Het nieuwe Gelders Archief

Nieuwbouw_Gelders_Archief_gevel_westkant_27062013
Nieuwbouw Gelders Archief aan de Westervoortsedijk te Arnhem

Vanmiddag heb ik voor het eerst een bezoek gebracht aan de studiezaal van het nieuwe Gelders Archief aan de Westervoortsedijk in Arnhem. Het is even wennen: als er ooit een efficiënt archiefgebouw is neergezet dan moet het wel dit bouwwerk zijn. Ook de ligging is bijzonder: een eind buiten het centrum op een industrieterrein. Het uitzicht op de Rijn maakt wel een beetje goed.
Voor bezoekers die met de auto komen is er ook wel iets veranderd. De tijd van het dure parkeren is (voorlopig?) voorbij, maar tot 1 juli kan men nog gratis op het parkeerterrein naast de nieuwbouw terecht. Vlakbij, aan de overzijde van de Westervoortsedijk, is gelukkig een gratis alternatief beschikbaar
De verhuizing van de archieven moet een enorme klus zijn geweest die binnen de daarvoor gestelde tijd is afgerond. Vorige week dinsdag, 18 juni, kon de dienst zijn deuren dan ook weer openen voor het publiek. De officiële opening volgt in september. De enorme hal oogt nu nog erg leeg. De nieuwe studiezaal is door middel van een glazen wand afgescheiden van de hal.

Entree, centrale hal en receptie. Rechts op de achtergrond de nieuwe studiezaal.
Entree, centrale hal en receptie. Rechts op de achtergrond de nieuwe studiezaal.

Gelukkig, want de ervaring in bijvoorbeeld het Historisch Centrum Overijssel leert, dat het onrustig kan worden in de studiezaal als in de publieke ruimten activiteiten plaatsvinden. Archiefonderzoek vergt soms uiterste concentratie. In de studiezaal is nog maar één aanvraagterminal, wat ook even wennen is, voor een nog vrij traditioneel ingesteld onderzoeker als ondergetekende. Het is kennelijk de bedoeling dat je vanuit huis stukken aanvraagt of reserveert. Dat leverde in mijn geval al meteen een probleem op, want als ik thuis in de toegangen zoek, dan krijg ik niet te zien of een inventarisnummer wel of niet aangevraagd kan worden, bijvoorbeeld omdat de materiële staat te wensen overlaat. De studiezaalmedewerker vertelde dat dit alleen zichtbaar wordt op het moment dat je stukken aanvraagt, thuis of in de studiezaal. Tot nu toe bereidde ik archiefonderzoek zo niet voor. Ik loop de inventarissen door op zoek naar relevante stukken en maak daarvan een lijst. In het vervolg zal ik dus per relevant inventarisnummer via de aanvraagmodule moeten kijken of dat ter inzage wordt gegeven of niet. Wat het nog lastiger maakt is dat het Gelders Archief, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Nationaal Archief, de toegangen niet in pdf-formaat op de website beschikbaar heeft gesteld. Alleen dan krijg je snel een goed inzicht in de structuur van een archief. Maar ik begreep dat daaraan wel gewerkt gaat worden.
Van het andere aangevraagde inventarisnummer wilde ik foto’s maken, maar het is niet gemakkelijk daarvoor een goede plek te vinden zonder ‘eigen’ kenmerken aan de gefotografeerde stukken mee te geven. Maar goed, ik had wat haast, mijn fototoestelletje is maar een huis- tuin- en keukentoestel, en bovendien fotografeer ik alleen voor eigen gebruik. Ik kan me zelfs nog voorstellen dat het Gelders Archief het zelf fotograferen (zonder flits uiteraard, zoals voorheen) niet wil stimuleren om een potentiële inkomstenbron niet te frustreren. Want dat straalt deze nieuwbouw bovenal uit: hoe kan archief vermarkt worden? En daarmee staat het nieuwe Gelders Archief midden in deze tijd.

