Boedelbeschrijvingen van de kastelen Borculo, Lichtenvoorde, Bronckhorst en Eerbeek uit 1554

Kasteel Borculo in 1743. De noordoostzijde is al nagenoeg geheel vervallen. Na het min of meer gedwongen vertrek van de Van Limburg Stirums werd het kasteel niet meer adellijk bewoond.
Kasteel Borculo in 1743. De noordoostzijde is al nagenoeg geheel vervallen. Na het min of meer gedwongen vertrek van de Van Limburg Stirums werd het kasteel niet meer adellijk bewoond.

Het is in de Oostnederlandse context een be­trekkelijk uniek gegeven dat er enkele zestiende eeuwse boedelinventarissen bewaard gebleven zijn van adellijke huizen. En dan nog wel van drie adel­lijke huizen in de heerlijkheid Borculo en twee behorend tot de graafschap Bronckhorst. Het betreft de huizen Borculo, Aamschot, Lichtenvoorde, Bronckhorst en Eerbeek. Gemeenschappelijke noemer was dat de huizen aan dezelfde eigenaar behoorden, nl. de graaf van Bronckhorst, die tevens heer van Borculo was. De boedelinventarissen zijn getranscribeerd (overgezet in modern schrift) en te vinden op de pagina over de Borculose kwestie in documenten.

De boedelinventarissen bevatten een opsomming van het op de vijf huizen aanwezige roe­rend goed en van de schulden van de op 5 oktober 1553 op het huis Eerbeek aan de ‘sweetsieckte’ overleden laatste heer van Borculo uit het huis Bronckhorst, graaf Joost van Bronckhorst. De lijsten blinken uit door de details die een goed inzicht geven in het leven van één van de belangrijkste adellijke families in Oost-Nederland in het midden van de zestiende eeuw. Maar minstens even belangrijk is de beschrijving voor de bouwgeschiedenis van de verschillende huizen, want de inventarisa­tie van de roerende goederen van de graaf en gravin geschiedde per huis en per vertrek. Daardoor wordt het voor het eerst in de geschiedenis mogelijk een indruk te krijgen van de gebouwencomplexen te Borculo, Lichtenvoorde, Bronckhorst en Eerbeek. De beschrijvingen maken het mogelijk een rangorde aan te brengen in de kastelen. Qua omvang scoort Borculo het hoogst, Lichtenvoorde het kleinst. Dat laatste lijkt in het midden van de zestiende eeuw niet meer dan een jachtslot te zijn geweest.

Na het kinderloos overlijden van graaf Joost in 1553 (de titel ‘graaf’ had hij
omstreeks 1530 aangenomen en heeft alleen betrekking op Bronckhorst) kwamen
Borculose bezittingen in zwaar weer terecht. De Heerlijkheid Borculo was een leen van de vorstbisschop van Münster. Bovendien kon Borculo, volgens Münster, alleen in de mannelijke lijn vererven. Hoewel graaf Joost een testament had, heeft hij verzuimd daarin de naam van een erfgenaam te vermelden. De leenheer trok vervolgens het manleen Borculo aan zich. De gravin-weduwe, Maria von Hoya
(ook wel Von der Hoya und Broickhausen genoemd), kreeg het vruchtgebruik van de heerlijkheid voor de duur van haar leven. In de bronnen uit die tijd kun je haar tegenkomen als de ‘lijftuchtersche’, de ’tuchtersche’ en/of ‘regentesse’. Maria von Hoya overleed in 1579, waarna Münster het bestuur over de heerlijkheid aan zich trok en twee partijen, te weten de graaf van Diepholt en graaf Joost van Limburg-Stirum, probeerden hun erfrechten geldend te maken.

De poort van kasteel Bronckhorst in 1743.
De poort van kasteel Bronckhorst in 1743.

Graaf Joost had een gigantisch bezit nagelaten, daaronder het graafschap Bronckhorst, de heerlijkheid Borculo (met het ambt Lichtenvoorde) en vijf kastelen: Bronckhorst met Eerbeek, Borculo met Aamschot en Lichtenvoorde.

Op 13 januari 1554 verscheen de gravin-weduwe in hoogsteigen persoon voor notaris Theodorus van Kernebeek van Vreden en verzocht hem een inventaris te maken van de inboedel van de genoemde huizen en kastelen. Met de getuigen Wolter de Rode van Heeckeren, richter van Borculo, Johannes Haecke, secretaris van Hoya, Tilman van Raisfelt, rentmeester en Wilhelmus van Ee of Ede, korenschrijver te Borculo,  werden de kastelen bezocht en vertrek voor vertrek opgenomen waaruit de boedel bestond.

