Verwoesting cultuurhistorisch waardevol landschap in Olden Eibergen

Het erve Biezebeek in Olden Eibergen op de hoek Stokkersweg-Leugemorsweg. De Stokkersweg (voorgrond) is ca. 1960 door de tuin aangelegd. De gracht was tot ca. 1980 ook aan de westkant (r) nog zichtbaar. Diagonaal onder de wegsplitsing loopt een oud beekdal. (foto auteur)
Het erve Biezebeek in Olden Eibergen op de hoek Stokkersweg-Leugemorsweg. De Stokkersweg (voorgrond) is ca. 1960 door de tuin aangelegd. De gracht was tot ca. 1980 ook aan de westkant (r) nog zichtbaar. Diagonaal onder de wegsplitsing loopt een oud beekdal. (foto auteur)

Momenteel vinden er ingrijpende egalisatiewerkzaamheden plaats aan de westzijde van de Stokkersweg ter hoogte van het erve Biezebeek aan de Leugemorsweg. Kennelijk heeft de gemeente Berkelland daartoe toestemming verleend. Dat is zeer te betreuren, aangezien hiermee (een restant van) een waarschijnlijk zeer oud en historisch waardevol landschap verwoest wordt. Nou ja, veel was er vanaf ca. 1960 al verdwenen. Door de komst van de nieuwe N18, direct aan de oostzijde van dit mogelijk oudste (begin twaalfde eeuw) Eibergse erf, wordt er de komende jaren nog veel forser ingegrepen. Vorige week deed de gemeente Berkelland melding van beëindiging van de bedrijfsactiviteiten op het adres Leugemorsweg 8 (Biezebeek dus). Daarmee houden de landbouwactiviteiten op het erf na pakweg 900 jaar op te bestaan.

Detail van de militair-topografische kaart uit 1934. De houtwal op de Biezebekerkamp werd belangrijk genoeg gevonden om gekarteerd te worden.
Detail van de militair-topografische kaart uit 1934. De houtwal op de Biezebekerkamp werd belangrijk genoeg gevonden om gekarteerd te worden.

De buurschap Olden Eibergen bestond van oudsher uit twee delen die door de Berkel van elkaar gescheiden waren. In het noordelijk gedeelte werd de kern eeuwenlang gevormd door de drie grote en gewaarde erven Olminkhof, Biezebeek en Leugemors. Olminkhof was een hof van de abdis van het Stift Vreden. Leugemors was een geestelijk goed.

Kadastraal Minuutplan van het noordelijk deel van Olden Eibergen, uit 1828, met de erven Biezebeek en Olminkhof. Het noorden is rechts.
Kadastraal Minuutplan van het noordelijk deel van Olden Eibergen, uit 1828, met de erven Biezebeek en Olminkhof. Het noorden is rechts.

Over Biezebeek, waar het in dit blog om draait, heerst wat onduidelijkheid.[1] Als het een goed was dat behoorde bij de Hof te Neede, dan wordt het voor het eerst genoemd in het begin van de twaalfde eeuw als ‘Besvich’ en domus (erf) Besbeke. In 1299 gaf abdis Adela van het klooster Überwasser in Münster, dat bezitter was van de Hof te Neede , en daarmee ook van het erve Biezebeek, het goed in pacht aan Goswin van Kunre en diens vrouw Petronilla van Vorden. In 1384 heette het erve Besbeke. Mogelijk zijn er meerdere erven van die naam geweest. Biezebeek en Leugemors worden echter ook als hofhorige erven van de Olminkhof genoemd en daarmee van het Stift Vreden.[2] Op 2 juli 1360 ontsloeg de abdis van Vreden scholtin Bekam van de hof thon Alvinchove en haar zoon Gerhardus uit de horigheid en maakt hen tot dienstmannen (ministerialen). Zij verpachtte voor het leven aan de scholtin (villicam, meierin) de Alvinchove en de goederen Beesbeke en Loghenmersch in Eibergen en het goed Kote in Herike (Markelo). [3]