Bennie te Vaarwerk

Het rooms-katholieke kerkhof aan de Borculoseweg in Eibergen

Vorige week heb ik op verzoek van de beheerders van de rooms-katholieke begraafplaats aan de Borculoseweg in Eibergen een begin gemaakt met de inventarisatie van cultuur-historisch waardevolle graven en grafmonumenten.

Monumentale beuken bij de ingang van het r.-k, kerkhof aan de Borculoseweg in Eibergen, 2013
Monumentale beuken bij de ingang van het r.-k. kerkhof aan de Borculoseweg in Eibergen, 2013

De begraafplaats of ‘karkhof’, zoals de Eibergenaren het terrein gelukkig nog steeds noemen, is nog volop in gebruik en lijkt zelfs populairder te zijn dan het nieuwe r.-k. deel op de Algemene Begraafplaats aan de Haaksbergseweg in Eibergen. Dat zal zeker gelden voor de autochtonen onder ons – de echte Eibargsen –  onder wie ondergetekende, die er zelf eens hoopt op te gaan in eeuwigheid in het graf van zijn grootvader. De zesde generatie gerekend vanaf de ingebruikname van het kerkhof in 1829, die daar rust in de schaduw van de ca. 1877 geplante en nu monumentale treurbeuken bij de ingang. De populariteit van het kerkhof is tegelijk een bedreiging van graven en grafmonumenten die niet meer onderhouden worden. De geschiedenis van de Oude Algemene Begraafplaats en het katholieke kerkhof in het bijzonder heb ik beschreven in mijn vorig jaar verschenen boek over de St.-Mattheusparochie van Eibergen. In dat kader heb ik toen ook al een rondgang gemaakt over het kerkhof. Bij de huidige rondgang zag ik dat er alweer enkele  monumentale graftekens waren verdwenen, o.a. het gietijzeren kruis op het (inmiddels hergebruikte) graf van J.H. Schurink op Eimers, overleden in 1887. De foto van dat graf staat gelukkig nog afgebeeld in het bovengenoemde boek.

Het in 2013 verdwenen gietijzeren kruis op het graf van J.H. Schurink op Eimers.
Het in 2013 verdwenen gietijzeren kruis op het graf van J.H. Schurink op Eimers.

Enkele andere gietijzeren kruisen waren gebroken. Nu staat er nog slechts één volledig overeind, nl. dat van de schenker van de grond voor de uitbreiding van het kerkhof in 1877, G.J. te Vaarwerk op ‘Vaarwark’ (géén voorouder). Want dat zie je ook bij de oude monumenten: de boerderijnamen worden vermeld: Baak op Hiddink, Olminkhof op Jonge Scholte (in één geval afgekort tot ‘J.S.’), Te Vaarwerk op Biesenbeek, enz.. Wie kent die tegenwoordig nog, nu alle huizen een adres hebben? ‘Ik heete Beezebekke, maor laot mi-j Te Vaarwerk schrieven’. Zo ging dat vroeger, toen men wel de boerderijnamen kende, maar niet (of minder) de familienaam.
