Berkelland: zorg over verslaglegging raads- en commissievergaderingen

Vanmorgen (11 juni 2012) was in de TCTubantia een artikel te lezen over digitale optekening van de discussies in gemeenteraad en raadscommissies van Berkelland. De aanleiding waren vragen van het D66 raadslid Wilco van Wijk. Uit het artikel kan de conclusie getrokken worden dat Van Wijk het vooral te doen is om de hoeveelheid handwerk die er nog mee gemoeid is, een politiek argument (hoe breng je interrupties in beeld? Hier wordt mogelijk verondersteld dat de griffie niet objectief is. Ik neem aan dat de griffie eventueel aan de knoppen zit). Verder vraagt hij zich af of de gemeente wel voldoet aan de Archiefwet, vooral met het oog op de door de gemeente bedachte erg korte bewaartermijn. Op dit laatste punt ga ik verder in.
Inderdaad is het volgens de Gemeentewet zo dat het raadsverslag minimaal een besluitenlijst moet bevatten. Als de raad meer wil, moet dit vastgelegd worden in de verordening op de vergaderingen van de gemeenteraad. Tot nu toe, en daarin was Berkelland te prijzen, werden de verslagen volledig uitgeschreven. Omdat de raadsverslagen tot nu toe permanent te bewaren stukken zijn, gaan ze deel uitmaken van het Berkellandse schriftelijke erfgoed en kunnen toekomstige historische onderzoekers vrij nauwkeurig nagaan hoe individuele raadsleden stemden of het stemgedrag probeerden te beïnvloeden. Digitale opnamen bieden nog een extra dimensie, doordat de bezoekers en historische onderzoekers er o.a. een gezicht, stemgeluid en emoties erbij krijgen. Wanneer er een koppeling is met de stukken waarover een besluit moet worden genomen kunnen toekomstige generaties (maar ook de huidige!) zich een goed beeld vormen van het officiële politieke bedrijf in Berkelland.
Het raadsvoorstel en de daarover gestelde vragen van Wilco van Wijk en de beantwoording daarvan door B&W zijn te vinden op: http://www.gemeenteberkelland.nl/ris/Raad_en_commissies/Raadscommissies/
Commissie_Bestuur/Agenda_s_en_bijlagen_commissie_Bestuur/Archief/2012/
Commissie_Bestuur_12_juni_2012
Ik kan kort zijn over het B&W-voorstel: ik heb er geen goed gevoel bij. Waardoor komt dat? In de eerste plaats door het voorstel van het college om na ingebruikname van het nieuwe systeem de huidige uitgebreide notulen te vervangen door een besluitenlijst. Als dit vervolgens in de verordening op de raadsvergaderingen wordt vastgelegd, dan is deze lijst het enige stuk (naast uiteraard de stukken waarover besloten wordt) van de desbetreffende raadsvergadering dat volgens de Archiefwet voor permanente bewaring in aanmerking komt. Discussies, zoals tot nu toe, worden dan niet meer permanent gearchiveerd. Daarvoor is nodig dat in de raadsverordening ook wordt vastgelegd dat de digitale opnamen (geluid én beeld) eveneens worden gearchiveerd. Dit staat niet expliciet in het voorstel. De video-opnamen worden opgeslagen in het gemeentelijke document managementsysteem (dms). Dit is echter geen electronisch archief waartoe burgers en/of historische onderzoekers toegang hebben. De stukken van de raad daarentegen zijn en blijven openbaar. In het beste geval zijn de digitale raadsopnamen tot één jaar online terug te zoeken in het systeem. Daarna verdwijnen ze in het dms om daar pas uit gehaald te worden op het moment dat ze verplicht naar de archiefbewaarplaats overgebracht moeten worden. Dat is pas na 20 jaar! In de tussentijd moeten burgers, raadsleden en onderzoekers het doen met de besluitenlijst. Afgezien van de principiële openbaarheid van raadsstukken en -verslagen, is natuurlijk ook de vraag relevant of de gemeente Berkelland in staat is de digitale archiefstukken duurzaam te beheren, maar daar ziet de inspectie van het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers op toe. Als liefhebber van de lokale en regionale geschiedenis meen ik dat zolang het archiveringssysteem geen recht doet aan de principiële (en kostenloze) openbaarheid van de digitale opnamen van de raadsvergaderingen, wat vastgelegd moet worden in de raadsverordening, het vanuit historisch oogpunt en ook terwille van de burgers en de raadsleden zelf, mogelijk moet zijn om steeds terug te kunnen vallen op een verslag van de discussies zoals tot op heden goed gebruik is in Berkelland.