De boedellijsten geven veel informatie over de kleding, sieraden, meubilair en inrichting van de huizen. Daardoor wordt het mogelijk een goed beeld te krijgen van de verschijning van de laatste graaf en gravin uit het Huis Bronckhorst. Momenteel is re-enactment in de mode. Wellicht is er een Borculose of andere toneelgroep te vinden die hiermee iets kan doen.

Bennie te Vaarwerk

 

Waar de Needse doden rustten: ongewenste gevolgen van het gemeentelijke archeologische beleid

Een twitterbericht van Nieuws Uit Berkelland, van vrijdagavond 18 oktober j.l., en een bericht met foto waarnaar het verwijst, was aanleiding om eerst eens wat bureauonderzoek te doen en vanmorgen de plek des onheils in Neede eens te bezoeken.

Aanleg van een nieuw plein door de gemeente Berkelland te Neede, waarbij ook het voormalige kerkhof aangetast werd.
Aanleg van een nieuw plein door de gemeente Berkelland te Neede, waarbij ook het voormalige kerkhof aangetast werd.

Waar gaat het om? In het kader van de aanleg van een nieuw dorpsplein in Neede, heeft de gemeente Berkelland het plein/plantsoen voor de Grote Kerk in Neede overhoop gehaald en zich daarbij niet gerealiseerd (al of niet bewust, daar wil ik op dit moment buiten blijven) dat tegelijkertijd ook een deel van het oude kerkhof, dat ook in Neede rondom de van oorsprong Middeleeuwse kerk lag, rigoureus aangetast werd. In de sleuven en in en op de grote hopen zand zijn zeer veel resten van menselijke skeletten te vinden. Het is een schandalige situatie.
Het kadastrale minuutplan, te vinden op de website WatWasWaar geeft voldoende uitsluitsel. Daarop is te zien dat de oude, omstreeks 1850 op de toren na gesloopte kerk, met perceelnummer 567, omgeven wordt door een perceel met het nummer 566. Volgens de bij het kadastrale minuutplan van ca. 1828 behorende Oorspronkelijk Aanwijzende Tafel (OAT), eveneens op genoemde website te vinden, is dit perceel het ‘kerkhof’. De ‘Gereformeerde kerk’ staat als eigenaar genoteerd. Aan de rand van het kerkhof zijn op de kaart een aantal huizen te zien, die wellicht ontstaan zijn uit kerkhofspiekers, graanspiekers en woningen voor ouden van dagen.

Detail van het kadastraal minuutplan van het dorp Neede uit 1828. Middenin de kerk en daaromheen het kerkhof met op de randen woningen die waarschijnlijk uit spiekers zijn ontstaan.
Detail van het kadastraal minuutplan van het dorp Neede uit 1828. Middenin de kerk en daaromheen het kerkhof met op de randen woningen die waarschijnlijk uit spiekers zijn ontstaan.

Het kerkhof had een behoorlijke oppervlakte van bijna 3000 vierkante meter. De in de Bataafs-Franse Tijd (1795-1813) in gang gezette regelgeving om het begraven in kerken en op kerkhoven in bebouwde kommen te verbieden, leidde uiteindelijk pas tot de aanleg van nieuwe begraafplaatsen, buiten de bebouwde kommen, omstreeks 1829. Zo ook in Neede. Pas toen verloor het oude kerkhof rondom de kerk zijn functie en raakte die in vergetelheid.
Toen ik vanmorgen rondliep op het terrein aan de voorzijde van de kerk, ben ik toch wel geschrokken. Ik vind het getuigen van ernstige nalatigheid van de gemeente Berkelland om zo met de doden om te gaan.

De gemeente Berkelland zal ongetwijfeld bekend zijn met grafruiming. Maar niet op deze manier. Overal waar je loopt vind je skeletresten van mensen.
De gemeente Berkelland zal ongetwijfeld bekend zijn met grafruiming. Maar niet op deze manier. Overal waar je loopt vind je skeletresten van mensen.

De kerk van Neede, gesticht op een terrein dat waarschijnlijk door een bisschop van Münster aan het Münsterse klooster Überwasser werd geschonken, omstreeks 1040, bestaat dus bijna 1000 jaar. Omdat er van de kerk al niet veel over is, behalve de toren in enkele zeer waardevolle vroeg-zestiende-eeuwse beelden die in de jaren ’20 van de vorige eeuw bij een kerkrestauratie onder de vloer werden aangetroffen, was respect voor de historische Needenaren wel op zijn plaats geweest. Een eenvoudig, niet tijdrovend bureauonderzoek, had deze puinhoop en respectloze omgang met de doden en met de Needse geschiedenis kunnen voorkomen.

