Nieuwe indexen oud-rechterlijk archief Stad Borculo

Het niet erg gelukte in steen gehouwen stads- en later gemeentewapen van Borculo in het Huis der Provincie Gelderland in Arnhem.
Het niet erg gelukte in steen gehouwen stads- en later gemeentewapen van Borculo in het Huis der Provincie Gelderland in Arnhem.

Vandaag zijn drie nieuwe indexen op het oud-rechterlijk archief van de Stad Borculo op de website geplaatst en via de archiefinventaris toegankelijk en/of te downloaden. Het betreft indexen op de volgende inventarisnummers:

96. Rechtspraak in civiele zaken voor het stadsgericht. Stadsgerichtsignaat, 1726-1732.
100. Rechtspraak in civiele zaken voor het stadsgericht. Stadsgerichtsignaat, 1752-1763.
101. Rechtspraak in civiele zaken voor het stadsgericht. Stadsgerichtsignaat, 1763-1779.

Eibergen in 2013 en daarna

De nabije toekomst werpt zijn schaduw vooruit. Wie deze dagen over de Twenteroute rijdt tussen Eibergen en Groenlo, ziet dat aan de oostkant steeds meer huizen leeg komen te staan. Die leegstand is de voorbode van de nieuwe N18 die tussen Hupsel en Groenlo parallel aan de huidige weg wordt aangelegd. Over vier jaar zal alles anders zijn. In dat kader probeer ik het bestaande cultuurlandschap in beelden vast te leggen en blog(*) daarover op een andere plek. Maar ook in het dorp, eigenlijk moet ik zeggen stadje Eibergen, is er veel te zien (en te zien geweest) wat om aandacht vraagt.

Gezicht op Eibergen vanaf de Leugemorsweg in Olden Eibergen, vlakbij de plek waar de nieuwe N18 de hoge bouwkamp zal doorsnijden.
Gezicht op Eibergen vanaf de Leugemorsweg in Olden Eibergen, vlakbij de plek waar de nieuwe N18 de hoge bouwkamp zal doorsnijden.

Ik vind dat Eibergen zich in de toeristische setting niet goed presenteert. Het lijkt er wel eens op dat alle belangrijke wandelroutes om het dorp heen lopen. In de gemeente Berkelland, waarvan het grootste deel van de oude gemeente Eibergen sinds 2005 deel uitmaakt, draait alles om Borculo. Het voorlopige hoogtepunt daarvan is de mogelijke beschikbaarstelling van 700.000 euro voor de bouw van drie ‘overdekte’ bruggen in het kader van ‘erfgoed’. Je moet het lef maar hebben. Dat lef ontbreekt in Eibergen. Daar is lef hoognodig en vooral ook véél zinvoller voor bijvoorbeeld de ontwikkeling van plannen met en in de Mallemse fabriek van Bouquié, beter bekend als de kastanjefabriek, het hoogstwaarschijnlijk oudste textielmonument in Oost-Nederland. Zonder deze fabriek zou de eerste brug over de Berkel niet gebouwd zijn (1835) en zou de huidige Twenteroute evenmin aangelegd zijn.

Het pand in de Grotestraat te Eibergen waarin de VVV zit. Een historisch pand, zoals te zien is als je in het steegje kijkt rechts naast de ingang. Het oude gebintwerk is nog zichtbaar. Op veel plekken in dit deel van de hoofdstraat van Eibergen is de historie zichtbaar. Er zijn nog enkele stadsboerderijen (met de deeldeuren naar de straat) en anders zit achter een nieuwere voorgevel nog een historische bouwkundige structuur.
Het pand in de Grotestraat te Eibergen waarin de VVV zit. Een historisch pand, zoals te zien is als je in het steegje kijkt rechts naast de ingang. Het oude gebintwerk is nog zichtbaar. Op veel plekken in dit deel van de hoofdstraat van Eibergen is de historie zichtbaar. Er zijn nog enkele stadsboerderijen (met de deeldeuren naar de straat) en anders zit achter een nieuwere voorgevel nog een historische bouwkundige structuur.