Op het kerkhof zijn drie oorlogsgraven te vinden en enkele pastoorsgraven op een speciaal voor hen ingericht deel. Maar het oudste pastoorsgraf ligt helemaal in de noordwestelijke hoek. Het is het graf van de tweede pastoor van de na-reformatorische parochie Eibergen, J.A. Abbing, overleden in 1835. De kerkhofkapel is een ontwerp van architect Alfred Tepe en is omstreeks 1877 op het nieuw verworven deel van het kerkhof gebouwd. In mijn jeugd had het kapelletje of Calvariegroep nog een leien dak. Nu is het voorzien van een gemetseld spitsje. Vóór de kapel lag tot 2003 de grafsteen van wat wel Eibergs belangrijkste pastoor was: Petrus van den Hurk (1866-1903), bouwer van kerken in Rekken (1872) en Eibergen (1876), weldoener van het St.-Antoniusgesticht voor kleuteronderwijs, naaischool en later ook gezondheids- en ouderenzorg (1901). Slechts één, vervallen, graf herinnert aan de aanwezigheid in Eibergen van de Zusters van Boxmeer. Tenslotte maakte hij katholiek lager onderwijs mogelijk in Eibergen met de bouw van de St.-Jozefschool. Zijn grafsteen is in 2003 verplaatst naar de pastoorsgraven om plaats te maken voor een monument voor ongedoopt overleden kinderen. Hoewel er zeer terecht aandacht gekomen is voor hun nagedachtenis, is de verplaatsing van Van den Hurks grafsteen vanuit cultuurhistorisch oogpunt een verkeerde beslissing geweest.
Op het kerkhof ligt ook I.B.P Bouquié begraven, die in 1834 op de noordoever van de Berkel in Mallem een weverij oprichtte voor 150 wevers. Zijn sterk vervallen fabriek staat er nog steeds en is vooral uitwendig en in de kapconstructie een monument. Het is zeker de oudste nog bestaande textielfabriek in de huidige gemeente Berkelland en mogelijk zelfs in de Achterhoek. Bouquié overleed in 1855.
Het eenvoudige graf van de weduwe Ch.B. Karnebeek-Backs, is het eveneens waard om in stand te worden gehouden. Zij werd bekend onder de naam ‘Chrissemeuje’. Zij overleed op 110-jarige leeftijd in 1959 en was daarmee lange tijd de oudste inwoner van Nederland. Een verbleekt fotootje prijkt op de grafsteen. Nationaal was de belangstelling voor haar verjaardagen na de 100 groot. Zelfs het indertijd beroemde koor ‘Mastreechter Staar’ maakt voor een van haar verjaardagen een omweg via de Holterhoek waar zij woonde. Op de internet zijn foto’s te vinden van verwijzingsbordjes met daarop alleen de naam ‘Chrissemeuje’.
Het kerkhof wordt goed onderhouden door de vrijwilligers van de inmiddels voormalige St.-Mattheusparochie. Een zeer aandachtige rondgang over het kerkhof zal ongetwijfeld nog veel meer verhalen aan het licht brengen over de mensen die er begraven zijn en bijzonderheden over de grafstenen. Grootste zorgpunt: wie neemt de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de niet meer onderhouden monumentale graven en graftekens?

