Vandaag, 28 januari 2013, is een gedenkwaardige dag door de aankondiging van koningin Beatrix dat zij op 30 april zal aftreden ten gunste van haar zoon prins Willem Alexander. Daarmee krijgen de heerlijkheden Borculo en Lichtenvoorde, die in 1776 werden aangekocht door stadhouder prins Willem V, een nieuwe Heer, de achtste uit het Huis van Oranje.
Tevens de dag waarop de eerste index (alfabetisch en originele volgorde) van het nieuwe jaar op www.heerlijkheidborculo.nl wordt geplaatst. Het betreft de index op inventarisnummer 168: ‘Ordinaris landgericht-prothocol’, landgerichtsignaat, 1645-1647. Het is meteen een omvangrijk bestand met ruim 3200 indices.
Ganzen en Gelselaar
Het markenboek van Gelselaar, dat begint in 1674, bevat enkele verrassingen die dat eigenlijk ook niet hoeven te zijn. Want de laatste jaren treden de ‘Gelstersen’ her en der in de regio en niet te vergeten in Gelselaar zelf, op met het hoeden of drijven van ganzen. Hoewel ik het fenomeen van het ganzen hoeden in de Borculose markenboeken nog niet eerder zag, hoeft het voorkomen in de waterrijke omgeving niet te verbazen. Groenlo heeft zijn Ganzenmarkt. Maar Gelselaar spant tot nu toe de kroon. In 1680 bepalen de geërfden van de buurschap Gelselaar, dat elk vol erf (grote boerderij) 30, elk half erf 20 en elke ‘kaeter’ (keuterboer) (toch nog) 15 ganzen mag houden in het Gelselaarse Broek, mits Geesteren hetzelfde zou doen. Om te voorkomen dat het aantal uit de hand zou lopen werd ondervoogd Jan Böemer tot opzichter benoemd. Jaarlijks op of na St.-Jacob (25 juli) moesten de ganzen worden geteld. Overtreders werden behoorlijk gestraft: elke gans teveel werd verbeurd verklaard en de overtreder moest bovendien een halve goldgulden betalen. Bepaald geen gering bedrag! In 1751 werd besloten dat niet-gerechtigden in de mark voor het houden van 10 ganzen jaarlijks15 stuivers moesten betalen. Wanneer zij niet betaalden, mochten de schutters (die belast waren met de inname van het geld) de ganzen schutten (in beslag nemen) of ze zelfs ‘doodtslaan’, zoals de geërfden op 26 augustus van dat jaar besloten. Een bewerking van het markenboek is binnenkort te downloaden vanaf www.heerlijkheidborculo.nl
Knieperkes en nieuwjaarsgebruiken
Alle lezers van dit blog en gebruikers van de website www.heerlijkheidborculo.nl wens ik ‘völle heil en zegen’ of een ‘zalig ni-j joar’ toe. Terwijl heel het land aan de oliebollen zit of heeft gezeten, was er in de afgelopen week ook enige mediabelangstelling voor de knieperkes of, zoals ze vernederlandst worden genoemd: kniepertjes. Het zijn van oorsprong dunne en platte nieuwjaarskoeken die vooral in Oost-Nederland kunnen bogen op een lange geschiedenis. Zij werden tussen kerstmis en Driekoningen gebakken met een ‘iezer’, een speciaal gemaakt nieuwjaarskoekijzer, dat bestond uit twee ijzeren bladen met lange stelen. In de bladen waren vaak (simpele) voorstellingen, patronen, namen of initialen aangebracht. Door het samenknijpen van de bladen, vandaar de naam ‘knieperkes’ ontstond zo de kenmerkende platte en meestal ronde vorm. Hendrik Odink (1889-1973), de Eibergse timmerman en heemkundige, heeft de traditie en geschiedenis van het ‘knieperkes bakken’ beschreven in een artikel ‘Nieuwjaarskoekijzers’ in zijn bekende bundel Uit kroniek en volksmond van de Gelderse Achterhoek (1976-2). Hij beschrijft daarin een Eibergs ‘iezer’ dat dateert uit 1613. Knieperkes zijn meestal rond, maar konden volgens Odink ook rechthoekig zijn. Volgens hem waren de knieperkes die gebakken werden vóór Nieuwjaar plat, na Nieuwjaar waren ze (vooral de rechthoekige) opgerold. Deze opgerolde knieperkes symboliseerden, ik citeer Odink, ‘het nieuwe jaar dat nog in de windselen ligt en de toekomst verborgen houdt.’
Bij de Eibergse bakkers waren helaas geen knieperkes te verkrijgen. Gelukkig kon ik wel terecht bij Museum De Scheper, waar men echter alleen opgerolde knieperkes maakte. Op verzoek hebben de vrijwilligers ook een serie platte knieperkes gemaakt, want het was nog in het oude jaar. Ze smaakten heerlijk en ik hoop er volgend jaar weer terecht te kunnen. Het zou mooi zijn om de traditie dan vergezeld te laten gaan met een tentoonstelling van nieuwjaarskoekijzers. Ook dan moet je het ijzer smeden als het heet is.