Maar ook de Eibergse VVV – of wat voor een naam de toerismebevordering nu of in de nabije toekomst heeft of krijgt – is naar mijn mening bestuurlijk onvoldoende toegerust om de eigen plaats te verkopen.
Aanbieders van logies op al dan niet fraai verbouwde boerderijen, schuren e.d. verkopen niet zelden historische onzin op hun websites. Voorbeelden daarvan zal ik hier niet noemen.

Binnen Eibergen is het nodige gebeurd dat om blijvende aandacht van de lokale historieliefhebbers vraagt. Een voorbeeld daarvan is de ontwikkeling van het terrein tussen de J.W. Hagemanstraat en de burgemeester Wilhelmweg. De sloop van veel historische panden aan de Hagemanstraat bedreigen een voor Eibergen en de Achterhoek belangrijke locatie. Deze straat is de historische Nieuwstraat, die in het tweede kwart van de 17de eeuw, toen de rust terugkeerde, ontstaan is. En juist in deze straat had de bekende dominee-dichter Willem Sluiter (1653-1672) zijn pastorie, waar hij in of voor 1668 zijn bekende regel dichtte die de basis vormde voor de huidige geografische Achterhoek. In 2018 kan de Achterhoek dus een jubileumfeestje vieren.

Willem Sluiters 'achter-hoek' (1668)
Willem Sluiters ‘achter-hoek’ (1668)

Sluiter werd in 1653 in Eibergen als predikant geïnstalleerd. Zijn kerk is nog steeds de meest gave laatgotische kerk in Berkelland, compleet met muurschilderingen en fraaie kraag- en sluitstenen.

Kruis en haan op de spits van de Oude Mattheuskerk in Eibergen.
Kruis en haan op de spits van de Oude Mattheuskerk in Eibergen.

In de rooms-katholieke St.-Mattheuskerk, enkele honderden meters naar het westen, is de grootste middeleeuwse houten beeldenschat van boven de grote rivieren te bewonderen. En in Neede, enkele kilometers naar het noordwesten, is een stenen beeldenschat te zien in de kerktoren. Die wordt momenteel gerestaureerd.

Sluitsteen (bloemkoolmotief) in het koor van de Oude Mattheuskerk.
Sluitsteen (bloemkoolmotief) in het koor van de Oude Mattheuskerk.

Vlakbij staat nog het oude gemeentehuis van Eibergen. De erbij behorende villa is ooit geschonken door de laatste burgemeester Smits, vandaar de naam ‘villa Smits’. Begin jaren ’80 van de vorige eeuw is er een nieuwe vleugel omheen gebouwd, die de huidige gemeentebestuurders willen laten slopen om een betere verbinding tussen de kom van Eibergen en de Berkel te krijgen, compleet met een stadsmuurachtige aankleding van de toch al lelijke gevel van winkelcentrum de Kluiversgang. Ook hier lijkt het gemeentebestuur, niet gehinderd door enig historisch besef, te kiezen voor het primaat van de economie. Het oude stadscentrum van Eibergen hoort dicht bebouwd te worden. Voor groen hoef je in Eibergen nooit ver te lopen. De plannen voor een nieuw Berkelbruggetje dat de nieuwe landtong(!) met de noordzijde van de Berkel, de kant van ’t Vunderink moet verbinden, is een belediging voor Eibergenaren die de historie aan het hart gaat. Zeker ook in vergelijking met de tonnen die misschien voor nieuwe overdekte Berkel-erfgoedbruggen beschikbaar worden gesteld.
Ben overigens wel benieuwd welke bestemming er voor de villa Smits gevonden wordt. Ik heb niet de indruk dat het gemeentebestuur zijn best doet. De Eibergse raadsleden, die van de VVD voorop, hebben tot nu toe niet laten zien dat hun woonplaats ook hen ter harte gaat. In de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen kom ik nog apart terug op de cultuurparagrafen in de partijprogramma’s, maar het ziet er op voorhand alweer niet best uit.