In 1374 hadden Gijsbert van Bronckhorst en zijn vrouw Henrike van Borculo de Hof te Neede en het erve Biezebeek in pacht van de abdis. De goederen bleven in hun handen en die van hun opvolgers. Toen de Heerlijkheid Borculo in 1616 ‘Nederlands’ werd, trok de nieuwe Heer van Borculo deze bezittingen aan zich en gedroeg zich voortaan als eigenaar. Het Stift Überwasser had, ondanks de nodige processen, het nakijken. De goederen werden omgezet in pachtgoederen van de Heerlijkheid Borculo. Een mooi staaltje van ‘usurpatie’. De goederen deelden voortaan het lot van de Heerlijkheid Borculo.

Antoni Joannes te Vaarwerk op Biezebeek (1814-1891). Foto van ca. 1877 (coll. auteur).
Antoni Joannes te Vaarwerk op Biezebeek (1814-1891). Foto van ca. 1877 (coll. auteur).

In 1820 verkocht de Dienst van de Domeinen, die onder het ministerie van Financiën viel, het goed Biezebeek aan de Zutphense koopman Nieuwenhuis. Op zijn beurt verkocht die het in 1822 aan Jan Willem te Vaarwerk. In de jaren na 1830 werd zijn tweede zoon, Antoni Joannes, boer op Biezebeek. Hij trouwde in 1839 met Jacoba Henrica Nijenhuis van ’t Niënhuis in Lintvelde/Beltrum. De initialen van het echtpaar, benevens het jaartal 1848, vermoedelijk het jaar van de verstening van de boerderij, staan in de sluitsteen van de boog boven de inrijdeuren (‘nendeure’). Het bleef in handen van de familie Te Vaarwerk totdat het in 1955 vererfde op een neef Harbers, wiens nazaten het erf enkele jaren geleden hebben verkocht i.v.m. de aanleg van de nieuwe N18.

De werkzaamheden tot demping van de restanten van het oude beekdal tussen de Biezebekerkamp en het 'Lange Stukke", zaterdag 22 november 2014
De werkzaamheden tot demping van de restanten van het oude beekdal tussen de Biezebekerkamp en het ‘Lange Stukke”, zaterdag 22 november 2014

Biezebeek was een ‘Gräftenhof’, een boerderij omgeven door een (in dit geval) enkele gracht. Het enige originele restant van die gracht is de diepe sloot op de hoek Stokkersweg-Leugemorsweg. Maar ook onder het nu te egaliseren terrein bevinden zich resten van de gracht. Het terrein dat nu geëgaliseerd wordt bestond van zuid naar noord uit een bouwkamp (‘de Kamp’ of ‘Biezebekerkamp’), een houtwal, een tot omstreeks 1980 tamelijk brede sloot in het oude beekdal (en waarschijnlijk naamgever van de boerderij), een houtwal (verdwenen ca. 1980), een weggetje tussen de houtwal en de bouwkamp genaamd ‘het Lange Stukke’, die voerde naar een laaggelegen weide, en tenslotte de bouwkamp, ‘het Lange Stukke’.

Op de topografische kaart van 1973-1977 is de naam 'Biezebeek' geplaatst bij het erve 'Hoondermoat'. Het echte Biezebeek ligt in de hoek Leugemorsweg-Stokkersweg. Aan de overkant van die laatste weg ter hoogte van Biezebeek, is een groen driehoekje te zien, ontstaan door de aanleg van de Stokkersweg door de voortuin van Biezebeek. Aan de west- en zuidzijde was de gracht nog tot ca. 1980 te zien.
Op de topografische kaart van 1973-1977 is de naam ‘Biezebeek’ geplaatst bij het erve ‘Hoondermoat’. Het echte Biezebeek ligt in de hoek Leugemorsweg-Stokkersweg. Aan de overkant van die laatste weg ter hoogte van Biezebeek, is een groen driehoekje te zien, ontstaan door de aanleg van de Stokkersweg door de voortuin van Biezebeek. Aan de west- en zuidzijde was de gracht nog tot ca. 1980 te zien.

