, zoude hebben kunnen ontstaan, geresolveert en goedgevonden is te declareren, sooals geschied bij desen, dat die steen sub num. 11 blootelijk en alleen om daardoor het midden der Berkel als een scheidinge aan te duiden, sou geset worden, dog dat ter oorsake voorschreven, het Geldersche wapen daar wederom zoude worden uitgehouwen’.
Bij steen nummer 13 gebeurde het omgekeerde, toen die steen vanwege een sloot noodzakelijkerwijs geheel op Gelders grondgebied moest worden geplaatst. In Zuid-Rekken, nabij de ‘Gelderschen Huttenkamp’ (de Hutte is nog een bestaande boerderij aan de rijksgrens in Rekken) werden de stenen met de nummers 19 tot en met 26 geplaatst. Zij markeerden de Sneetgraven, waarvan men verwachtte dat die snel zou dichtgroeien. Omdat de grens hier niet in een rechte lijn verliep, werd meteen maar afgesproken om die hier regelmatig gemeenschappelijk te onderhouden.
De meeste stenen werden voorzien van de wapen van Gelre en Münster, maar de (enkele) kleinere stenen alleen met een nummer, bijv. nr. 27 in Zuid-Rekken.
Steen 36 werd geplaatst ‘in een kuil agter de Overdijks maete aan de Ramsbeeke’. Vandaar ging het op het Zwilbroek aan. Namen als Rensmanscamp en de Matsmate worden in andere historische veelvuldig in relatie tot markeconflicten tussen Eibergen en Vreden genoemd. Want conflicten tussen marken waren vaak een eerste signaal dat de grenzen nauwkeurig(er) bepaald moesten worden. Wanneer de markengrens tevens de grens was tussen verschillende landsheren, dan lag een ‘internationaal’ of ‘interprovinciaal’ conflict op de loer. In Eibergen en Rekken leverde dat vooral ruzies met Vreden (Münsterland) en Langelo/Haaksbergen (Overijssel) op. Vooral in de achttiende eeuw leidden markenruzies tot langdurige en kostbare procedures. Daarbij speelde de heer van Borculo, ook al was die erfmarkenrichter in Eibergen en Rekken, geen rol van betekenis meer. Conflicten met de buurlanden werden afgedaan door Gelderland, dat één van de zeven soevereine gewesten van de Republiek was.
Bij de Matsmaete, in de Holterhoek nabij het Zwillbrock, begon een landeweer. Daar werd steen nr. 41 geplaatst. Op een hoek van het kampje aan het ‘Grolse voetpad ten einde van de landeweer’, werd steen 42 geplaatst. Vandaar verliep de grens verder ‘langs de nieuwe weide, alwaar het [Munsterse] gerigt staat’. De stenen 46 en 47 werden in het veen ‘op geheide palen geset’.
Wie de wandelroute rondom het Zwilbroekse Veen kent, weet dat ongeveer halverwege, bij de rustplaats waar de route weer naar het noorden afbuigt, een oude grenssteen te vinden is. Het is de steen met het oude nummer 66 staat in het Zwilbroekse Veen. Hij is, zoals vele andere, voorzien van het Münsterse en het Gelderse wapen.
Bij de plaatsing in 1766 werd de locatie (in het Duits en (hier)het Nederlands) in eerder genoemd protocol als volgt omschreven:
‘Verder gaat die scheidinge van bovengemelten hoeksteen sub num. 48 ofte het middelpunt der beide gepraetendeerde hoekesteenen, in eene regte linie door het veen langs twee kleine steenen met letters sub num 49 en 50, tot op de plaats daar de soogenoemde Veenepaal gestaan heeft, alwaar een hoeksteen met wapens is geset sub num. 51.’
Deze steen staat er nog steeds en wordt op de topografische kaart als grenssteen 800a vermeld. Dit nummer is ook op een recent aangebracht plaatsje van kunststof op de zijkant van de steen te vinden.
Bennie te Vaarwerk
[1] Landesarchiv NRW Abteilung Westfalen, Msc. VII (z.T. Dep.), Nr. 464, Land-Grenzbuch des Amts Ahaus worinnen die mit denen benachbarten Provinzen getroffene Grenz Vergleiche, Schnadbeziehungen und desfalligen Protocolla, etc. zusammengetragen sind, 1770. De bestanden zijn fraai gedigitaliseerd en te vinden op de website.
Vandaag zijn twee nieuwe indexen op het oud-rechterlijk archief van Stad en Heerlijkheid Borculo aan de website toegevoegd. Het betreft indexen op de inventarisnummers:
125. Dossiers van civiele procedures voor het stadsgericht en fragmenten daarvan, 1668. Specificatie:
125.1. Petrus Sybille, grafelijk secretaris, contra Harmen Rijpen, 1668;
125.2. Burgemeester Bernhard ten Noever contra stadsrentmeester Joan Haselbroeck, 1668;
125.3. Otto, graaf van Limburg en Bronckhorst contra Christine van de Hovelick, weduwe van Casijn Schimmelpenninck, 1668;
125.4. Gerrit Hessels contra burgemeester Hendrick ter Hoeve, 1668;
125.5. De momboiren van de kinderen van dr. Jacob Hessels contra Johan Fockinck, 1668;
125.6. Joan Baltesar van Duyth gent. Buth, drost der heerlijkheid, contra Derck Haeffkens, 1668;
125.7. Margarieta Cappers contra Gerrit Hessels, 1668.
301-II, Dossiers van civiele procedures voor landgericht en fragmenten daarvan, 1722-II en 1723-I. Specificatie:
301.1. Dr. Johan Hendrick Veldinck contra Jan Willem ter Hagreise. Betreft wederrechtelijk gebruik van een huis in Neede, 1722;
301.2. Adolf van Gelder contra Harmen Garverdinck, 1722
301.3. Frederic Wilhelm, graaf van Limburg en Bronckhorst contra Wilhelm Klinckenbergh, notaris en solliciteur-militair te ’s Gravenhage, 1722;
301.4. Aeltjen Grijsen contra Gerrit Harperinck, 1723;
301.5. Leopold, graaf van Limburg Stirum contra Derk, bouwman op het erf Ten Nijhuijs, 1723. [Loopt door in dossier 302.1]