Carnaval der burgers, beeld bij het voormalige gemeentehuis ('villa Smits') van Eibergen.
Carnaval der burgers, beeld bij het voormalige gemeentehuis (‘villa Smits’) van Eibergen.

Voor het gemeentehuis staat het beeld ‘Carnaval der burgers’ dat verwijst naar een belangrijk van die andere bekende Eibergenaar: Menno ter Braak. Ik vrees dat maar weinig van de huidige gemeentebestuurders het gelijknamige boek kennen.

Gemeentewapen van Eibergen, in koper, boven de hoofdingang van het voormalige gemeentehuis.
Gemeentewapen van Eibergen, in koper, boven de hoofdingang van het voormalige gemeentehuis.

Het oude gemeentehuis staat op een historische plek: de borg van Eibergen. De sloop van de nieuwbouw zal dus met de nodige archeologische begeleiding moeten plaatsvinden om te voorkomen dat er ook nu weer veel historisch materiaal verdwijnt. Archeologie zal de komende jaren in Eibergen van belang gaan worden, vooral in relatie tot de aanleg van de nieuwe N18. Het afgelopen jaar liet al zien dat de archeologische kaarten van de gemeente Berkelland al ernstige tekortkomingen vertoonden. En vrijwel zeker zijn bij de proefopgravingen voor het nieuwe N18-tracé potentieel belangrijke locaties buiten beeld gebleven. De overheid trekt zich terug, te beginnen in Berkelland, niet voor niets enkele jaren geleden ‘Rutteland’ gedoopt, proeftuin van het (neo-)liberalisme. De gemeente participeert en stimuleert alleen nog als het economisch gewin oplevert. De intrinsieke waarde van erfgoed doet er voor Berkelland niet meer toe. Gelukkig zijn er soms toch nog initiatieven die de historische waarde van monumenten erkennen en er een nieuwe waarde aan toekennen. In Eibergen zijn dat bijvoorbeeld het ‘Wapen van Eibergen’, ooit een roemruchte horecazaak, nu zit er een makelaar. Maar ook het nieuwbouwplan Op de Bleek (herontwikkeling van het voormalige terrein van textielfabriek KTV) bevat nog enige historische en historiserende elementen. Nu de voormalige spoorbrug nog.

De door de projectontwikkelaar gerestaureerde fabrieksschoorsteen op het voormalige KTV-terrein. Met de kunstzinnige en 's avonds groen licht gevende bovenbouw kan dit een aardig visitekaartje gaan vormen van Eibergen als je straks over de nieuwe N18 rijdt.
De door de projectontwikkelaar gerestaureerde fabrieksschoorsteen op het voormalige KTV-terrein. Met de kunstzinnige en ’s avonds groen licht gevende bovenbouw kan dit een aardig visitekaartje gaan vormen van Eibergen als je straks over de nieuwe N18 rijdt.

2013 was ook het eerste volle jaar zonder gemeentelijke erfgoedcommissie. Een alternatief is er niet gekomen, maar is inmiddels wel wenselijk. De erfgoedkoepel, waarvan ik ooit voorstander was, komt niet uit de verf. Het motto is: iedere plaats voor zich en niemand voor ons allen.

De voormalige horecazaak het Wapen van Eibergen op de hoek Grotestraat-J.W. Hagemanstraat is gelukkig dankzij het particuliere initiatief behouden gebleven.
De voormalige horecazaak het Wapen van Eibergen op de hoek Grotestraat-J.W. Hagemanstraat is gelukkig dankzij het particuliere initiatief behouden gebleven.

 

Zolang mijn gezondheid het toelaat en er genoeg is om me over te ergeren of te schrijven, blijf ik bloggen. Ik wens de lezers van dit blog een goede jaarwisseling toe en het allerbeste voor het nieuwe, hopelijk meer sociale, jaar 2014 toe.

