Over de inhuldiging van de Heer van Borculo

Ziesenis,_Johann_Georg_Ziesenis_-_Portret_van_Willem_V,_prins_van_Oranje-Nassau_(c_1770)[1]Op 30 april 2013 is het zover: Nederland krijgt een nieuwe koning en Borculo en Lichtenvoorde een nieuwe heer. Met de ondertekening van de akte van abdicatie door de huidige heer, koningin Beatrix, gaan ook al haar titels over op haar opvolger, koning Willem Alexander. Hij zal de achtste Heer van Borculo zijn uit het Huis van Oranje-Nassau. De Heerlijkheden Borculo en  Lichtenvoorde kwamen op 27 december 1776 door aankoop in handen van Stadhouder Prins Willem V van Oranje. In januari 1777 vond voor verschillende rechtbanken de formele overdracht plaats van de nieuw verworven bezittingen, waarna de beleningen volgden met Lichtenvoorde (dat sinds begin 18de eeuw een formeel Gelders leen was), de havezate Marhulsen in het stadsrechtgebied van Groenlo en de hof te Vaarwerk in Olden Eibergen (een leen van het kapittel van het Stift Vreden in Duitsland). Met het transport voor de verschillende rechtbanken (die tot 1811 ook de functie van notaris vervulden) vond de feitelijke inbezitneming plaats. Hoewel de Prins niet in hoogsteigen persoon bij de overdracht aanwezig was, vormde de belangrijke gebeurtenis wel een reden voor de stadsbesturen van Borculo, Lichtenvoorde en Eibergen om zijn vertegenwoordigers in hun stadjes feestelijk in te halen.

De komst van een nieuwe heer kon ingrijpende gevolgen hebben voor de onderdanen. Soms moest er onderhandeld worden over handhaving, dan wel uitbreiding van (stads-)privileges, leenmannen moesten opnieuw leenhulde brengen en een eed van trouw afleggen en horigen moesten een nieuwe eed afleggen. In Borculo vernemen we voor het eerst iets over onderhandelingen tussen Heer en stad na de dood van Maria van Hoya, gravin-weduwe van Bronckhorst en Vrouw van Borculo, in 1579. Het domkapittel van Münster trok, conform eerder gemaakte afspraken het bestuur over slot, stad en heerlijkheid aan zich. Met het stadsbestuur werd onderhandeld over de voorwaarden waarop dat de eed van trouw aan de nieuwe stadsheer zou zweren. Het stadsbestuur kreeg onder andere gedaan dat de bestaande religieuze verhoudingen gehandhaafd werden en verder werd voorzien in uitbreiding van de stadsgerechtigheden. Later, na de stadsbrand van 1590, wist het stadsbestuur nog een flinke subsidie van Munster in de wacht te slepen voor de bouw van het stadhuis bij de kerk. In 1581 moesten alle Borculose leenmannen hun leen opnieuw verheffen, met de ‘ledige hand’,  dat wil zeggen dat ze geen heergewaad of vergoeding voor het door hun bezeten leen hoefden te betalen. Men volstond met het brengen van hulde en het afleggen van de eed.

In 1616, nadat Stad en Heerlijkheid Borculo door Zutphense troepen met geweld in bezit waren genomen, legde het stadsbestuur de eed van trouw af in handen van graaf Joost van Limburg en Bronckhorst, de nieuwe Heer.

In 1742 verkocht kocht Carl-Philips graaf van Flodorf-Wartensleben Stad en Heerlijkheid Borculo aan van Georg Detloff, rijksgraaf von Flemming. Hoe hij in Borculo werd ingehaald wordt beschreven in het in 1777 opgemaakte aankooprapport, dat op www.heerlijkheidborculo.nl in zijn geheel is gepubliceerd:

“Dat wanneer wijlen den heer grave van Fleming de heerlijkheid Borculo hadde aengekogt en geassisteert met de advocaten Hasebroek en Van Lathum van Zutphen aldaar gekomen was om possessie van die heerlijkheid te neemen, Sijn Hooggeboren aen de Lebbenbrug het uyterste der limieten van de heerlijkheid Borculo aen die kant was gerecipieert en gecomplimenteert door twee gecommitteerden; vervolgens voor de stad Borculo door twee andere en, eindelijk, op of voor het Hoff nog door twee andere, en dat doenmaals alle de in- en opgesetenen van de geheele heerlijkheid opgetrokken en gemanoeuvreerd hadden.
En 2, dat sijn hooggeboren op die dag eene maaltijd gegeven hadde aen alle de officianten, bediendens en predikanten [17] van die geheele heerlijkheid. En dat tot deselve mede waeren versogt den scholtus, stadhouder en landschrijver van het scholtampt Lochem, de magistraten der nabuerige steeden Lochem en Groenlo, nevens de heeren der omleggende huysen Ampsen, Cloese, Nettelhorst, Overlaer, Roderlo, de Hoeve, Verwolde en den Wildenborg.”

De ingezetenen van de heerlijkheden Borculo en Lichtenvoorde lieten zich in 1777 niet onbetuigd. Hoewel de nieuwe Heer in in hoogsteigen persoon naar zijn nieuwe bezittingen kwam, grepen zij de aanvaarding van de bezittingen aan om de vertegenwoordigers van de Heer feestelijk in te halen. Het aankooprapport daarover:

“Wat het eerste betreft hebben wij aenstonds bij rescriptie de heer Vatebender [secretaris van de stad en landschrijver van de heerlijkheid] versogt om die voorsieninge te willen doen dat bij onse overkomste en geduerende ons verblijf aldaar geene de minste ceremonien, nog met receptie door gecommitteerdens, nog en veel weiniger door het optrekken van de in- en opgesetenen gedaan wierden, maar dat de eene en de andere dit uytstelden tot dat Sijne Hoogheid selvs aldaar soude komen. Hier aen is dan ook voldaen, uytgesondert alleen, dat wij bij onse komste aldaar de borgerije of liever schutterije de stad Borculo, gelijk mede die van de stad Lichtenvoorde op den dag dat het transport van die heerlijkheid gedaan. En eindelijk, dat die van de stad Eybergen bij onse passage aldaar van Vreeden komende, onder de wapenen vonden en door de respective officieren, gelijk mede door het schieten van eenige salvo’s zijn gecomplimenteert geworden; dat die schutterije van de stad Borculo even hetselvde heeft gedaan op den dag dat de heerlijkheid Borculo is getransporteert, en wij in name van Sijne Hoogheid de possessie van deselve genomen hebben, en dat voor ons arrivement aldaar op het Hoff van vooren en gedeeltelijk mede van binnen door de [18] jonge dochters uyt de stad Borculo gelijk mede genoegsaem alle de huysen binnen die stad waeren groen gemaakt, en van het Hoff tot de stad toe een laan of allee van afgehouwen dennen- en hulstboomtjes en -takken was geplant geworden.”

Gelderland, en ook Borculo, stonden bekend om hun Oranjegezindheid. Het rapport over de grote vreugde:

“Wij hebben onse verwonderinge over het geene voorschreven aen de respective regenten wel te kennen gegeven, terwijl wij in tijds versogt hadden, dat geene de minste uyterlijke honneurs aan ons mogte werden beweesen. Dog deselve hebben ons gedeclareert, dat zij de schutterije der gemelte drie steeden van het optrekken en het daar door betonen van hunne vreugde, dat Sijne Hoogheid derselver heer stonde te werden, niet hadde konnen wederhouden, gelijk wij UEd. Mog. konnen versekeren, dat die vreugde algemeen en bij een ieder seer groot is.”

Op 20 januari 1777, na de afronding van de juridische kant van de aankoop, werden met toestemming van de nieuwe Heer alle beambten van Borculo en Lichtenvoorde uitgenodigd op kasteel Borculo om, “gelijk bij sodaene gelegentheden ook altoos en genoegsaem overall plaats heeft, om de gesamentlijke regenten en officianten der heerlijkheden Borculo en Lichtenvoorde op eene ordentlijke maaltijd te onthaalen.” Het ging om ca. 80 personen. De kok kwam uit Zutphen en de wijn uit Deventer.