Einde van het papieren tijdperk

Tussen 1993 en 2007 heeft de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo (SSHB) 13 nummers van de Kleine Reeks uitgebracht. Aanvankelijke ondertitel: ‘Verhalen over de geschiedenis van Stad en Heerlijkheid Borculo’, later wat deftiger en ouderwetser: ‘Bijdragen tot de geschiedenis van Stad en Heerlijkheid Borculo’. Daarnaast zijn 7 bronnenpublicaties uitgegeven, waarvan 6 op papier. Nummer 7 werd alleen nog digitaal uitgebracht en meteen op de website geplaatst. Voor bronnenpublicaties was al wel langer duidelijk dat er geen papieren markt meer voor was, hooguit nog via ‘printing on demand’. Kleine bronnenpublicaties (‘Borculose sprokkels’) en historische publicaties worden al sinds 1999 op de website gepubliceerd. Als een van de eerste heemkundeclubs in de regio zag de SSHB het nut in van digitaal publiceren via een website en dat zonder abonnement en ongevraagde reclame. De vraag naar papieren publicaties is nagenoeg geheel ingezakt. De meeste gedrukte papieren publicaties zijn, m.u.v. de eerste jaargangen, inmiddels ook digitaal verkrijgbaar. De website voorziet duidelijk in de behoefte en de SSHB had zonder de website nooit het publiek kunnen bereiken dat zij nu heeft (momenteel tussen de 75 en 100 gebruikers per dag). Om het einde van het papieren tijdperk te markeren en als service aan de liefhebbers van de geschiedenis van Stad en Heerlijkheid Borculo is deel 1 van de Kleine Reeks uit 1993 op de www.heerlijkheidborculo.nl geplaatst. Onze donateurs worden in de komende zomer uitvoerig geïnformeerd over de koerswijziging, die overigens voor velen niet als een verrassing zal komen.

4 en 5 mei

Oningevulde niet-joodverklaring

Toen mij begin jaren ’90 van de vorige eeuw bij het toenmalig Waterschap van de Berkel de kans werd geboden om ervaring op te doen met de inventarisatie van archieven, nog vóórdat ik toegelaten werd tot de toenmalige Rijksarchiefschool, mocht ik de archieven van de vier onderafdelingen van dat waterschap inventariseren. Daartoe behoorde ook het opschonen van die archieven, wat wil zeggen het verwijderen van archivalia die volgens een selectielijst daarvoor in aanmerking kwamen. De meeste indruk maakten de stapels niet ingevulde niet-joodverklaringen. Het Waterschap was een kleine organisatie waardoor het niet verwonderlijk was dat veel van die formulieren oningevuld bleven en dus weg konden. Toch intrigeerden die lege formulieren mij, omdat ze mij voor een gewetensprobleem plaatsten. De oorlog kwam akelig dichtbij. Wat zou ik gedaan hebben als ambtenaar bij het Waterschap in de oorlog? Zou ik het formulier ingevuld hebben in de wetenschap dat ik dan mijn baan zou behouden of zou ik geweigerd hebben? Zou het anders zijn geweest als ik joodse collega’s gehad zou hebben? Ik weet het niet zeker, maar ik vermoed dat ik het formulier ingevuld zou hebben. Zoveel jaren na de oorlog is het gemakkelijk praten. Velen zaten pas na de oorlog in het verzet. Soms kunnen lege formulieren mensen voor gewetensproblemen plaatsen. Daarom heb ik er meer in het archief laten zitten dan eigenlijk mag.

Jeugd, alcoholgebruik en roken 100 jaar geleden: was vroeger alles beter?

Deze week kon men in de regionale kranten lezen dat het voor de jeugd nog steeds gemakkelijk is om alcoholhoudende drank te kopen in de supermarkten. In vergelijking met een kleine eeuw geleden is de huidige jeugd nog braaf. Wie zegt dat vroeger alles beter was?
In 1918 voerde de Gezondheidscommissie ‘Lochem’, waartoe o.a. de gemeenten Eibergen, Neede en Borculo behoorden, een onderzoek uit naar de rook- en drinkgewoonten van schoolkinderen. Daaruit bleek dat 32,7%  van de 2214 schooljongens op 39 (lagere) scholen rookten: ‘de meesten nu en dan, doch ook vele wekelijks, vooral des Zondags, voornamelijk sigaretten, doch ook sigaren, terwijl eenigen een pijp rookten en een paar zelfs tabak pruimden.’ Het onderzoek naar het alcoholgebruik door schoolkinderen van 5 tot 13 jaar (jongens en meisjes) leverde op dat 30% van hen ‘zo nu en dan gebruik maakten van alcoholische dranken, meestal het zogenaamde ‘rood, (bessen- of frambozenliqueur) op visites, bruiloften en kermissen, enz. Slechts zeer enkele leerlingen geregeld wekelijks.’ Vooral na het verlaten van de (lagere) school werd steeds meer gerookt. Dat hoefde geen verwondering te wekken, aldus de lokale geneesheren die de Gezondheidscommissie vormden, omdat men ‘kinderen van 13 jaar en wat ouder bij dans- en drankaangelegeneheden zoo naar het schijnt maar straffeloos toelaat.’