Aanvulling 20.30 uur. De archeologische waardenkaart van de gemeente Berkelland vermeldt niet dat er een begraafplaats rondom de Needse kerk aanwezig is. De kerk zelf (toren?) is een Rijksmonument (gele symbool), de Oudestraat en Nieuwstraat behoren tot de historische dorpskern (paars gekleurd) en een gebied ten westen van de Oudestraat ligt in een ‘attentiezone’ van 50 meter (rode punt met zwarte stippen). Het terrein  van kerkhof blijft ook hier buiten beschouwing. De kaart is dus onvolledig.

Centrum Neede. Detail van de Archeologische Waardenkaart van de gemeente Berkelland.
Centrum Neede. Detail van de Archeologische Waardenkaart van de gemeente Berkelland.

Ik heb niet bekeken hoe dat met de andere historische kerkhofterreinen in Berkelland gesteld is. Het betreft de kerkhoven van Eibergen (waar in 2012 nogal rigoureuze werkzaamheden op het terrein hebben plaatsgevonden i.v.m. de uitbreiding van ‘De Huve’), Geesteren, Gelselaar en Rekken. Haarlo had wel een eigen kapel, maar de doden werden in Eibergen begraven.

Update 5 november 2013. Op 26 oktober j.l. heb ik een e-mail aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland gezonden met de volgende vragen:

Naar aanleiding van berichtgeving op de website van Nieuws uit Berkelland heb ik wat bureauonderzoek verricht naar het kerkhof rondom de Grote kerk in Neede en daarover een blog geschreven. In één week tijd leverde dat enkele honderden hits op, vooral nadat de berichtgeving ook werd opgepakt door Tubantia. Vanochtend was in die krant te lezen, dat de grond gezeefd wordt door bedrijf Groot Zevert. In verband met de afwikkeling en ook voor de volledigheid van mijn blog, verzoek ik u mij een antwoord te geven op de volgende vragen:

  1. De grond wordt gezeefd. Wat gebeurt er met de aangetroffen menselijke resten?
  2. Wordt nader onderzoek gedaan naar aanwezigheid van menselijke resten in het gedeelte dat onder het nieuwe plein komt te liggen?
  3. Krijgt het terrein de waardebepaling historisch kerkhof met de bijbehorende bescherming om te voorkomen dat de gemeente of particulieren in de toekomst in dezelfde fout vervallen?
  4. Wordt de archeologische waardenkaart voor het kerkhof te Neede en andere vóórreformatorische en rondom de kerk/kapel gelegen begraafplaatsen in Eibergen, Rekken, Geesteren, Borculo en Gelselaar aangepast met bijbehorende bescherming?

In afwachting van uw antwoord,

Vriendelijke groet,
Bennie te Vaarwerk

Vanmiddag (5 november) heb ik een informatief gesprek gehad met een medewerker van de gemeente Berkelland naar aanleiding deze e-mail. De situatie was ernstiger dan verwacht. De aangetroffen menselijke resten zijn keurig herbegraven op de Needse algemene begraafplaats. Volgens de medewerker was het gedeelte van het voormalige kerkhof onder het aan te leggen plein nagenoeg geheel geruimd. Ik twijfel daaraan omdat er geen formele grafruiming heeft plaatsgevonden (als dat al kan als je nog niet de exacte ligging van het historische kerkhof hebt bepaald). Nu is het te hopen dat de hele commotie leidt tot vaststelling van gemeentelijk (archeologisch) beleid met betrekking tot de begraafplaatsen van vóór 1829. Dat geldt met name voor de kerkhoven rondom de middeleeuwse parochiekerken in Eibergen, Neede en Geesteren en de kapellen te Borculo, Rekken en Gelselaar (en mogelijk ook Ruurlo, maar daar weet ik niets van). Omdat er over de kerkstichtingen te Eibergen, Neede en Geesteren weinig ‘harde’ gegevens bekend zijn, kunnen aanwijzingen voor de ouderdom mogelijk nog ontleend worden aan (restanten van) begravingen op de rondom deze kerken gelegen begraafplaatsen. Daarom is bescherming van de omliggende kerkhoven een vereiste. Een parochiestichting vond niet plaats als er geen kerkhof was. Voorts vind ik het noodzakelijk dat er protocollen komen voor zowel de gemeente als de eigenaren van de voormalige begraafplaatsen en de uitvoerders van de werkzaamheden. Als het nog kan zou de bescherming zich in ieder geval moeten uitstrekken tot het gehele (ondergrondse) terrein van de begraafplaats. Daarbij kunnen de kadastrale minuutplans van 1832 als basis dienen. Ik blijf e.e.a. volgen.