Het ten westen van de Stokkersweg gelegen grachtdeel was tot omstreeks 1980 nog te zien en is toen dichtgeschoven met grond van de bouwkamp ‘het Lange Stukke en puin van de afgebrande schuur van boerderij Bruil, Stokkersweg 10. De gracht zit waarschijnlijk nog grotendeels intact onder het maaiveld.

Olden Eibergen-noord op de geomorfologische kaart van Nederland. Het groengekleurde beekdal tussen de oude bouwkampen (3K14). Het erf ligt op 3L6. Een oude variant van de (toen nog) A15 is met een onderbroken lijn op de kaart aangegeven.
Olden Eibergen-noord op de geomorfologische kaart van Nederland. Het groengekleurde beekdal tussen de oude bouwkampen (3K14). Het erf ligt op 3L6. Een oude variant van de (toen nog) A15 is met een onderbroken lijn op de kaart aangegeven.

 

 

 

Door de egalisatie wordt het oude beekdal gedempt. Uit mijn jeugd weet ik nog dat het water in dit gebied niet afliep naar de Berkel (die een paar honderd meter zuidelijker stroomde), maar een weg zocht in de richting van Neede. Door de aanleg van de Stokkersweg kwam er een dam, weliswaar voorzien van een duiker, in dit oude beekdal. Dat was niet voldoende voor de afwatering van de weide van Bruil in de hoek Stokkersweg-Leugemorsweg, die bij de minste of geringste bui al onder water stond (en staat). Nu die weide al jarenlang als akkerland gebruikt wordt voor maïsverbouw, is het meestal moeilijk het land te bewerken. Diepe sporen en slechte grondstructuur zijn het blijvende gevolg, ondanks ophoging enkele jaren geleden. De problemen zullen niet minder worden als de oude sloot aan de overkant van de weg gedempt wordt en de houtwal, die nog slechts bestaat uit enkele oude eiken, gekapt wordt. De toestemming van  de gemeente Berkelland is des te onbegrijpelijker als men weet, dat nog niet zo heel lang geleden, in het kader van de laatste ruilverkaveling, in het laag gelegen weideperceel direct ten westen aansluitend aan de nu deels verder te egaliseren bouwkampen, nieuwe natuur werd aangelegd.

‘Alles van waarde is weerloos’. Dat geldt ook voor het landschap dat in Berkelland geen woordvoerder meer heeft. De ontregeling bij de overheid, de opheffing van de gemeentelijke Erfgoedcommissie, het gemis aan kritische volgers van de gemeentepolitiek, het gebrek aan deskundigheid bij heemkundeverenigingen, maar ook het gebrek aan historisch besef bij de boeren, toch eeuwenlang de vormers en hoeders van het landschap, hebben tot deze treurige uitkomst geleid.

Bennie te Vaarwerk

Archeologische waardenkaart gemeente Berkelland. Detail Olden Eibergen ten noorden van de Berkel. Blauw: terrein van hoge archeologische waarde. Gearceerd groen: terrein van archeologische waarde. Groene kleur bij nr. 137 = erve Biezebeek, een Gräftenhof. Het terrein is door de firma RAAP te klein ingetekend. Het terrein binnen de gracht strekte zich ook nog ten westen van de ca. 1960 door de tuin van het erve Biezebeek aangelegde Stokkersweg.
Archeologische waardenkaart gemeente Berkelland. Detail Olden Eibergen ten noorden van de Berkel. Blauw: terrein van hoge archeologische waarde. Gearceerd groen: terrein van archeologische waarde. Groene kleur bij nr. 137 = erve Biezebeek, een Gräftenhof. Het terrein is door de firma RAAP te klein ingetekend. Het terrein binnen de gracht strekte zich ook nog ten westen van de ca. 1960 door de tuin van het erve Biezebeek aangelegde Stokkersweg.