Bennie te Vaarwerk

Sacramentsdag, protestanten en de Zwillbrockse beeldzuilen

Beeldzuil Zwilbrock, 1725
Beeldzuil Zwilbrock, 1725

Binnenkort (de donderdag in de tweede week na Pinksteren) is het weer Sacramentsdag. In Nordrhein-Westfalen is het nog altijd een feestdag en dus files in Nederland. Ook in Zwilbrock (Zwilbroek), bij Eibergen-Groenlo over de grens, was het ooit een feest van belang, misschien nog wel meer voor de Nederlandse katholieken, die in eigen land geen openbare processies mochten houden, dan voor de lokale bevolking. De Eibergse predikant-dichter Willem Sluiter (1627-1673) bracht in 1670 een bezoek aan de Zwilbrockse Sacramentsprocessie en schreef er een scherp gedicht over,  Paapsche Sacraments-dag, dat overigens pas in 1701 voor het eerst werd gepubliceerd. Al eerder, in 1669, had hij zijn Lof der heilige maagt Maria gepubliceerd. Dat was een betrekkelijk mild gedicht, dat daarom in zijn eigen protestantse kringen met de nodige kritiek werd ontvangen. In Paapsche Sacraments-dag zien kenners dan ook een reactie op zijn te milde houding op de katholieke Mariaverering. Sluiters gedichten genoten in de 17de, 18de en 19de eeuw een grote populariteit. Waarschijnlijk was zijn werk ook bij de paters van het Franciscanerklooster in Zwillbrock bekend. Bij de toegang naar het barokkerkje staan twee beeldzuilen, voorzien van 18de eeuwse Nederlandstalige teksten. De eerste kerk was in 1651 gesticht in onontgonnen gebied door Franciscanen uit Bocholt, met sterke steun van de vorstbisschop van Münster, Christoph Bernhard von Galen, en hoofdzakelijk bestemd voor de katholieken in de Heerlijkheid Borculo en de stad Groenlo en omgeving. De huidige barokkerk, met het in 1822 gesloopte klooster, is gebouwd in de eerste helft van de 18de eeuw. Blijkens een inschrift op een van de beeldzuilen, dateren deze uit 1725. Alle activiteiten waren gericht op de Nederlandse katholieken, maar ook op hun gereformeerde plaatsgenoten, wat blijkt uit de teksten op de beeldzuilen. Mogelijk zijn de beeldzuilen een (weliswaar late) reactie op sommige gedichten van  Willem Sluiter. Met name diens Lof der heilige maagt Maria  keerde zich o.a. ook tegen de verering van Mariabeelden.
De Nederlandse teksten in de timpaan (driehoek bovenaan) verwijzen direct naar de opdracht die aan het klooster Zwillbrock verbonden was, namelijk te missioneren in het grensgebied van de Republiek. Bovendien richten ze zich nadrukkelijk tot de gereformeerden. Het gebied van de Heerlijkheid Borculo was in 1616 voor de rooms-katholieke kerk verloren gegaan, inclusief de kerkgebouwen. Na de inname van Groenlo door Frederik Hendrik in 1627 was de situatie voor de achtergebleven katholieken nijpend geworden. Specifiek richten de inschriften zich tot de gereformeerden, die de nadruk op het woord van God leggen en alles wat te maken had met verering van heiligen, beelden- en altaarcultus radicaal uit de kerken verwijderden. De teksten proberen de argwaan van de gereformeerden (calvinisten) over de vermeende katholieke beeldenverering weg te nemen. Op de linkerzuil wordt gezegd dat het beeltenis van de verrezen Heer op het middenpaneel niet Christus zelf is. Daarom moeten geen houten of stenen beelden aanbeden worden, maar moet men bidden tot Christus de Heer alleen. Daar kunnen de protestanten niets op tegen hebben. Het venijn zit hem echter in de tekst op het middenpaneel op de rechterzuil. Teksten die lijken op die van het onderste paneel van de linkerzuil kan men ook vinden op gebedsformulieren en in aflaten die moesten beschermen tegen een plotselinge (subiete) dood. De tekst op het onderste paneel van de rechterzuil richt zich met de woorden ‘verdoolde schapen’ tot de gereformeerden. Want met ‘verdoold’,  wordt niet zozeer verdwaald bedoeld, als wel de van de rechte weg (de katholieke kerk) afgeraakte lieden.
Voor afbeeldingen van beide beeldzuilen, transcripties van de teksten en verdere toelichting en literatuurverwijzing: zie www.heerlijkheidborculo.nl