Bennie te Vaarwerk

Beleef de Berkellandse Berkelplannen anders of liever niet

In de raadscommissie sociaal van de gemeente Berkelland op 10 oktober a.s. komen twee projecten in Borculo en Eibergen aan de orde in het kader van fase 3 van het toeristisch plan ‘Beleef de Berkel’. Borculo krijgt er een geïmporteerde, dus niet streekeigen, ophaalbrug bij, en in Eibergen wil de gemeente enkele projecten realiseren die al evenmin een relatie hebben met de plaatselijke geschiedenis. Ik doel hierbij op de plannen met betrekking tot het oostelijke deel van de Grotestraat en de aanleg van een ‘landtong’ en brug in de nieuwe Berkel ter hoogte van de aftakking van de oude Berkeltak, die door de gemeente helaas nog steeds ten onrechte ‘oude Ramsbeek’ wordt genoemd.

Kaart van Willem Staring van Eibergen en omgeving, ca. 1845 (Gelders Archief)
Kaart van Willem Staring van Eibergen en omgeving, ca. 1845 (Gelders Archief)

Eibergen is, net als Borculo, een Berkelstadje. De plaats had enige stadsrechten, een eigen stadsbestuur, stadswapen (ook afgebeeld op het oude kerkorgel, dat thans in Westervoort staat), meerdere gilden en een simpele verdedigingsstructuur bestaande uit een stadswal, de Hagen genoemd, mogelijk enkele grachten en hekwerken bij de ingangen.

In de 17de eeuw kwam men het stadje Eibergen binnen ter hoogte van waar nu café-restaurant De Klok staat.
In de 17de eeuw kwam men het stadje Eibergen binnen ter hoogte van waar nu café-restaurant De Klok staat.

In de 17de en 18de eeuw telde de stad zo’n 120 tot 130 huizen die geconcentreerd waren in wat thans het deel van de Grotestraat is, vanaf ‘De Klok’ tot en met het restaurant op de hoek van die straat en de Haaksbergseweg. De stadsingang (geen poort, maar slechts een hek, zoals ook Willem Sluiter al schreef) bij de Klok is ook nu nog waarneembaar. In de 17de eeuw ontwikkelde zich de eerste nieuwe straat, de Nieuwstraat, die later Groenlosestraat en nog weer later J.W. Hagemanstraat werd genoemd. Deze straat liep vanaf de aftakking van de huidige Grotestraat (in de 17de en 18de eeuw de ‘Steenstraat’ genoemd) tot en met de snackbar op de hoek met de Simmelinkstraat. Aan deze straten stonden aanvankelijk boerenhuizen, die zoals gebruikelijk op het platteland en in de dorpen met de deeldeur naar de straatkant gekeerd waren. Bij enkele huizen is dat nog te zien. Eén van de weinige panden in het middendeel van de Grotestraat (ter hoogte van de protestantse kerk) met zulke deeldeuren is twee jaar geleden afgebrand en vervolgens geheel ten onrechte gesloopt. De huizen stonden aan en op elkaar, soms met een smal steegje (Kleine Hagen, Kluiversgang)  of ruimte ertussen (tussen het VVV-kantoor en chocolaterie Hulshof bijv.). In het oostelijk deel van de Grotestraat staan behalve het voormalige gemeentehuis, de villa Smits, het winkelpand van Boenders en het Wapen van Eibergen, geen historische panden meer. Het beruchte ‘gat van Eibergen’ werd rond 1980 opgevuld met een atoomschuilkelder met daarboven winkels. Aan de noordzijde maakten nog weer later de resterende panden plaats voor de uitbreiding van het gemeentehuis, appartementen, kantoren en een horecazaak. Toen het winkelcentrum na de komst van de HEMA naar de toenmalige Hagen (thans Brink) verschoof, verloor de Grotestraat, ooit het deftigste deel van het oude stadje, zijn winkelfuncties. De bouw van het winkelcomplex rond de Kluiversgang sloot wel het gat van Eibergen, maar bezorgde Eibergen tegelijkertijd een wat sombere toegang vanaf Haaksbergen. De winkel op de hoek van de Grotestraat en Kluiversgang werd aan de zijde van de Grotestraat voorzien van een muur, die nog steeds geen fraaie aanblik biedt. Maar de oplossing die het door de gemeente ingehuurde Zwolse bureau heeft bedacht is naar mijn mening geheel uit den boze, om niet te zeggen een gotspe. Het bedacht een plan om de achtergevel (de Grotestraatkant) te transformeren tot “stadsmuur met muurwoningen”. De toch al sombere straatkant wordt er nog onaantrekkelijker door, laat staan dat Eibergen ooit stadsmuren met muurwoningen zou hebben gehad. Iedereen die de lokale geschiedenis een warm hart toedraagt moet zich met hand en tand verzetten tegen dit zo onzalige plan.