 

[1] Ontleend aan: J.G. Smit, ‘Kerk en kerspel van Neede tot 1616’, in: Bijdragen en Mededelingen ‘Gelre’ deel 67 (1974) blz. 27-49, i.h.b. blz. 34-35;  Edeltraut Balzer, Adel-Kirche-Stiftung. Studien zur Geschichte des Bistums Münster im 11. Jahrhundert, (Münster 2006), blz. 583

[2] Bernhard Brons, Geschichte der wirtschaftlichen Verfassung und Verwaltung des Stiftes Vreden im Mittelalter (Münster 1907), blz.47

[3] L. Schmitz-Kallenberg, Inventare der nichtstaatlichen Archive der Provinz Westfalen, Regierungsbezirk Münster:  Beiband I, fürstlich Salm-Salm’sches Archiv in Anholt, Stift Vreden (Münster 1902) blz. 160, regest nr. 442, 2 juli 1360.

 

 

 

20 december 1615: de Heerlijkheid Borculo werd ‘Nederlands’ gebied

Het omslag van het proces tussen 'Joost grave van Limburgh ende Bronckhorst' contra 'de heere Bisschop van Munster'. 'Sententie den 20 decembris 1615'. (Gelders Archief, Hof van Gelre, 0124, inv.nr. 5060-14)
Het omslag van het proces tussen ‘Joost grave van Limburgh ende Bronckhorst’ contra ‘de heere Bisschop van Munster’. ‘Sententie den 20 decembris 1615’. (Gelders Archief, Hof van Gelre, 0124, inv.nr. 5060-14)

Grote gebeurtenissen werpen hun schaduw vooruit: op 20 december 2015 kunnen de inwoners van het gebied van de voormalige Heerlijkheid Borculo en het Ambt Lichtenvoorde herdenken, dat hun voorouders 400 jaar geleden ‘Nederlands’ grondgebied werd. ‘Nederlands’, omdat in de toenmalige staatkundige constellatie het gebied de facto onder de soevereiniteit van het gewest of provincie Gelderland kwam te staan, die een van de zeven gewesten was waaruit de nog jonge Republiek der Zeven Verenigde Provinciën (of ‘Nederlanden’)bestond.
De Heerlijkheid Borculo, die in 1615 de kerspelen Eibergen, Neede, Geesteren, Borculo en Groenlo (met uitzondering van de stad en het schependom) omvatte, was tot dan toe een leen van de vorstbisschop en het kapittel van de Domkerk van Münster. Na de dood van gravin-weduwe Maria von Hoya, vrouwe van Borculo, in 1579, had Münster het bestuur over de Heerlijkheid in eigen hand genomen. Borculo zou zich ontwikkeld hebben tot een Münsters ambt (bestuursdistrict), als de geschiedenis daar geen stokje voor gestoken zou hebben. Na de dood van de laatste heer van Borculo uit het Huis Bronckhorst, graaf Joost van Bronckhorst, in 1553, kreeg zijn hierboven genoemde weduwe het vruchtgebruik van de Heerlijkheid, onder erkenning van de Münsterse rechten. Graaf Joost van Bronckhorst had geen naam van een erfgenaam ingevuld in zijn testament. Er kwamen dan ook enkele partijen die zichzelf tot erfgenaam van het Borculose deel van de omvangrijke Bronckhorster erfenis verklaarden, waaronder de graaf van Diepholz en de grafelijke familie Van Limburg Stirum. Münster meende dat Borculo een leen was, dat alleen in de mannelijke lijn kon vererven. De ‘erfgenamen’ bestreden dat. Vanaf 1553 vonden dan ook met enige regelmaat processen plaats, tot voor het hoogste Duitse gericht aan toe, het Rijkskamergericht. Daarmee was de ‘kwestie Borculo’ geboren. Het was dus niet het leenheerschap van de vorstbisschop  dat door de erfgenamen bestreden werd, maar de opvolging in Borculo. De oude en bewezen leenverhouding was voor Münster een belangrijke reden om het zo belangrijke vonnis van het Hof van Gelre en Zutphen op 20 december 1615 niet te erkennen. Het Hof was niet bevoegd over een Münsterse heerlijkheid te beschikken. Het proces tegen de keurvorst van Keulen als bisschop van Münster was voor het Hof aangespannen door graaf Joost van Limburg Stirum. Het Hof wees de Heerlijkheid Borculo toe aan de eiser. Münster ontruimde Lichtenvoorde en Borculo echter niet. Daarom was een militaire expeditie nodig, die achtereenvolgens Lichtenvoorde (eind december 1615 volgens de Gelderse kalender of 10 januari ‘nieuwe stijl’ 1616), en Borculo op 25 februari 1616 met enig geweld in bezit nam, waarna graaf Joost zich  kon laten inhuldigen in Lichtenvoorde en Borculo. Bij het beleg van het kasteel Borculo vielen nog enige slachtoffers. Het vonnis en het gevolg ervan wordt soms wel de ‘reductie’ van Borculo genoemd, letterlijk ’terugvoering’ naar de oude verhoudingen. Eigenlijk is het een onjuiste uitleg, omdat Borculo voor 1616 nooit Gelders is geweest.