Borculose bastaarden Van Bronckhorst

Bovenbouw toren Oude Mattheus Eibergen, gebouwd na 1541. De zonnewijzer dateert uit 1764.In de geschiedenis van de Heerlijkheid Borculo waren het vooral de Van Bronckhorsten die nogal wat bastaarden hebben geproduceerd. Het sinds ca. 1533 grafelijke geslacht Van Bronckhorst stierf met graaf Joost van Bronckhorst in Borculo in de rechte mannelijke lijn in 1553 uit. Maar  – waarschijnlijk meerdere – bastaardtakken wisten zich zeker tot in de zeventiende eeuw in de Heerlijkheid te handhaven. Een bastaard is een persoon geboren uit een onwettige relatie van een adellijke vader. Over de moeder is vaak weinig bekend, maar algemeen wordt aangenomen dat de moeder uit een lagere sociale stand kwam. Dat standsverschil was ook de reden dat er niet getrouwd werd. De bastaard mocht wel de familienaam van de vader voeren (en was daar trots op), alsmede diens wapen, maar dat was dan ter onderscheiding van de wettige tak voorzien van een dwarsbalk. Hoewel in het Engels het woord ‘bastard’ een negatieve klank heeft gekregen (schooier, armoezaaier), geldt dat niet vaak voor onze contreien. Integendeel. Hoewel bastaarden niet erfden van hun vader, bezorgde hij hen vaak wel een goed inkomen, onderkomen of functie. Zo ook in Borculo. Tussen ca. 1350 en 1550 worden in de Heerlijkheid Borculo veel bastaarden genoemd. Aan een aantal wil ik hier aandacht besteden. Het is bepaald geen volledig en/of foutloos overzicht. Voor zover bekend zet ik er de familierelatie bij, de bezittingen of inkomsten die zij hebben verkregen of de lokale betekenis die zij hebben gehad.
Op 22 december 1381 maakt de Borculose richter Albert van Lochuisen bekend dat Gissbert van Brunckhorst, ridder, aan zijn zoon Engelbert, bastaard van Brunchorst, het Huis Lichtenvoorde c.a. opdraagt. Engelbert is waarschijnlijk een halfbroer van Gijsbert van Bronckhorst die door zijn huwelijk met Henrik(a) van Dodinkweerde sinds 1360 heer van Borculo was. De Borculose Gijsbert is geen ridder geweest. Engelbert volgde in Lichtenvoorde ridder Gysbert van Bronckhorst op, die dat Huis nog op 12 augustus 1381 bezat. Laatstgenoemde was een zoon van Gysbert van Bronchorst en Gertrud van Gemen. Al die Gysberten maken het wel lastig een lijn te ontdekken, dus daarover is het laatste woord nog niet gezegd. Wat hierdoor ook onzeker wordt is de eenherigheid van Borculo en Lichtenvoorde sedert het huwelijk in februari 1360. Kennelijk was er in 1381 nog een tak Bronckhorst die vrijelijk kon beschikken over het Huis Lichtenvoorde en moet de eenherigheid dus van later datum dateren. Lichtenvoorde was in 1312 al een bezit van de Bronckhorsten, dus ongeveer een halve eeuw voordat Borculo in handen kwam van dat geslacht.
In 1397 beleent de heer van Steinfurt Johan Bastardes [=Van Brunchorst] met een perceel in Wullen in het Münsterland.
In 1419 bezit Johan van Brunchorst, ‘bastarde geboren’, een tiende onder Neede, Haaksbergen en Groenlo. In hetzelfde jaar schenkt Otto van Bronchorst, heer van Borculo aan zijn neef Gherd van Brunchorst, bastaard, het in de buurschap Haarlo, kerspel Eibergen, gelegen erve Grevenslach. Vermoedelijk is deze dezelfde als de Gerde van Brunchorst, bastaard, die in 1421 het erve Lieftink in de buurschap Beltrum van de vorstbisschop van Münster in leen ontvangt.
Eveneens in 1421 oorkondt de richter van Borklo, dat Johan Vockingh, bastaard van Brunckhorst c.s., de goederen Kinkeler, de Assched en Brinchus in de buurschap Brammelo in het kerspel Haaksbergen in erfpacht heeft van de commandeur en het convent van de Orde van St.