Voorpagina van de reactie van het Gelders Genootschap op het concept-structuurplan Eibergen-centrum 1991 (Gelders Genootschap)
Voorpagina van de reactie van het Gelders Genootschap op het concept-structuurplan Eibergen-centrum 1991 (Gelders Genootschap)

In het oudste deel van de Nieuwstraat (nu Hagemanstraat) is recent erg veel gesloopt. Het is te hopen dat er vervangende (en passende!) nieuwbouw komt. De plannen van het Berkellandse gemeentebestuur met de omgeving van de villa Smits beloven ook  niet veel goeds. Historisch gezien was de Grotestraat geheel bebouwd, m.u.v. de omgeving rond de protestantse kerk, want dat terrein was tot 1829 in gebruik als begraafplaats. De neiging om meer open ruimten te creëren in juist het oude stadsdeel van Eibergen is vanuit historisch oogpunt niet verantwoord. Het zou juist van historisch besef getuigen de open ruimten in het oude centrum dicht te bebouwen. Immers, in Eibergen is altijd op loopafstand genoeg ruimte en groen te vinden. In 1991 werd dat bepleit door het Gelders Genootschap in hun reactie op het concept-structuurplan Eibergen-centrum. In zijn nieuwe plannenmakerij zou het huidige gemeentebestuur dat plan weer eens ter inspiratie uit de kast moeten halen.

De Nieuwe Berkel (ca. 1970). Op de achtergrond takt de Oude Berkel (jaren '30 20ste eeuw) af. Rechts daarvan zijn de landtong en de nieuwe brug gepland.
De Nieuwe Berkel (ca. 1970). Op de achtergrond takt de Oude Berkel (jaren ’30 20ste eeuw) af. Rechts daarvan zijn de landtong en de nieuwe brug gepland.

De plannen met betrekking tot de Berkel getuigen ook niet van veel historisch inzicht. Waarom moet er in de Berkel een landtong gelegd worden? Een historische of toeristische reden kan ik niet bedenken. Alleen vanuit waterstaatkundig oogpunt is dat denkbaar als daarmee bedoeld wordt dat er meer water door de oude Berkeltak gaat stromen. Het zou van meer creativiteit getuigen als bijvoorbeeld besloten zou worden er een nieuw vonder te bouwen, dat aansluit bij het vonder dat tot het midden van de jaren ’30 van de 19de eeuw ongeveer ter hoogte van de (latere) Nieuwe Brug (de huidige Berkelbrug in de N18) lag.

In de jaren '30 van de 19de eeuw bouwde J. Bouquié zijn textielfabriek in Mallem aan de noordzijde van de Berkel. Dat was de aanleiding voor Eibergen om voor het eerst een brug over de rivier te bouwen ter vervanging van het vonder dat er toen lag. De bouw was het begin van de aanleg van een nieuwe infrastructuur die later onderdeel van de Twenteroute (N18) zou worden.
In de jaren ’30 van de 19de eeuw bouwde J. Bouquié zijn textielfabriek in Mallem aan de noordzijde van de Berkel. Dat was de aanleiding voor Eibergen om voor het eerst een brug over de rivier te bouwen ter vervanging van het vonder dat er toen lag. De bouw was het begin van de aanleg van een nieuwe infrastructuur die later onderdeel van de Twenteroute (N18) zou worden.