Het was maar goed dat de Prins de stad Borculo nog niet meteen bezocht, want in het rapport uit 1777 werd bepaald geen fraai  beeld geschetst van de stad Borculo:

“dat de bekrompenheid van stadsfinanciën de eenigste reden is, dat stadsgebouwen als bij voorbeeld het stad- of raadhuys mitsgaders de poorten geene fraaye vertoninge maken maer seer onsienlijk gestelt zijn, en dat in ’t bijsonder de stadsstraten sodanig geconstitueert zijn, dat die genoegsaem niet sonder gevaar gepasseert konnen werden.”

Dit laatste gold met name voor de toenmalige Hofstraat. Het hele jaar 1777 werd druk gecorrespondeerd tussen stadsbestuur en Nassause Domeinraad (die de bezittingen van de Prins beheerde) over het herstel van de ‘straat van het Hof naar de Geesterse Poort’. Probleem vormden met name de diepe mestvaalden aan die straat, die door de burgers, niet gemist konden worden. Uiteindelijk werden de financiële middelen gevonden en gaf de Heer toestemming om zand uit de Deugenweerd te halen ten behoeve van het herstel van de hoofdstraat van Borculo.

In 1777 moesten ook de Borculose leenmannen hun leen opnieuw verheffen, zoals blijkt uit onderstaande oproep:

 Oproep_Leenverheffing_1777

Tenslotte zagen bezoekers van Borculo boven de ingang van de tol-herberg De Lebbenbrugge het wapen van de Heer van Borculo.

Bij de opheffing van de Oudheidkundige Vereniging ‘De Graafschap’

Voorblad Archief, tevens orgaan van de Oudheidkundige Vereniging_De_Graafschap,_Kersmis 1939De Oudheidkundige Vereniging ‘De Graafschap‘, of, zoals zij sinds enkele jaren heette, “Historische Vereniging Achterhoek en Liemers’ (HVAL) is ter ziele, zo lees ik nu pas in een artikel in De Gelderlander van 9 april 2013. Vooral mislukte pogingen een nieuwe secretaris te vinden zouden daaraan debet zijn. Maar de vereniging vergrijsde ook. Zelf heb ik al jaren geleden het lidmaatschap opgezegd, of het zou moeten zijn om het Jaarboek Achterhoek en Liemers. Maar het Jaarboek, opvolger van Archief, met de mooie maar lange ondertitel ’tevens orgaan van de Oudheidkundige Vereniging De Graafschap en van de Meester Hendrik Willem Heuvel Stichting’, is niet echt vernieuwd. Het Jaarboek zou een reden kunnen zijn lid te zijn van de HVAL, maar het was goedkoper om het Jaarboek bij de boekhandel te kopen. De Oudheidkundige Vereniging De Graafschap was in de loop van de jaren een lege huls geworden. Activiteiten werden ondergebracht in stichtingen, waarvan de twee jaar geleden in het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers opgegane Stichting Staring-Instituut wel een van de belangrijkste was. Pogingen met de tijd mee te gaan, onder andere tot uiting komend in de nieuwe naam, zijn eveneens mislukt. Misschien zit hem in de naamswijziging nog wel de belangrijkste reden van de ondergang. Tussen de vele lokale historische verenigingen onderscheidde de HVAL zich niet. Gemiste kans? De Achterhoek is Twente niet. Er bestaat geen ‘Achterhoek-gevoel’. De Achterhoek is historisch gezien een samenraapsel van de Graafschap Zutphen, (delen van) de Liemers en delen van voormalig West-Munsterland (Bredevoort, Borculo). Zutphen, als naamgever van de Graafschap voelt geen historische ‘verantwoordelijkheid’ voor zijn achterland. Doetinchem heeft nooit een rol van betekenis gespeeld in de Graafschap of in de Achterhoek, dus daar ontbreekt het Achterhoek-besef ook. Omgekeerd geldt dat de meeste plaatsen in de Achterhoek ook geen banden voelen met Doetinchem. De Achterhoek mist de eenheid die Twente wel kent, al wordt het beeld in Twente wel vertroebeld door de tegenstelling Enschede – rest van Twente. Een Twente-gevoel, sterk tot uiting komend in het grandioze inhalen van landskampioen FC Twente in 2011, is in de Achterhoek ondenkbaar. Tekenend voor de situatie is dat FC-Twente in de Achterhoek tenminste drie supportersverenigingen telt. En verder heet de belangrijkste weg in de Achterhoek niet voor niets ‘Twente-Route’.
De Oudheidkundige Vereniging ‘De Graafschap’, zoals ik de opgeheven club zal blijven noemen, heeft verzuimd te zoeken naar het gemeenschappelijke en naar het lokaal-overstijgende. Ze wilde een historische vereniging onder historische verenigingen zijn, zich daarvan in niets onderscheidend. En wat meer is: het particulier initiatief is niet meer op regionaal historisch niveau vertegenwoordigd. Terwijl overal in het land de tijdgeest de nadruk legt op een kleine overheid, wordt het behoud van het Achterhoekse cultuur-historische erfgoed door de opheffing nog meer neergelegd bij een overheidsorganisatie, namelijk het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers, dat bovendien door zijn uitgeverspoot het particulier initiatief ook nog eens oneigenlijk beconcurreert.