Het eerste blad van de inventaris van voor het proces voor het Hof van Gelre en Zutphen overgelegde stukken. (Gelders Archief, Archief Hof, 0124, inv.nr. 5060-14)
Het eerste blad van de inventaris van voor het proces voor het Hof van Gelre en Zutphen overgelegde stukken. (Gelders Archief, Archief Hof, 0124, inv.nr. 5060-14)

In de lokale historische literatuur heeft men in het verleden nauwelijks stilgestaan bij dit, in het licht van het verloop van de latere Duitse geschiedenis, zo belangrijke vonnis. H.W. Heuvel en Hendrik Odink, meester en leerling, wijdden respectievelijk onder de titels ‘Een gedenkdag van drie eeuwen’ (1915) en ‘Een historische gedenkdag’ (1966) korte artikelen aan de overgang van de Heerlijkheid Borculo van Münster naar Gelderland.  Maar de meeste aandacht ging uit naar één van de gevolgen ervan, namelijk de hervorming van de kerken in Borculo in calvinistische zin. Voor de protestantse kerken in de Heerlijkheid is er eerst een bijzonder en lokaal jubileum in 1616 vóórdat men meer algemeen algemeen de kerkhervorming van Luther herdenkt (1517-2017).

In het komende (lange jaar, te rekenen tot en met februari 2016) zal ik af en toe artikelen op deze website en dit blog publiceren die deze belangrijke gebeurtenis aan de vergetelheid moeten ontrukken.

Bennie te Vaarwerk

Notaris(sen) Ter Braak en de geschiedenis van Eibergen

Het beeld Carnaval der Burgers, zoals het stond voor het nu te slopen nieuwe gemeentehuis van Eibergen. Het beeld verwijst naar de titel van een boek van Menno ter Braak.
Het beeld Carnaval der Burgers, zoals het stond voor het nu te slopen nieuwe gemeentehuis van Eibergen. Het beeld verwijst naar de titel van een boek van Menno ter Braak.

In het jaarverslag over de toestand van de gemeente Eibergen over 1851 trof ik de volgende passage aan in de paragraaf over het gemeentearchief:

Tot bewaarder van gedenkstukken van geschiedenis en kunst is indertijd benoemd den heer notaris G. ter Braak, wiens pogingen tot opsporing van zoodanige voorwerpen tot dusverre vruchteloos geweest zijn.