Bennie te Vaarwerk

 

Over de schoonheid van verval: monumenten in Mallem en op ’t Loo

Watertoren Mallem vanaf de Hoge Haarweg
Watertoren Mallem vanaf de Hoge Haarweg

Van de Eibergse buurschappen is Mallem wel de mooiste. In deze ten noorden van de Berkel gelegen buurschap zijn veel monumenten te vinden, waarvan sommige in meer of minder vervallen toestand verkeren. Mallem heeft veel ‘bekende’ monumenten: de Mallemse watermolen met sluis (‘verlaat’) en Muldershuis, erve ’t Vunderink, de in 1935 gebouwde Watertoren hoog op de Mallemse Es, de slotgracht van de voormalige Borculose havezate Mallem en het daar tegenover liggende erve Hofman. Er zijn ook wat minder bekende monumenten te vinden: de voormalige ticheloven Kammeijer aan de Rekkensebinnenweg, restanten van een steenoven van de Heer van Borculo, de Joodse begraafplaats op de Schephorst aan de Berkel, het zondagsschooltje op ’t Loo. Daarnaast zijn er nog veel niet-beschermde monumenten te vinden. De nieuwe natuur rond de Berkel is een aanwinst voor Eibergen en Mallem in het bijzonder. Als over enkele jaren de nieuwe N18 klaar is en de rust terugkeert, wordt Mallem nog veel meer de moeite waard.

't Loo, rechts erve Bartels, daarachter de gerestaureerde monumentale zondagsschool uit 1893 en helemaal achter erve Grijsen of Bisperink.
’t Loo, rechts erve Bartels, daarachter de gerestaureerde monumentale zondagsschool uit 1893 en helemaal achter erve Grijsen of Bisperink.

De onderbuurschap Loo is wel een parel. Het is jammer dat het nooit gelukt is deze buurt de status van beschermd dorpsgezicht te geven.

Al dominee-dichter Willem Sluiter roemde Mallem en zijn inwoners in de zeventiende eeuw: “Mallem, waerdste nagebuuren”,  zo noemde hij hen. Trouw kerkvolk, dat ook. Want men zag de Mallemse banken in de Eibergse kerspelkerk “nimmer leeg”. Van de Eibergse buurschappen was Mallem wel het meest geprotestantiseerd. Geen wonder dat Sluiter wel “met lust van u, o Mallem” kon zingen. Sluiter spelt trouwens de Mallem consequent  met -e. En verderop:

‘k Segg’ het sonder vleijerij,
ge zijt mijne vreugd en kroone.

Veldschuur in Mallem.
Veldschuur in Mallem.

Sluiter noemt in zijn Vreugd- en liefdesangen, waarin hij alle Eibergse buurschappen bezingt, ook de Mallerhaar, een deel van het Mallemse Veld in het noordwesten tegen de grens met Neede/Hoonte, ongeveer waar nu sportpark de Bijenkamp ligt.
In Mallem is veel te zien waaraan je achteloos voorbij zou gaan. Neem deze veldschuur.

Veldschuur in het Zwillbrocker Venn.
Veldschuur in het Zwillbrocker Venn.

En vergelijk die eens met een soortgelijke veldschuur van zandsteen op het Zwillbrocker Venn. Je ziet meteen het verschil tussen het  gründliche Duitse monumentenbeleid en het Nederlandse laissez faire-beleid dat momenteel (soms helaas) opgang vindt.

Erve 't Vunderink in Mallem. Het nu (nog) sterk vervallen goed behoorde ooit tot de goederen van de Heerlijkheid Mallem.
Erve ’t Vunderink in Mallem. Het nu (nog) sterk vervallen goed behoorde ooit tot de goederen van de Heerlijkheid Mallem.

Ook ’t Loo mag zich verheugen in zijn dichterlijke aandacht. In zijn “Aen onze Gemeynte op ’t Loo”, dicht hij o.a. de regels:

En ik wensch, dat gij mocht weten,
hoek ‘k uyt ware liefde sucht
na ’t gehucht,
daer gij zijt soo kleyn geseten.
Zijt gij kleyn en slecht in ’t oog:
‘k Acht u hoog.

Het zondagsschooltje op 't Loo, daterend uit 1893.
Het zondagsschooltje op ’t Loo, daterend uit 1893.

Hij maakt de vergelijking met de stad, die het natuurlijk aflegt tegen de eenvoud en vroomheid op ’t Loo:

Sie ‘k somwijlen ijdelheen
van de steen,
Dan gedenk ik, sonder jokken,
O, die op den Looschen brink
nu weer gink!
Daer sou sulks mij niet verlokken.

’t Loo was en is nog steeds een onderbuurschap of buurt van Mallem, gelegen aan de Berkel. De buurt bestaat uit enkele dichtbij elkaar gelegen rondom een brink gelegen boerderijen, waarvan Grijsen of Bisperink (naar een latere bewoner) wel het belangrijkste erf was.  Op de Brink staat een in 1893 door Bisperink gebouwd zondagsschooltje, dat een gemeentelijk monument is. Het mogelijk van Grijsen afgesplitste erf Könnink staat geheel in het groen. Het is het enige goed onderhouden monumentale erf op ’t Loo en ligt wat terzijde van de Brink geheel in het groen. Andere oude boerderijen zijn geheel in gebruik als stal, maar is de oude bouwtrant nog behouden.

