De buurschap Rekken is één van de oudste marken in de voormalige heerlijkheid Borculo. Ze wordt al in 1316 genoemd. In 1848 werden de resterende markengronden verdeeld, wat het begin van het eind van de mark inhield. Helaas zijn er weinig markenboeken bewaard gebleven. Wel is er een markenrecht uit 1613 en zijn er veel processtukken bewaard gebleven, vooral over de strijd over een stuk markengrond op de grens met Haaksbergen, daarom ook het Twistveld genoemd. De strijd duurde 160 jaar en werd in 1775 bijgelegd met als uitkomst dat het grondgebied tot Gelderland bleef behoren, maar de eigendom bleef in Haaksbergse handen. In 1786 stelden de geërfden, dit waren de eigenaren van de belangrijkste en meestal ook oudste boerderijen in de mark, een nieuw reglement op voor het beheer van de gemeenschappelijke gronden. Dit was het begin van een nauwkeurige administratie van de mark, vooral in financieel opzicht. Verslagen van markenvergaderingen zijn er nauwelijks. Gelukkig is de serie tweejaarlijkse rekeningen bewaard gebleven en bieden die een goed beeld van wat de mark allemaal deed. Daarom zijn in de publicatie op www.heerlijkheidborculo.nl alle verslagen van markevergaderingen uit de periode 1786-1830 en de rekeningen uit de periode 1786-1814 in licht bewerkte vorm opgenomen. In 1787 schafte de mark een Oranje vlag aan en in 1789 opnieuw. In dat jaar moest de Grolse juffer Velding er tevens de woorden ‘Vivat Oranije’ op schilderen, ‘in groote letteren’, zoals de markenrekening vermeldt. De stadhouder had het wel nodig, want in 1787 had hij ternauwernood het vege lijf kunnen redden dankzij militair ingrijpen van de Pruissische koning die zijn zwager was. De Rekkense Oranjegezindheid leidde in 1791 tot een bezoek van Prins Willem V, die als Heer van Borculo tevens erfmarkenrichter was. De Rekkenaren waren vier dagen in de weer met het opbouwen van erebogen. Het legde hen geen windeieren, want de mark kreeg van het bestuur van de graafschap Zutphen geld om de markenbrug en het Molenvonder te verhogen. Bovendien kregen ze het van de zeer Oranjegezinde drost van Borculo, baron van Heeckeren tot Suideras, gedaan dat zij niet meer hoefden mee te helpen aan het uitgraven van de altijd verzandende Berkel bij Borculo.
Voorlopige lijst van leengoederen in de Heerlijkheid Borculo-Lichtenvoorde
Een fenomeen dat in de middeleeuwen tot volle ontplooiing kwam was het leenstelsel: een systeem waarbij een landsheer aan iemand anders een goed, perceel land, een recht uitgaf in ruil voor de verplichting van de leenman om zijn leenheer met raad en daad bij te staan. Oorspronkelijk was dat vooral een militaire verplichting. Een oudere verklaring voor het ontstaan van dit stelsel was een gebrek aan geld, waardoor een landsheer geen ‘salaris’ kon uitbetalen, maar zijn dienstman voor de duur van diens leven een goed in gebruik of leen gaf. De Heerlijkheid Borculo was zelf een leen van het Domkapittel, lees vorstbisschop van Münster, wat betekent dat ook overheidsgezag een onderwerp van belening kon zijn. De Heerlijkheid Lichtenvoorde werd in 1701 door de toenmalige vrouwe in leen opgedragen aan de Staten van Gelderland. De oorspronkelijke zin van het leenstelsel was toen al lang achterhaald. Het leenstelsel is diep in de Heerlijkheid doorgedrongen. Er waren in Borculo lenen van veel leenheren. Maar soms trad een leenman ook zelf op als leenheer. Dat geldt voor de Heer van Borculo zelf, wiens lenen beschouwd kunnen worden als Munsterse achterlenen. Maar ook kleinere leenheren waren actief: de huizen Vorden en Nettelhorst bijvoorbeeld. Anderzijds had ook de Provincie Overijssel veel lenen in de Heerlijkheid Borculo. Overijssel was erfgenaam van de in 1331 door de vorstbisschop van Utrecht aangekochte Diepenheimse goederen. De lijst is nog niet compleet. Zo ontbreken nog de lenen van het Stift Vreden en mogelijk van enkele andere kleinere leenkamers. Leenregistraties zijn een belangrijke bron voor genealogisch onderzoek, vooral als de leenman zelf boer was op zijn leengoed. Het wordt al moeilijker als een leenman zijn leengoed in pacht had uitgedaan. Dat laatste kwam vooral voor bij de grotere leengoederen. De lijst geeft een vooral een overzicht van de in gedrukte bronnen genoemde leengoederen. Op de website worden de relevante bronnenpublicaties en algemene literatuur vermeld op een nieuwe webpagina leengoederen.