Bennie te Vaarwerk

(*) Inmiddels (2015) is dat blog opgeheven en zijn de teksten hier te vinden als pdf-bestand.

Nieuwe indexen oud-rechterlijk archief van de Stad Borculo

Wapen van de stad en latere gemeente Borculo.
Wapen van de stad en latere gemeente Borculo.

Vandaag zijn vier nieuwe indexen op het oud-rechterlijk archief van de Stad Borculo op de website gepubliceerd. Het betreft de inventarisnummers 95, 98, 121 en 122. Het gaat om indexen op de rechtspraak voor het stadsgericht in civiele zaken. In civiele zaken leggen burgers hun geschillen voor aan de rechter.

95. Stadsgerichtsignaat, 1722-1726.
98. Stadsgerichtsignaat, 1738-1749.

121. Dossiers van civiele procedures voor het stadsgericht en fragmenten daarvan,1662-I. Met aantekeningen. Specificatie:
121-1. Jan T(h)oelen contra Ritmeester Gerrit Cock, 1662.
121-2. Henric ter Hoeve en Gerlich Cappers contra Marcus Christiaens, 1662.

122. Dossiers van civiele procedures voor het stadsgericht en fragmenten daarvan, 1662-II. Met aantekeningen. Specificatie:
122-1. Jvr.Andrea van Lennep, weduwe van jhr. Herman Fockinck, contra Jasper Cock, 1662.
122-2. Maurits Henricksen vontra Peter Raesenbergh, 1662.
122-3. Jhr. Johan Fockinck contra Gerhard van Lennep en haar zoon Jacob, 1662.
122-4. Dr. Bartholdt Couper (Cuyper) contra burgemeester Bernardt ten Noever, Johan Christiaens en andere mede gevoegde crediteuren van Jan van Marhulsen, 1662.
122-5. Henrick Bremer contra Margareta van Bijlevelt Villiacques, 1662

Over de raadplegings(on)mogelijkheden raadplege men eerst de website van het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers

Van achterhoek tot Achterhoek: van een Eibergs hoekje bij de haard tot streeknaam

Willem Sluiters 'achter-hoek' (1668)
Willem Sluiters ‘achter-hoek’ (1668)

Hiernaast zijn wellicht de beroemdste dichtregels afgedrukt van de in Neede geboren (1627) latere Eibergse predikant-dichter (1653-1673) Willem Sluiter. Hij gebruikt het woord ‘achter-hoek’. Sommigen meenden dat hij de eerste was die het woord in geografische zin gebruikte, maar is dat wel zo? De lezing van zijn werk geeft duidelijk reden om er anders over te denken, maar toch is er ook een verbinding met de Achterhoek als regio in Gelderland.
Via internet komen steeds meer bronnen – vooral gedrukte – beschikbaar (zie bijvoorbeeld www.delpher.nl). Mede daardoor is het mogelijk de ontwikkelingsgang van het woord achterhoek door de loop van de eeuwen te volgen.

Willem Sluiter, eenzaam en (bijna) alleen in zijn Eibergse pastorie. Gelukkig hadden de Munsterse soldaten het hout laten liggen zodat dat wel branden wilde en de dominee-dichter ijverig aan het dichten sloeg met Eensam huis- en winterleven als resultaat ( en het beroemde citaat!)
Willem Sluiter, eenzaam en (bijna) alleen in zijn Eibergse pastorie. Gelukkig hadden de Munsterse soldaten het hout laten liggen zodat dat wel branden wilde en de dominee-dichter ijverig aan het dichten sloeg met Eensaem huis- en winterleven als resultaat ( en het beroemde citaat!)