Buurt 't Loo vanaf de Looweg richting Berkel
Buurt ’t Loo vanaf de Looweg richting Berkel

En verder dicht Sluiter:

Sijt doch nimmermeer alsoo
Op het Loo,
als de dorre doode boomen,
die daer op een Brink noch staen,
daer voortaen
vrucht noch blad weer aen wil komen,

 

Maer zijt als een boom geplant
aen de kant
van den Berkel, daer ter sijden
die sijn vrucht en sijn sayzoen
fris en groen,
voortbrengt op bequame tijden.

Groen is ’t Loo inmiddels wel geworden.

De Mallemse fabriek van J.B.P. Bouquié uit 1834.
De Mallemse fabriek van J.B.P. Bouquié uit 1834.

Mallem was ook de buurschap waar de industrialisatie van Eibergen begon. Hier werd in 1834 door de uit Brussel afkomstige Belg Bouquié de eerste textielfabriek gebouwd. Door de afscheiding van België in 1831 werd dat land ook afgesneden van de nederlandse kolonie Indië, die voor de opkomende textielindustrie van groot belang was. De Mallemse Fabriek staat er nog steeds, al zijn alleen de buitenkant en een deel van de kapconstructie nog authentiek. Bouquié overleed plotseling in 1855. Zijn graf (nr. 1) is te vinden op de rooms-katholieke begraafplaats aan de Borculoseweg in Eibergen.

Detail van grafsteen nr. 1 op de r.-k. begraafplaats te Eibergen. De tekst luidt: J.B.P. Bouquié, né a Bruxelles [geboren te Brussel], le 20 aout 1778. Hij overleed op 2 december 1855 te Eibergen. Deze grafsteen is net als de fabriek beslist monumentwaardig.
Detail van grafsteen nr. 1 op de r.-k. begraafplaats te Eibergen. De tekst luidt: J.B.P. Bouquié, né a Bruxelles [geboren te Brussel], le 20 aout 1778. Hij overleed op 2 december 1855 te Eibergen. Deze grafsteen is net als de fabriek beslist monumentwaardig.

De fabriek werd gebouwd nabij een vonder over de Berkel en een doorwaadbare plaats in die rivier, aan de oude weg van Eibergen,  achterlangs de fabriek via ’t Wievenveld in Mallem aansloot op de grote hessenweg van Vreden via Neede naar Münster. Een deel van deze oeroude infrastructuur is nog steeds aanwezig in Mallem. De komst van de textielfabriek was aanleiding tot de bouw van de eerste vaste brug over de Berkel in Eibergen. Tot dan toe was Eibergen per brug alleen bereikbaar over de Stokkersbrug in Olden Eibergen of de brug over de stuw bij de Mallemse Molen. De Nieuwe Brug, zoals die nog steeds heet, werd later een belangrijke brug in de eveneens in de negentiende eeuw aangelegde Twenteroute, de huidige N18. De over twee jaar aan te leggen nieuwe N18 wordt daarmee het belangrijkste infrastructurele werk in bijna twee eeuwen (de spoorlijn niet meegerekend).

Via 't Wievenveld in Mallem sloot verkeer uit Eibergen aan op de oude hessenweg van Vreden over Rekken en Neede naar Deventer.
Via ’t Wievenveld in Mallem sloot verkeer uit Eibergen aan op de oude hessenweg van Vreden over Rekken en Neede naar Deventer.

Een volgend jaar maar eens een routetje uitzetten in dit fraaie gebied op loopafstand van Eibergen. Of wordt het tijd voor een nieuwe Gids voor Eibergen?