Borculo: stad, wigbold of vlek?
Wat is een stad? Die vraag houdt me momenteel bezig in verband met een onderzoek naar de stadsgeschiedenis van Borculo tot 1811. ‘Stad is wat zich stad noemt’, zo luidt een ‘eenvoudige’ definitie. Maar er zijn Borculoërs die hun plaats ook ‘dorp’ noemen. Strikt genomen kent Nederland geen steden meer als vorm van lokaal zelfbestuur. De Grondwet van 1848 schakelde de steden, voor zover zij tot dan toe nog een uitzonderingspositie hadden, met de ‘gewone’ gemeenten gelijk. Plaatsen worden stad genoemd omdat ze over stadsrechten beschikken (juridisch), omdat ze versterkt zijn met grachten, wallen en/of muren (militair), om hun grote betekenis voor de handel (marktplaats) en nijverheid (economie), om hun strategische ligging, als bestuurscentrum of simpelweg om hun grootte wat het inwonertal betreft. Dat laatste komt vooral voor bij plaatsen die in de laatste eeuwen betekenis hebben gekregen. Kortom, er kunnen veel redenen zijn waarom een plaats zich stad noemt. Maar hoe zit dat met Borculo? Op voorhand kan ik bezorgde Borculoërs geruststellen, in die zin dat ik de plaats in bronnen tot 1811 nog niet vermeld heb gezien als dorp. Integendeel. Zoals bekend kreeg Borculo stadsrechten van heer Gijsbert van Bronckhorst, heer van Borculo, en diens vrouw Henric (en geen Henrica!) van Borculo in 1375. Dit recht is echter alleen overgeleverd uit een document uit 1590, dat is opgemaakt na de stadsbrand van dat jaar waarbij nagenoeg het gehele stadsarchief in vlammen opging. Voor Borculo is het stadsrecht vandaag de dag nog het belangrijkste criterium om de plaats als stad aan te duiden. Stadsjubilea (het eerstvolgende is in 2025: 650 jaar) worden opgehangen aan de datum van de (oorspronkelijke) stadsrechtverlening. Kortom, het is vaak een complex aan factoren die uitmaakt op een plaats stad is of niet. Voor de ontstaansgeschiedenis is de aanwezigheid van het strategisch gelegen kasteel Borculo van beslissend belang geweest. De Heren van Borculo traden al bijna twee eeuwen in de bronnen op, voordat er sprake was van een nederzetting bij het kasteel. Die werd voor het eerst vermeld in 1337 toen de Heer van Borculo voor zijn bij het kasteel wonende onderdanen een kapel oprichtte, die formeel tot 1509 bij het moederkerspel Geesteren behoorde. In 1375 kreeg die nederzetting dus stadsrechten. Deze rechten waren nog beperkt van aard en zijn in de loop van de eeuwen geleidelijk aan uitgebreid. Dat was op zich heel gebruikelijk, want bij het aantreden van een nieuwe stadsheer moest onderhandeld worden over handhaving of (liever nog) uitbreiding van de rechten. Het in 1590 opnieuw opgetekende stadsrecht bevat in ieder geval twee nieuwe elementen, namelijk de vermelding van de bouw van een raadhuis, waarvoor de stad het geld kreeg van het Munsterse Domkapittel, in de hoedanigheid van stadsheer (tussen 1579 en 1616 was de vorstbisschop van Munster naast leenheer ook Heer van Borculo), en het toestaan van twee jaarmarkten. De welgezindheid van de Munsterse domheren laat zich verklaren uit het winnen van de gunst van de Borculoërs. Zelfs op het punt van de godsdienst (Borculo was Luthers) was het Domkapittel bereid de bestaande religieuze verhoudingen te respecteren.