-Johan Baptist in Burgsteinfurt. . Later in dat jaar ontvangt hij van Otto van Brunchorst, heer van Borculo, de tienden over de goederen Bellebrughe, Buyngh, Altynck en ten Mersche in pand. Deze Johan was gehuwd met ene Maria. Uit dat huwelijk zijn tenminste drie kinderen bekend (1421), onder wie, het zal inmiddels geen verwondering wekken, wederom een Ghiselbert, wat mogelijk een verwijzing is naar de grootvader. Deze Johan Vockingh bezit de erven Vockinck en Eldyck (=?Holdijk) gelegen in de ‘buurschap[!] Borklo’ en achter de Hagen te Borklo in het kerspel Eibergen. Hieruit, maar ook uit andere vermeldingen, blijkt dat het gebied tussen Haarlo en het stadje Borculo ook aangeduid werd als buurschap Borklo en behoorde tot het kerspel Eibergen. Het ligt voor de hand in het genoemde erve Vockinck het latere en het thans in de Hambroekplas verdwenen adellijke huis Vockinck te vermoeden. De huidige boerderij Vokking (of Fokking) is van jongere datum. In 1423 blijkt Johan Vockincg een broer te hebben, die Gheryt van Bronchorst wordt genoemd. Beiden worden aangeduid als bastaardbroeders. In 1432 is deze Gheryt of Gherd schout (richter) van Zutphen.
In 1439 wordt opnieuw een Johannes van Bronchorst genoemd als bastaard. Hij is ook een neef van Otto van Bronchorst en Borculo. Johannes is dan rector van de kapel in Borculo. Dat gegeven alleen al maakt het nagenoeg ondenkbaar dat hij dezelfde is als Johan Vockincg, geboren bastaard van Bronchorst. De heer van Borculo verkoopt het in het kerspel Groenlo (Dijcke) gelegen tynsgoed de Hattelerskamp aan zijn neef ten behoeve van de kapel.
In 1452 ontmoeten we de bastaard Diderik van Bronchorst, die zich samen met Mattheus van Schonenvelde genaamd van Gravestorp (bezitter van het Huis Mallem) en anderen borg stelt voor een schuld van Rotger van Diepenbrock.
Een bastaard die aanvankelijk minder goed terecht kwam, was de in 1495 genoemde Otto van Brunchorst, zoon van jonker Frederik, heer van Bronkhorst en Borculo. Hij was hofhorig aan de hof te Stadtlohn. Zijn vader ruilde hem in genoemd jaar voor Gert Marhulserbrake, die ongetwijfeld afkomstig was uit de buurschap Zwolle bij Groenlo.
Jonker Frederick van Bronckhorst en Borculo lustte er wel pap van. In 1500 blijkt hij een natuurlijke dochter te hebben van Alijt Goetinck, afkomstig van het gelijknamige goed in Ellecom. Die dochter was ondergebracht in het klooster St.-Agneta in Arnhem. Twee andere bastaarddochters, te weten Giisbert en Elseken, werden opgenomen in het klooster Engelhuysen in Groenlo. Hun vader betaalde daarvoor het aanzienlijke bedrag van 200 Rijnsche guldens (1501). Op 2 oktober 1517 huwde Otto van Bronkhorst, natuurlijke zoon van inmiddels wijlen Frederik van Bronkhorst en Borculo, met juffer Henrick van Vorden, dochter van Gert. Hij overleed in of voor 1522, want in dat jaar geeft Hinrick van Vorden, ‘naegelaetene huisfrouwe van Otte van Brunchorst selige’, aan Ros[i]er van Brunchorst, ‘sijnen [die van wijlen haar man] broeder, zekere rechten  en vorderingen die zij had op Philip van Viermundt en diens vrouw. Dit moet ook wel een natuurlijke zoon zijn van Frederik. Uit het wettige huwelijk van Frederick met Mette van den Bergh (1492) zijn slechts twee kinderen bekend: Joost en Anna. Deze Rosier, een voornaam die al eerder voorkomt in de familie, geeft in 1441 aan pastoor Henricus Leembecke van Eibergen 130 goudguldens ten behoeve van de bouw van de kerktoren. Met dit geld kreeg de Eibergse parochiekerk, thans de Oude Mattheus zijn definitieve aanzien. Die gift was niet zonder bijbedoeling, want een jaar later werd Rosiers zoon Franck van Bronckhorst benoemd tot pastoor van Eibergen. Rosier was in 1552 voogd van Eibergen, Neede en Beltrum. In hetzelfde jaar wordt hij ook genoemd als ‘drosten to Eybergen’. Omstreeks 1555 kregen vader en zoon het aan de stok met elkaar in een geschil over een schuld van 500 gulden de kerk en pastorie van Eibergen betreffend. Het kwam tot een overeenkomst, waarin o.a. bepaald werd dat Franck (of Franco) zijn ouders voor de duur van hun leven de vrije beschikking gaf over de Whememaet achter ’s Heren huese to Eibergen gelegen’. De Whememaet is het huidige wandelpark de Maat, dat oorspronkelijk del uitmaakt van de Eibergse pastorie, en ‘Heren huese’ is zeer waarschijnlijk de Borg in Eibergen, de latere villa Smits en Eibergs gemeentehuis. Het is een van de weinige vermeldingen in archieven van dit voor Eibergen zo belangrijke pand.
Hoewel het geslacht Van Bronckhorst in de rechte lijn uitgestorven is, leeft het via vele bastaarden voort in talloze families in de regio.