Bennie te Vaarwerk

Biografie oud-burgemeester F.J.M. Cappetti

BVoorzijde_boek_Peter_Rutgers_Frans_Cappetti_aug13_webversieiografieën zijn in, las ik afgelopen week in NRC Handelsblad. Vrijdag 6 september 2013 verscheen de lang verwachte biografie van Peter Rutgers over F.J.M. Cappetti, die van 1972 tot mei 1988 burgemeester van Eibergen was. De Eibergse boekhandel moest wachten tot de dag na de presentatie voordat de biografie van deze (in sommige kringen) bijna heilig verklaarde oud-burgemeester in de winkel lag. Vrijdagochtend verscheen in de Twentsche Courant Tubantia een uitgebreid artikel van de hand van Ger Dijkstra (een onder veel lokale politici van de jaren ’80 graag geziene journalist, nu adjunct-hoofdredacteur van TC Tubantia) over dit boek. Het oordeel van Dijkstra, namelijk dat het boek een aanrader is om te lezen, kan ik alleen maar onderschrijven. Om meerdere redenen: De Eibergse politiek in de jaren ’70 en ’80, maar ook over de periode dat Cappetti ‘sous-chef’ van het kabinet van de Commissaris van de Koningin in Gelderland was, een functie die later ook werd bekleed door de huidige burgemeester van Berkelland, H. Bloemen. En als ik me niet vergis, maar dit is speculatief, zouden beiden ook nog wel eens familie van elkaar kunnen zijn via Cappetti’s grootmoeder, die een Bloemen was en in Lichtenvoorde woonde. De beschrijving van de gang van zaken in het Huis der Provincie, zoals Gelderland zijn provinciehuis noemt, is voor iemand die er anno 2013 werkt, nog steeds herkenbaar.
Mijn persoonlijke herinneringen aan Cappetti dateren uit 1986, toen de Historische Kring Eibergen werd opgericht. Johan Baake en ondergetekende, resp. beoogd penningmeester en secretaris, togen daags na een besloten vergadering in een kelder van De Huve naar de burgemeester om hem te informeren over de oprichting. Tot onze verbazing bleek Cappetti al goed geïnformeerd te zijn, want het verslag van die besloten bijeenkomst lag al op zijn bureau. Ik herinner me dat hij in het gesprek de nadruk legde op een kwalitatief goed samengesteld bestuur. Daarbij onderstreepte hij het belang van het voornemen om E.H. Wesselink, de net gepensioneerde MAVO-directeur en schrijver van de Eibergse oorlogsgeschiedenis (die nog moest verschijnen) te vragen om voorzitter van het eerste bestuur te worden.

Het provinciale voorstel voor de grenswijzigingen, 1981. Rode stippellijn: voorgestelde gemeentegrens.
Het provinciale voorstel voor de grenswijzigingen, 1981. Rode stippellijn: voorgestelde gemeentegrens.

Cappetti maakte in 1981 veel indruk met zijn resolute en gelukkig succesvolle optreden tegen het plan van de provincie, ingegeven door het gemeentebestuur van Groenlo (en misschien in mindere mate door dat van Borculo), om tot nogal rigoureuze en tamelijk willekeurige grenscorrecties over te gaan die Groenlo en ook Borculo groter moesten maken. Die willekeurigheid bleek onder meer wel daar uit, dat de provincie de Bolksbeek als grens tussen Neede en Borculo wilde vaststellen, maar daarbij alleen maar Needs grondgebied en inwoners naar Borculo liet overgaan en Gelselaar, dat ten noorden van de Bolksbeek ligt, bij Borculo liet. Neede kreeg een paar hectare Borculoos grondgebied terug zonder inwoners. Wel zou Neede gecompenseerd kunnen worden met een stukje Olden Eibergen ten westen van de toen ook al geprojecteerde A15 (nu N18). Die voorgenomen grenscorrecties wekken, ook nu nog en versterkt door de biografie van Rutgers, de indruk van de provinciale wraakneming op het recalcitrante gemeentebestuur van Eibergen. De langdurige vertraging van de aanleg van deze weg is mede een gevolg van de patstelling tussen provincie, die niet wilde investeren in een gemeente die naar Twente neigde, en de gemeente Eibergen, waar met name Cappetti voorstander was van deelname aan Twente. Niet voor niets stelde de provincie pas miljoenen beschikbaar toen de gemeente Eibergen niet meer bestond.

In 1981 betrok het Eibergse gemeentebestuur alle inwoners in zijn verzet tegen de provinciale plannen.
In 1981 betrok het Eibergse gemeentebestuur alle inwoners in zijn verzet tegen de provinciale plannen.

In mijn herinnering staat burgemeester Cappetti voor integer bestuur (voor zover het dat zijn kan) en voor de integriteit van de gemeente Eibergen. Het boek van Peter Rutgers bevestigt dat naar mijn mening.
Het boek is uitgegeven door het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers te Doetinchem en de Mr. H.J. Steenbergenstichting. Prijs: 19,50 euro. Het is ook verkrijgbaar bij de plaatselijke boekhandel.

Bennie te Vaarwerk