In de typering van de stad kan aansluiting gezocht worden bij het Munsterland, waar uitgebreid onderzoek is gedaan naar stadstypen en de ontwikkeling daarvan in de loop van de tijden. Dit onderzoek is mogelijk ook bruikbaar voor het historisch onderzoek naar de stad Borculo, en de andere heerlijkheidsstadjes Lichtenvoorde en Eibergen. Omdat de Heerlijkheid Borculo een leen was van het Münsterse Domkapittel, is het van belang te weten hoe de leenheer aankeek tegen het gedrag van zijn vazal (leenman) in Borculo en de door die vazal aan de nederzetting bij het kasteel geschonken voorrechten. In de oudste leenoorkonde, die dateert uit de periode 1364-1379, is slechts sprake van het kasteel van Borclo en de helft van de heerlijkheid en jurisdicties. De stad wordt niet genoemd, wat wel verklaarbaar is omdat de stadsrechten pas in 1375 werden verleend door de lokale kasteelheer. In 1406 werd Gijsbert II van Bronckhorst door de vorstbisschop beleend met het kasteel en de gehele heerlijkheid Borculo. Merkwaardig genoeg werd de stad in de oorkonde niet genoemd. In 1420 ontving Otto van Bronckhorst het slot en stad en de gehele heerlijkheid in leen. Dat was de eerste en ook de laatste keer dat Borculo in de leenoorkonden stad werd genoemd. In 1479, 1500, 1529 en 1557 is werden de heren (en in het laatste geval de gravin-weduwe van Bronckhorst) beleend met het wigbold Borculo. In het herschreven stadsrecht van 1590 is uiteraard (want het document is opgemaakt door de stadsbestuurders) alleen sprake van ‘stadt’ en ‘statt’. De Munsterse afgevaardigden noemden Borculo echter meestal wigbold en een enkele keer ‘vleck’. Wigbold en vlek staan in de stadstypologie lager dan stad. Het gebruik van verschillende begrippen in een relatief korte tijd geeft wel aan dat het ook voor tijdgenoten niet duidelijk was. Het stadsbestuur zelf en ook de heer (vanaf 1616) waren wel duidelijk: men schreef consequent stad. In het regionaal bestuur speelde Borculo geen rol, niet vóór 1616 (Münster) en niet erna (Graafschap). Binnen de Graafschap was Borculo een stad van de tweede rang. In het regionaal bestuur speelden naast de hoofdstad Zutphen alleen Lochem, Doesburg, Doetinchem en Groenlo een rol. Dat waren steden die hun rechten hadden ontvangen van de graaf van Zutphen/Gelre. Borculo had zijn rechten gekregen van een lokale heer, die zelf vazal was van Münster. Maar binnen de Heerlijkheid was de stad Borculo natuurlijk een bestuurscentrum. Uiteraard voor de stad zelf, maar ook voor de heerlijkheid, in die zin dat de vier Borculose burgemeesters in het landgericht van Borculo (dat recht sprak over alle ingezetenen van de Heerlijkheid buiten de stad) schepenen of bijzitters waren.
Nieuwe indexen oud-rechterlijk archief Stad en Heerlijkheid Borculo
Vandaag zijn negen nieuwe indexen op het oud-rechterlijk archief van Stad en Heerlijkheid Borculo op www.heerlijkheidborculo.nl geplaatst. Het betreft indexen op de volgende inventarisnummers:
86. Stadsgerichtsignaat, 1669 – 1672
87. Stadsgerichtsignaat, 1674-1676
NB. Een stadsgerichtsignaat is een protocol of register van voor het stadsgericht verleden zaken. De jaren 1672-1674 ontbreken. Dat waren de jaren van de tweede Münsterse bezetting.