Samen anders of samen armer? Over noaberschop e.d.

Oud-Achterhoeks Boerenleven het heele jaar rondNu de verzorgingsstaat onder druk staat als gevolg van bezuinigingen en het (neo-)liberale gedachtegoed, wordt de oude ‘noaberschop’ weer van stal gehaald. Het begrip wordt door de ’terugtredende’ overheid gebruikt om de burgers te wijzen op de zorgverplichting die zij hebben voor hun naaste buren. Het naoberschap (zoals het meestal gespeld wordt in publicaties) treedt in de plaats van door de overheid gesubsidieerde zorginstellingen. Ik ga hier niet in op de historische context van de noaberschop. Wie daarover meer wil weten moet maar het in 1927 (en sindsdien vele malen herdrukt) verschenen werk van H.W. Heuvel lezen, Oud-Achterhoeks Boerenleven . Ik wil bij het huidige gebruik alleen maar enkele kanttekeningen plaatsen.
‘Het naoberschap’ zoals de overheid dat nu gebruikt moet voor een deel in het gat treden dat die overheid zelf gecreëerd heeft. Het maakt onderdeel uit van een nieuw zorgstelsel, dat door de burgers zelf georganiseerd moet gaan worden. Wat die overheid intussen vergeet is dat in de tijd dat de ‘naoberplicht’ nog functioneel was, voor de zorg voor zieken en armen heel wat particuliere hulporganisaties waren, die bij de opbouw van de verzorgingsstaat, de ontzuiling en de ontkerkelijking, overbodig werden, soms overgenomen werden door overheden of een andere taak kregen (bijvoorbeeld provisorieën, die een culturele taak kregen) . Nu de overheid zichzelf meer en meer terugtrekt uit het sociale domein blijft er een groot gat over dat nog niet snel opgevuld zal zijn. Geld dat beschikbaar is, wordt verdeeld tussen echte zorg en de zorgaanbieders die helaas winst moeten maken. Dat is wat bijvoorbeeld een gemeente als Berkelland eufemistisch samenvat onder de slogan ‘Samen anders’. Deze gemeente is een ideologische proeftuin van het (neo-)liberale gedachtegoed dat de burger het zelf beter kan en moet organiseren. ‘Berkelland, Rutteland’, vatte De Volkskrant in maart 2011 het gemeentelijke ideologische experiment samen.
Op het platteland werd onder de noaberschop de buurt verstaan: de ‘nöästen'(met de nöäste noodnoaber’ als eerste buur op wie je in nood en bij feesten een beroep deed, hij regelde daarna de zaken met de andere buren) en de (verdere) ‘noabers’, in ieder geval zo veel als nodig waren om je naar het graf te dragen. Een buurschap kon dus uit meerdere buurten bestaan en een buurt kon ook buurschapsgrensoverschrijdend zijn. De plichten en rechten van de nöästen en noabers heetten de ‘noaberplich'(zonder -t). Dit waren min of meer een serie niet-vastgelegde en impliciete afspraken, meestal gemaakt bij huwelijk of ‘intrekkersmoal. Het waren vooral morele verplichtingen. Buurten van nu, op het platteland en in de stad of dorp zijn vooral feestbuurten, want bij ziekte en overlijden treden vooral de zorgorganisaties, mantelzorgers en de begrafenisondernemers in de plaats van de noabers. Hulp en bijstand, bijvoorbeeld bij het doen van boodschappen, komt overal wel voor in bijzondere situaties en is niet alleen voorbehouden aan de oude noaberschoppen. Het hoort min of meer bij een normale omgang tussen buren. Dat zou je de moderne noaberplich kunnen noemen.
Dat de gemeente Berkelland ‘het naoberschap’ naar voren haalde om de liberale ideologie door te drukken, zonder rekening te houden met het feit dat er geen particuliere hulporganisaties meer bestaan is een ontkenning van de taak die de staat, met de gemeenten als lokale of regionale uitvoeringsinstanties, als rechtsopvolger van die particuliere sociale instellingen op zich heeft genomen. Pas daarna komt de ‘noaberplich’ en niet in de plaats van. Samen anders? Nee: samen armer!