In het artikel Van achterhoek tot Achterhoek (Versie 5, 23-04-2017) heb ik de resultaten van dat onderzoek op een rij gezet. Het is te vinden op de webpagina ‘Borculose sprokkels’. De bevindingen zijn op hoofdlijnen de volgende:
–           het woord achterhoek bestond al vóór Sluiter. Het had (natuurlijk) een negatieve klank.
–           Dominee-dichter Willem Sluiter had met ‘achter-hoek’ niet de (huidige) geografische Achterhoek op het oog toen hij zijn dichtregels schreef, maar gebruikte het als tegenstelling tot de hectiek/dynamiek van de Hollandse steden en Utrecht. Hij bedoelde er in de eerste plaats zijn warme hoekje bij de haard in zijn Eibergse pastorie mee. Mede daardoor heeft het latere geografische begrip (Gelderse) Achterhoek later ook een positieve klank gekregen;
–           De Achterhoek als geografisch begrip voor een deel van de Graafschap Zutphen werd vanaf de jaren ’30 van de negentiende eeuw gebruikt, aanvankelijk regelmatig met enige aarzelingen vanwege de oorspronkelijke negatieve betekenis die het woord had en soms nog steeds heeft. Dat laatste hangt af van de bedoeling of ambities die men heeft. Zo willen Doesburg en Zutphen liever niet tot de Achterhoek gerekend worden (toeristisch soms wel weer). In Oost-Nederland waren veel achterhoeken: in Drenthe (Coevorden en omgeving); in Overijssel (Twente) en in Twente Denekamp en Haaksbergen. Ter onderscheiding van die achterhoeken ontstond de Gelderse Achterhoek in de negentiende eeuw. Maar misschien is het wel beter om te spreken van de achterhoek van (in) de Graafschap Zutphen.
–           Van doorslaggevend belang voor het doorzetten van de achterhoek als geografisch begrip zijn m.i. enkele publicaties geweest in het midden van de negentiende eeuw, die de naam Achterhoek in positieve zin in de titel voerden en daarmee zorgdroegen voor verspreiding en uitbreiding van de landelijke bekendheid van de Gelderse Achterhoek als dé Achterhoek.

Er zijn gelukkig veel gedrukte bronnen via het internet beschikbaar gekomen, maar de techniek om de gedigitaliseerde bestanden te lezen, is nog niet volmaakt. Dat geldt vooral voor drukwerken in gotisch schrift of slecht gescand materiaal. Tekstherkenning van oude geschreven teksten is nog een verhaal dat volop in ontwikkeling is. En daar zit ook meteen een lacune in mijn onderzoek, want dergelijke teksten zijn nog nauwelijks op grote schaal beschikbaar of doorzoekbaar. Het laatste woord over de Achterhoek is dus nog niet gezegd. Ook hier moet de tijd, zoals altijd, zijn werk doen.

Bennie te Vaarwerk


November 1813: opheffing van de keizerlijke stoeterij in Borculo

Hof_Borculo_1813
Tekening van architect D. Lijsen van het Hof te Borculo voor de verbouwing tot keizerlijke stoeterij, detail,1813 (CARAN)

In november 1813 werd Nederland bevrijd van het Franse juk, waaronder het sinds 1811 gezucht had. Er is geen bevrijdingsdatum en er is geen akte van capitulatie. De eerste proclamatie van het Algemeen Bestuur, bestaande uit F. van der Duyn van Maasdam en de(bekendere) Gijsbert Karel van Hogendorp, dateert van 22 november 1813.Omdat de Pruissen en de Kozakken een hoofdrol speelden bij de bevrijding van Europa van de Fransen, was Oost-Nederland half november al bevrijd van Fransen. Eibergen maakte kennis met de Kozakken op 15 november 1813. Hendrik Odink heeft op basis van een brief van Gerrit ter Braak (geb. 1793 in Amsterdam), maar stammend uit het Eibergse geslacht van die naam, de ontwikkelingen in Eibergen en omgeving beschreven in een in 1938 voor het eerst verschenen artikel onder de titel ‘Nieuwjaarsbrief – anno Domini 1813’. Het is later herdrukt in diens verzamelbundel Uit kroniek en volksmond van de Gelderse Achterhoek (1965). De bevrijders trokken door Eibergen, waar de Fransen al vóór die datum weg waren, naar Borculo, waar ze een verlaten kasteel en Voorhof moeten hebben aangetroffen. Nog in de maand oktober was door de prefect van het Departement van de Boven-IJssel (Yssel-Supérieur), R.L. van Andringa de Kempenaer, goedkeuring gehecht aan de door de Zutphense kaarttekenaar en architect D. Lijsen, ontworpen verbouwplannen van het kasteel Borculo tot keizerlijke stoeterij (haras imperial). Het vertrouwen in de toekomst was een maand voor de val van het keizerrijk kennelijk nog groot.