Bennie te Vaarwerk

Het Huis Nettelhorst en burgemeester P.R.J.W. van Heeckeren van Eibergen

Op 29 maart 2013 publiceerde het Gelders Archief een nieuwe archiefinventaris of toegang op de archieven van de Huizen Nettelhorst en De Heest in het kerspel Lochem. Het Huis Nettelhorst werd in de late negentiende eeuw grotendeels gesloopt. Een klein gedeelte is vandaag de dag nog te zien als ruïne in de weilanden aan de Nettelhorsterweg onder Lochem. Zo’n adellijk huis op de grenzen van de Heerlijkheid Borculo doet vermoeden dat er ook verbindingen waren met dat gebied. De archiefinventaris stelt daarin niet teleur.
Het Huis Nettelhorst werd eeuwenlang bewoond door een tak van de familie Van Heeckeren, die zich dan ook ter onderscheiding van de andere takken naar dat huis noemde.
De familie Van Heeckeren van Nettelhorst had bezittingen in Geesteren, Beltrum en Neede. Zij was ook eigenaar van de in het schependom Groenlo gelegen ‘Borculose’ havezate Marhulzen. Behalve wat pachtboeken zijn over Marhulzen in deze inventaris echter weinig stukken te vinden. Vermeldenswaard zijn de leenregisters van het Huis, die lopen over de jaren 1548-1794. Tot de lenen behoorden o.a. de goederen Willerinc, Helmerdinck en Grote Horstwijk in Beltrum. Laatstgenoemd goed werd in de zeventiende eeuw adellijk bewoond en werd gedurende enige tijd betiteld als havezate, echter zonder dat de bezitter van het goed het recht had verschreven te worden op de zittingen van de ridderschap van de Graafschap Zutphen.
De archiefinventaris bevat veel stukken die betrekking hebben op het privéleven en het openbare leven van mr. Pieter Reinhard Johan Wilt baron van Heeckeren, burgemeester van Eibergen (1813-1835), die in 1785 op de Nettelhorst was geboren. Hoewel Hendrik Odink in een in 1963 verschenen artikel onder de titel ‘Een oud-burgervader’ (herdrukt in zijn bundel Land en Volk van de Achterhoek, 1971) het leven en de betekenis van deze burgemeester voor Eibergen geschetst heeft, is het in dit herdenkingsjaar (verjaging Fransen in oktober/november en 200 jaar Koninkrijk) nuttig om even stil te staan bij die beginjaren van de gemeente Eibergen, want er zijn nog wel een paar onduidelijkheden die uit de weg geruimd moeten worden. Zo blijkt dat Van Heeckeren in korte tijd de vierde maire van de gemeente Eibergen was. Na de inwerkingtreding van de Franse wetgeving en het bestuurlijke stelsel op 1 april 1811 werd de uit Lochem afkomstige Derk van Eps Reerink de eerste maire van Eibergen. Hij bleef maar kort in functie, want hij was ook vrederechter van het nieuwe kanton Eibergen, dat samengesteld was uit Eibergen, Rekken en Beltrum en bijbehorende buurschappen. Het vredegerecht was de voorloper van het kantongerecht en was dus de laagste rechtbank. In 1811 vielen de buurschappen Beltrum, Zwolle, Avest en Lintvelde onder de gemeente Eibergen. Dat blijkt uit de inschrijvingen van talloze Beltrumse ingezetenen in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Eibergen. Pas in 1812 was Beltrum zo ver dat men zelf die registers kon bijhouden. Die zelfstandigheid zou overigens maar kort duren. In 1819 werd de gemeente Beltrum opgeheven en toegevoegd aan de nieuwe gemeente Eibergen.
Begin november 1811 trad W.J. Roelvink aan als maire. Hij bleef tot 1 januari 1812 toen G. Smits in diezelfde functie aantrad. Smits was een telg uit de aloude stad-Eibergse familie van die naam. In april 1813 trad tenslotte mr. P.R.J.W. van Heeckeren aan als vierde maire van Eibergen. Toen in november de Fransen verjaagd werden, bleef hij zitten. In december noemde hij zichzelf weer ‘burgemeester’. Dat bleef hij tot zijn dood in 1835. Van Heeckeren was in 1811 begonnen als keizerlijk notaris in Eibergen. Hij was tevens griffier van het Vredegerecht. Bijgaande afbeelding van zijn in 1812 gebruikt notaris- en griffiezegel getuigt daarvan.