Opvallend, want waarom zou een dorp (tot 1795 en wat later stadje) zo’n bewaarder benoemen? Omdat hij genoemd wordt in de paragraaf over het gemeentearchief, zou men allicht kunnen denken aan een archivaris. Dat zou wel heel bijzonder zijn geweest. Dat zijn opsporingspogingen vruchteloos waren gebleven, hoeft dan ook geen verwondering te wekken. De opsomming in het gemeenteverslag over 1851 van de aanwezige archieven en realia geeft geen aanleiding om zo’n ‘bewaarder’ te benoemen voor zo’n kleine plaats, die maar nooit echt als stad beschouwd werd. Zelfs het gemeentebestuur leek in 1851 vergeten te zijn dat Eibergen ooit stad was, want zelfs het stadsarchief wordt niet genoemd:

Het titelblad van het eerste gemeenteverslag van burgemeester Koentz over 1851
Het titelblad van het eerste gemeenteverslag van burgemeester Koentz over 1851

Het gemeentearchief is in goeden wel geconserveerden staat en wordt in daartoe opzettelijk vervaardigde kasten, gedeeltelijk in een ruim, droog , kantoor, bewaard. Het bevat al de inkomende stukken vanaf den jare 1811 tot 1835, zoo als die in den tijd door den tegenwoordigen burgemeester bij de aanvaarding zijner functien volgens inventaris is overgenomen, en verder van dat tijdstip af tot op heden – de stukken van vroeger jaren als zijnde minder tot dagelijks gebruik benoodigd, zijn in een groote drooge kast in een ander gemeentegebouw bewaard, in dier voege, dat ze bij elke gelegenheid dat dezelve noodig zijn, aanstonds volgens tijdsorde zijn te vinden.

De stukken spruiten her uit de correspondentie der gemeente vanaf 1811, met de daarbij behoorende copijboeken, notulen der vergaderingen van den raad, verdere registers en justificatoire bescheiden, verder de stukken en correspondentien van het bestuur der gemeente Beltrum toen die gemeente vanaf 1812 tot 1819 (wanneer zij weder met Eibergen vereenigd werd) onder een afzonderlijk bestuur stond[1].

  • Eenige boekwerken betrekkelijk het administratieve beheer der gemeente, als de oude wetboeken, de geheele nieuwe wetgeving, Schultz, Vaillant Handl. voor den ambt. v.d. Burgerl. Stand, Luttenberg, Bossevain Staatregt, Provinciale reglementen en verslagen, zoo als van H.H. gedeputeerde staten nopens den toestand der provincie over de laatste jaren, van Staring over de afwatering van het Arrondissement Zutphen, en een dito van de Berkel, de Topographische kaart van Gelderland, uitgegeven door het provinciaal bestuur, een dito der wegen en paden, enz. en andere kaarten.
  • De kadastrale registers en plans der gemeente, met de registers n. 71, beide behoorlijk bewaard in daartoe gemaakte kasten of tafels en blikken bussen.
  • Id., id. de registers etc. der kadastrale gemeente Beltrum.
  • De diverse registers en alphabetische lijsten en daarbij behorende stukken der Nationale Militie.
  • Id., id. betrekkelijk de schutterijen met de algemeene bijzondere rollen.
  • Eenige staten betrekkelijk den Landstorm.
  • Het Staatsblad van 1813 tot op heden.
  • Het Provinciale Blad vanaf 1815 evenzoo tot op heden.
  • De Nederlandsche Staatscourant vanaf 1814 tot [007] 1852. Eenige jaren zijn defect.
  • Eenige paketten der vroegere Arnhemsche en later Nijmeegsche provinciale Geldersche Couranten, waarvan de vroegere jaren allen defect.
  • De registers, staten der tienjarige volkstelling en de Bevolkingsregisters.
  • De doop- en trouwboeken ende begravingsregisters der verschillende kerkelijke gemeenten van Beltrum, Eibergen en Rekken. Verder de registers der acten van den Burgerlijke Stand vanaf 1811 tot op heden.
  • De afgehoorde rekeningen der gemeente en derzelver bescheiden vanaf 1810 tot 1850.
  • Dito, dito der gemeente Beltrum vanaf 1812 tot op 1819.
  • De gemeentebegrootingen vanaf 1823 tot 1852.
  • Diverse registers der ontvangst en uitgaaf en eenige staten betrekkelijk de klassificatie der ingezetenen.
  • Verder armbussen, stembussen, eene maat voor lotelingen der Nationale Militie, kasten enz., enz.