Bennie te Vaarwerk
Archieven rooms-katholieke parochies bij opheffing
De terugloop van het kerkbezoek is een proces dat al jaren aan de gang is. De recente schandalen waarmee de rooms-katholieke kerk in Nederland en elders te maken kreeg, hebben de trend alleen maar versterkt. Intussen is door nieuw beleid van de Nederlandse bisschoppen een proces op gang gebracht waardoor parochies moeten fuseren of opschalen naar parochies die soms een hele regio bestrijken. Tegelijkertijd neemt het maatschappelijk belang of de betekenis van de kerken helaas af. In een samenleving waarin iedereen weer verantwoordelijk wordt gehouden voor zijn eigen lot, kan niet meer zoals voorheen een beroep worden gedaan op kerken, wier tweede natuur het was om naasten in problemen met raad en daad bij te staan. Dat sociale aspect van de kerken is door de sociale wetgeving vanaf de jaren ’50 van de twintigste eeuw snel uitgehold. In deze tijd ondersteunen de meeste kerken de voedselbanken die nodig zijn geworden door crisis en de momenteel aan de gang zijnde geleidelijke afschaffing van de verzorgingsstaat.
In de afgelopen jaren heb ik een onderzoek gedaan naar de geschiedenis van de St.-Mattheusparochie van Eibergen. Het archief van die parochie was, naar ik meende, ondergebracht bij het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers. Maar tijdens het onderzoek bleek dat veel archieven nog achtergebleven waren in de parochie zelf en bepaald ook niet de minst belangrijke. Voorbeelden daarvan zijn de afleesboeken van de achtereenvolgende pastoors vanaf de jaren ’20. Deze lezen als een parochiekroniek. Ook het parochieblad is vanaf 1965 nagenoeg geheel bewaard gebleven. Verder fragmenten van het archief van het Armbestuur, het St.-Antoniusgesticht en de St.-Jozefschool. De lokale kerk was tot eind jaren ’60 belangrijk voor de geestelijke, sociale en zelfs culturele vorming van de parochianen. Toen zette de ontzuiling in, ook in Eibergen. Dat hele proces is waar te nemen uit het nog in de kerk zelf aanwezige archief. Voor de geschiedenis van de meestal rijk aan religieuze gebruiksvoorwerpen, liturgische kleding en de bouw, inrichting en restauraties van het kerkgebouw waren de nagenoeg volledig (vanaf de bouw in 1935) bewaard gebleven kerkenrekeningen en – vooral – de bijlagen, zoals nota’s van de aanschaf van liturgische voorwerpen en soms ook beschrijvingen daarvan van grote betekenis. Ook deze bevonden zich nog in het parochiearchief. Juist in een parochie als de Eibergse, waarin de series notulen van het kerkbestuur tot eind jaren ’50 nagenoeg ontbreken, moest aanvullende informatie gehaald worden uit andere archieven van de parochie.
De opschaling naar een grotere parochie en vooral de onvermijdelijke sluiting van kerkgebouwen betekent een groot risico voor de kerkarchieven uit een tijd dat de kerken er nog wel toe deden. Het toepassen van bij overheidsarchieven toegepaste selectiecriteria voor het vernietigen van archieven van katholieke parochies is al helemaal uit den boze, want dat zou betekenen dat bijvoorbeeld de zo belangrijke rekeningbijlagen en documentatie zoals het kerkblad verloren gaan. Het ware wenselijk dat zowel door de kerkbesturen en door de archiefdiensten tijdig voor de sluiting van de kerkgebouwen overleg gevoerd wordt over de overname en het beheer van de archieven van de voormalige parochies. Bemoeienis van archiefdiensten is wenselijk, omdat daar ook kennis en kunde zit over de omgang met de in de kerkelijke archieven aanwezige privacygevoelige informatie. Het is dus beter dat deze archieven of fragmenten daarvan niet belanden in lokale oudheidkamers.
Bennie te Vaarwerk
Miszaad en mishoenders in het kerspel Groenlo, 1668-1670
Als alle registers betreffende de jaarlijkse inkomsten van de pastoor en de kosters bewaard waren gebleven was er een mooi overzicht ontstaan van de bewoningsgeschiedenis van parochies of kerspelen. Ook na de Reformatie, want de predikanten of op zijn minst de kerk behielden deze inkomsten. Uit de jaren 1668-1670 is een register bewaard gebleven van het miszaad en de mishoenders van het kerspel Groenlo. Ook daar moesten de grote boerderijen jaarlijks een schepel miszaad afdragen aan de predikant. De kleinere boerderijen en de keuterboeren konden volstaan met een hoen (kip), want voor hen zou een schepel rogge of haver wel een relatief zware last geweest zijn. Het kerspel Groenlo was van de kerspelen in het Heerlijkheid Borculo verreweg het grootst. Het omvatte naast de stad Groenlo ook het ambt en latere Heerlijkheid Lichtenvoorde en de Borculose voogdij Beltrum. De lijst is gepubliceerd op www.heerlijkheidborculo.nl op de pagina kerkgeschiedenis onder webpublicaties.