Wapen van Borculo. Afbeelding in het boek Het Historisch Museum van het Korps Rijdende Artillerie (1898)
Wapen van Borculo. Afbeelding in het boek Het Historisch Museum van het Korps Rijdende Artillerie (1898)
800px-Haras_du_Pin_main
Hoofdgebouw van de stoeterij Le Pin in Normandië, Frankrijk. Hierheen werden de paarden gebracht nadat de keizerlijke stoeterij te Borculo in november 1813 halsoverkop verlaten werd.

In 1808 was door Hollands koning Lodewijk Napoleon, de jongere broer van de keizer, een stoeterij opgericht op het aan hem toegewezen Borculose domein. Toen de inlijving van het Koingrijk Holland in het Franse keizerrijk per 1 maart 1811 een feit was, werd de koninklijke stoeterij omgezet een keizerlijke. In 1812 en 1813 werden plannen gemaakt de keizerlijke stoeterij en het kasteel te Borculo fors te verbouwen. Voor het kasteel werd gedacht aan een verbouw in klassieke stijl en de zijvleugels van de hofpoort zouden fors uitgebreid worden met paardenstallen. Helaas voor de plannenmakers werden zij ingehaald door de tijd en namen de Fransen met medeneming van de paarden en de bouwtekeningen in november 1813 de benen naar Frankrijk. De paarden kwamen terecht in de stoeterij Le Pin in Normandië, waar een van de namen van de gebouwen nog herinnert aan de Borculose stoeterij.

Het complex op het Hof te Borculo werd dus niet verbouwd, wat te zien is op tekeningen uit de 19de eeuw. Vanwege het betrekkelijk gering aantal dekkingen (ca. 2500) tussen 1808 en 1812 was de invloed van de koninklijke en keizerlijke stoeterij te Borculo op de landelijke fokkerij niet erg groot. (Van Leeuwen, Geschiedenis der paardenfokkerij in Nederland, 1922, blz. 108). Tussen 1813 en 1820 werd het complex niet gebruikt als stoeterij. Het kwam weer onder het beheer van de Domeinen, een dienst van het ministerie van financiën.

Hofpoort_publ_HMKRA
De Hofpoort te Borculo, vóór 1872, afgebeeld in het boek Het Historisch Museum van het Korps Rijdende Artillerie. Deze tekening is gemaakt naar een schilderij van Willem Hendrik Teding van Berkhout (1825-1903), dat enkele jaren geleden in het nieuws kwam toen er een tweede schilderijtje van deze schilder met deze voorstelling geveild werd.