Nieuwe index oud-rechterlijk archief Borculo

Op de website www.heerlijkheidborculo.nl is een nieuwe index beschikbaar op het oud-rechterlijk archief van Stad en Heerlijkheid Borculo. Het betreft een deel van inv.nr. 274 en daarom voorzien van het romeinse cijfer I: dossiers van civiele proceduren voor het landgericht en fragmenten daarvan uit het jaar 1684-I.

Specificatie (van het gehele inv.nr. 274, jaar 1684-I):
274.1 Henrick van Trier als momoir van de kinderen van Georg Wilh. Stöver, contra Willem Frederik Verwit, 1684;
274.2 B.J. van Proth en Sibille Huinga contra H. van der Feltz, 1684;
274.3 Tonnis Bollert contra Frederick Teckelenborgh alias Bollert, 1684;
274.4 Gäle Dieperinck, bouwman op Wolberinck contra Henrick Elshoff, 1684.

Nieuwe indexen oud-rechterlijk archief Borculo

Er zijn weer enkele nieuwe indexen op het oud-rechterlijk archief van Stad en Heerlijkheid Borculo beschikbaar gekomen op www.heerlijkheidborculo.nl. Het betreft indexen op navolgende inventarisnummers:

90. ‘Ordinaris prothocol (“signaat”) van stadsgerichte’. Stadgerichtsignaat, 1684-1686.
91. ‘Ordinaris prothocol (“signaat”) van stadsgerichte’. Stadgerichtsignaat, 1686-1692

273. Dossiers van civiele proceduren voor het landgericht en fragmenten daarvan, 1683-IV. Specificatie:
273.1 Arent Holckenborg contra Henricus Meiling, 1683;
273.2 Elisabeth van den Bongaert, weduwe van ambtman G. Hunteler, contra Bernhardt Hunteler en daarna diens weduwe Sibilla van Basten, 1683;
273.3 Berent Langesall en Jan Berentsen, voor wie later Mathias en Reint Langesall, contra de provisoren der armen te Rekken, 1683;
273.4 Jan Lubberdinck contra Joost Remer, 1683;
273.5 Henrick Meiling contra Fred. Teekelenborg, 1683;
273.6 Joan opten Noorth contra Hendrick Florijn c.s., 1683;
273.7 Sibilla Nesselraeth, weduwe van Bernard van Buiren, contra Warner Avinck, 1683;
273.8 Jan Schulte Rutgering contra Harmen Otto Gansneb gent. Tengnagel, 1683;
273.9 Jan de Vugt (Vucht) contra Marten ter Luucke (Loucke), 1683;
273.10 Derrick Vos contra Gosen Cames, 1683;
273.11 Willem Frederick Verwit contra Harmen Hagens, 1683;
273.12 Willem Weninck contra jhr. Wolter Splinter van Duijth gent. Buth, 1683;
273.13 Weduwe Van Winssen contra jhr. Harmen van der Felst, 1683.