108. Losse minuten van akten in het stadsgerichtsignaat, 1680-1709.
109. Losse minuten van akten in het stadsgerichtsignaat, 1710-1732.
110. Losse minuten van akten in het stadsgerichtsignaat, onbekende jaren.
111. Minuten van civiele vonnissen van het stadsgericht, 1627-1719.
NB. Minuten zijn vastgestelde versies van een geschrift. Een kopie daarvan werd uitgereikt aan de partij(en) op wie de zaak betrekking had. Zo’n akte, die dan in het archief van die partij(en) berust, wordt ‘expeditie’ genoemd. Meestal werd de minuut ook afgeschreven in het protocol van register van de rechtbank. Voor onderzoekers is het altijd aan te bevelen om na te gaan of er meerdere exemplaren van een akte bestaan. Minuten zijn minder goed bewaard gebleven dan de afschriften in het register. Soms zijn minuten niet afgeschreven in het protocol. Toch zijn de registers het meest compleet.
144. Dossiers van civiele proceduren voor het stadsgericht en fragmenten daarvan, 1693.
- Specificatie:
144.1 Gerhard Olmius ook optredende voor Joan Olmius vs. Margaretha Gerverding, weduwe Olmius en Caharina Elisabeth Olmius, gehuwd met Ernest Brant.
144.2 Samuel van Eybergen vs. Herman Busman
145. Dossiers van civiele proceduren voor het stadsgericht en fragmenten daarvan, 1694
- Specificatie:
145.1 Rutger Westhoff vs. juffr. Helena Poelhuis, gehuwd met Jan van Trier;
145.2 Juffr. Juliana Renckinck, weduwe Bomble vs. Maria Cock, weduwe van Wiltener.
146. Dossiers van civiele proceduren voor het stadsgericht en fragmenten daarvan, 1695-1696. Specificatie:
- 146.1 Juliana Setters, weduwe Hasseloe vs. Willem Wenneker, 1695;
146.2 Fiscaal der heerlijkheid vs. Joachim Harmse en diens echtgenote, 1695;
146.3 Frederick Wilhelm graaf tot Limborgh en Bronckhorst vs. Willem Wenneker, 1695;
146.4 Henrick Rietman vs. Harmen de Rhode van Hekeren, heer tot Averlaer, 1696;
146.5 Dr. Henrick Meiling vs. Berent Loitinck, 1696;
146.6 Henrick Meurs vs. Roelof Hoenes, 1696;
146.7 Rutger van Eerden vs. Willem Noortwyck, 1696.
Kerkgeschiedenis Neede, 1592-1602
Met de publicatie van de transcriptie van de kerkenrekeningen van Neede over de jaren 1592-1601 komt een belangrijke bron beschikbaar over de vóórreformatorische kerkgeschiedenis. Hoewel Neede in die jaren als onderdeel van de Heerlijkheid Borculo in zowel wereldlijk als godsdienstig opzicht onder rechtstreeks Münsters bestuur stond, is allerminst zeker dat de diensten in de Needse kerk katholiek waren. De rekeningen geven duidelijke aanwijzingen voor een Lutherse gezindheid. De rekeningen laten de gevolgen van de Tachtigjarige Oorlog zien: in 1596 probeerden de Geuzen, in dit geval soldaten van Prins Maurits die op dat moment Groenlo belegerden, de kerk in brand te steken. Bovendien verstoorden zij een begrafenis op het Needse kerkhof. Het zijn details, maar zij vullen wel het gat dat gaapt op het terrein van de oorlogsgevolgen op het Borculose platteland. Terwijl de bewoners van het platteland hun kostbaarheden onderbrachten in de door hen onschendbaar geachte parochiekerken, wat helaas soms een ernstige misvatting bleek te zijn, brachten de kerkmeesters van Neede, daarin voorgegaan door die die van Eibergen, zoals in de Needse rekeningen wordt vermeld, hun kostbaarheden onder in Vreden, waar met name aan het terrein van het Stift Vreden kennelijk een hoge mate van veiligheid werd toegekend. De bronnenpublicatie is te vinden op www.heerlijkheidborculo.nl onder Kerkgeschiedenis/webpublicaties.