Van ‘curtis Ecberghe’ naar ‘Hof van Eckberge’

Enkele maanden geleden werd op een terrein nabij het Eibergse openluchtzwembad ’t Vinkennest een nieuw pretpark geopend onder de naam ‘Hof van Eckberge’. Op zich een uitstekend en gedurfd initiatief, maar zouden de initiatiefnemers zich bewust zijn geweest van de historiciteit van de naam van de accomodatie? Ik heb zo mijn twijfels. Eibergen had in de middeleeuwen nogal wat ‘hoven’. Dat waren meestal geen adellijke hoven, zoals men bedoelt wanneer gesproken wordt over ‘het Hof’. De belangrijkste en grootste hoven droegen de naam van een plaats of buurschap, bijvoorbeeld de hof te Mallem, hof te Lintvelde, hof te Beltrum, Hof te Neede, hof te Haarlo en, daar gaat het in dit geval om, de hof te Eibergen. Veel is niet bekend van deze hof, die voor het eerst genoemd wordt in het inkomstenregister van het kapittel (bestuur) van het hoogadellijk vrijwereldlijk vrouwenstift in Vreden. Die vermelding moet dateren uit de jaren vóór 1340. In dat register wordt op twee plaatsen melding gemaakt van een ‘curtis Ecberghe’, die jaarlijks uit talloze boerderijen onder Eibergen, Neede, Geesteren en elders producten moeten leveren aan de Stiftsjuffers. ‘Curtis’ betekent ‘hof’. In het Engels is er het woord ‘court’ van afgeleid, dat nog steeds ‘hof’ betekent, maar o.a. ook hofhouding en binnenplaats. De Fransen kennen het als ‘cour’ nog als binnenplaats/plein, hofhouding en gerechtshof. Maar die betekenissen heeft het woord hof pas in de loop van de tijd gekregen. In de middeleeuwen organiseerden grootgrondbezitters die de grond niet zelf bewerkten hun bezit in hoven. Dat waren natuurlijk vooral de kloosters en de koningen. De hoven in Eibergen waren meestal ‘geestelijk’bezit, d.w.z. bezit van aan de kerk gelieerde instellingen zoals kloosters. De hof te Eibergen behoorde toe aan het Stift Vreden, de hof te Neede aan het klooster Überwasser in Münster, de hof te Lintvelde aan het klooster Werden aan de Ruhr, later aan het kapittel van St. Jan in Utrecht. Oorspronkelijk werd het bij de hoven behorende grondbezit bewerkt door horigen, die persoonlijk onvrij waren. Om te mogen trouwen hadden zij toestemming van de hofheer nodig. Dit was in het geval van de hof te Eibergen de proosdes van het kapittel van het Stift Vreden. Wanneer een hofhorige stierf erfde de hofheer automatisch de helft van het viervoetige vee. Daar stond tegenover dat het hofgoed niet gesplitst kon worden en de hofhorigen in de loop van de tijd een erfelijk recht kregen op de door hen gebruikte boerderij.
In de loop van de tijd veranderden de hoven van karakter. Soms werden ze simpelweg opgeheven en de grond verpacht aan de boeren. Het werden gewone boerderijen, bijvoorbeeld Lintvelde, Beltrum en Haarlo. Andere hoven slaagden er wel in om gedurende kortere of langere tijd een adellijke ‘bestemming’ te krijgen. Dat is o.m. het geval geweest met de hof te Mallem. Het Hof te Borculo lijkt niet ontstaan te zijn uit zo’n feodale hof, maar uit een versterking van de bisschop van Münster op de grenzen van zijn diocees. De bezitters van het kasteel Borculo zijn er in geslaagd in de loop van de tijd overheidsgezag te verwerven over een groot deel van het omliggende gebied. Bij dat heerlijk gezag, dat zij tot eind 1615 in leen hadden van de Münsterse vorstbisschop, hoorde een adellijke levensstijl. Op het vóórhof, het terrein tussen de Borculose kerk en het kasteel zelf, stonden een brouwerij, een boerderij en opslagplaatsen. In die zin had ook het Borculose hof nog functies die ook kenmerkend waren voor de feodale hoven, namelijk als centrum van de inning van de producten die door de onderhorige goederen aan de heer geleverd moesten worden.
Kortom, achter het woord ‘hof’ gaat een complexe en een voor onze streken wezenlijke geschiedenis schuil, waaraan men niet meteen zal denken bij een bezoek aan de ‘Hof van Eckberge’.