Toen in 1820 besloten werd veel domeingoederen te gaan veilen, waaronder die in de voormalige Heerlijkheid Borculo, was ook het Hof te Borculo een van de te verkopen percelen. Maar het Hof bleef echter buiten de verkoop. Dat kan haast niet anders uitgelegd worden dan dat er toen al plannen waren de stoeterij nieuw leven in te blazen. Dat de koning, die immers Heer van Borculo was, daarin nog een rol heeft gespeeld werd duidelijk in 1822, toen de vorst opdracht gaf tot de oprichting van een stoeterij met 30 hengsten en 10 merries in Borculo. Het Borculose domein werd in dat kader afgestaan aan het ministerie van Oorlog. Later werden er de in de buurschap Haarlo liggende goederen Overbekking, Forkink en Geerdink aan toegevoegd. In 1826 werd besloten in Borculo 60 hengsten te stallen en 12 merries. Doelen waren verbetering van het paardenras en bevordering van de paardenteelt. De ‘Rijkshengsten’ zouden gedurende de dektijd op verschillende stations in het land gestationeerd worden.Toen werd ook bepaald dat de stoeterij een militaire inrichting zou zijn. Hij was groter dan de andere Rijksstoeterij in Luxemburg, maar het succes was duidelijk minder. Ter verbetering van het inlandse paardenras werden hengsten uit Mecklenburg (Noord-Duitsland), Polen en Rusland ingevoerd, maar deze vielen niet in de smaak van de landbouwers, die vonden dat de hengsten te klein en te licht waren, en de in 1826 ingestelde militaire aankoopcommissies. Dat er toch veel gebruik van gemaakt werd, was te danken aan het feit dat de hengsten om niet beschikbaar werden gesteld aan de fokkers. De Luxemburgse stoeterij boerde beter met zijn import van Engelse en Ierse hengsten. In 1836 ging de directie van de Borculose stoeterij er toe over Engelse hengsten aan te kopen. De vraag ernaar steeg, ook nadat de hengsten over verschillende dekstations waren verdeeld. Belangrijk kritiekpunt bleef de ongeschiktheid van de veulens om al licht werk te verrichten. De meeste veulens werden dan ook uitgevoerd.

Paardendressuur_Borculo_publ_HMKRA
Paardendressuur, met mogelijk (een fantasievoorstelling van) de stoeterijgebouwen en het Hof te Borculo op de achtergrond. Afbeelding in het boek Het Historisch Museum van het Korps Rijdende Artillerie

Daarmee schoot de stoeterij eigenlijk aan zijn doel voorbij, in  militair opzicht doordat er niet voldoende paarden beschikbaar kwamen voor de ‘remonte’, de jaarlijkse vervanging van paarden bij de bereden wapens, en bij de boeren die de paarden niet geschikt genoeg achtten. De missie om twee klanten te moeten bedienen, het leger en de landbouwers, bleek een bijkans onmogelijke opgave. Ook bleek de instandhouding van de Rijksstoeterij te duur te zijn. Met ingang van 1 januari 1842 werd de Rijksstoeterij dan ook opgeheven. De opheffing werd vooral in Gelderland, en in sommige streken van Zuid-Holland betreurd. Koning Willem II zette hem nog voort als particuliere stoeterij, maar ook die was geen lang leven beschoren. In 1851 viel het doek definitief.

Veel van het voorstaande is ontleend aan N.J.A.P.H. van Es, Het Historisch Museum van het Korps Rijdende Artillerie (Arnhem 1898). Deze boekenserie is niet in de handel geweest. Dick van Zuidam reikte mij kopieën aan, waarvoor op deze plaats veel dank.
Voorts aan W.S.G.A. van Leeuwen, Geschiedenis der paardenfokkerij in Nederland (Utrecht, 1922) Proefschrift.

Aanvulling 30 september 2017:

Nominatieve staat der officieren en andere werknemers van de Rijksstoeterij te Borculo, 1827 en latere jaren. Hier de carrière van de eerste directeur, Jan van de Poll. (Nationaal Archief, 2.13.13.02, Archief van de Opperbevelhebber der Cavalerie, inv.nr. 381. Lijsten van personeel/manschappen in dienst van de Rijksstoeterij te Borculo)

Hieronder volgen afbeeldingen van de nominatieve staat van officieren en andere werknemers van de Rijksstoeterij te Borculo, vermoedelijk in 1827 opgemaakt. Het originele register berust in het Nationaal Archief, codenummer 2.13.13.02, Archief van de Opperbevelhebber der Cavalerie, inventarisnummer 381.

Bennie te Vaarwerk