Koentz maakte in het geheel geen melding van het oude stadsarchief, dat vanaf het midden van de 16de eeuw tot 1811 loopt en waarvan u de inventaris hier kunt vinden. Ook in latere verslagen wordt het stadsarchief niet genoemd. Of had notaris Ter Braak dat al onder zich?
Vervolgens was het verslag over de toestand van de gemeente jarenlang beknopt over de archieven en kreeg nooit meer de lengte van het eerste verslag uit 1851. In het gemeenteverslag over 1901 wordt gemeld:

Oude archieven zijn niet aanwezig.[!] Wanneer als daartoe behoorende beschouwd kunnen worden, dan bestaan er nog een 3-tal oude markenboeken, berustende onder het markbestuur van Eibergen.
In het depot der rijksarchieven in Gelderland zijn in bruikleen gedeponeerd:

  1. Markboek van landerijen gelegen in de jurisdictie Beltrum;
  2. Markboek van landerijen gelegen in de jurisdictie Rekken en Eibergen;
  3. Exceptionus spolie at attentaterum door H.J. tenn Grotenn Veldinck tegen B. te Nienhuiss inzake het door de ingezetenen van Eijbergen beletten van turfgraven in de Oude Eijberg[s]che marke aan de bedienden van gen. Veldincks, overgelegd op 6 oct. 1618;
  4. Antwoord van H. en. J. te Grote Veldinck tegen Burgemeester en Raad der stad Eibergen op 13 april 1619.
  5. Dupliek door H. en J. te Groten Veldinck tegen de repliek van die van Eibergen op 28 sept. 1619.

In de gemeenteverslagen werd in het bijzonder gevraagd naar charters, akten op perkament, die meestal op een hoge ouderdom kunnen wijzen. Hoewel in het latere stadsarchief wel enkele charters aanwezig zijn, waren die in de 19de en vroeg 20ste eeuw kennelijk niet bekend of in vergetelheid geraakt.

Kennelijk achtte het gemeentebestuur het voor de geschiedenis van Eibergen belangrijk genoeg om een bewaarder van gedenkstukken van geschiedenis en kunst te benoemen.
Dat werd notaris Gerrit Ter Braak (1793-1865). Hij was de overgrootvader van de bekende, in Eibergen geboren schrijver Menno ter Braak (1902-1940), die uit de artsentak van de familie stamt, maar zelf promoveerde op een historisch onderwerp. Wanneer die benoeming heeft plaatsgevonden, heb ik nog niet kunnen ontdekken. Overigens,  Leon Hanssen, biograaf van Menno ter Braak, maakt geen melding van de bijzondere functie van de overgrootvader. In het eerste deel van de biografie heeft hij de ‘roots’ van de familie Ter Braak uitvoerig beschreven.[2] In de latere gemeenteverslagen komt notaris Gerrit Ter Braak later niet meer voor als ‘bewaarder’. Als notaris werd hij in 1859 opgevolgd door zijn oudste zoon Gerrit Ernst Hendrik, die tevens advocaat was en plaatsvervangend kantonrechter van Groenlo. In 1857, hij was toen kandidaat-notaris, werd hij door het markbestuur van Olden Eibergen benoemd tot penningmeester van die mark. In 1904 werd hij op zijn beurt als notaris opgevolgd door zijn oudste zoon Gerhard Pieter ter Braak. Deze heeft zich wel weer actief bemoeid met de Eibergse geschiedenis, wat blijkt uit passage in de Gids voor Eibergen en Groenlo uit 1922, waarin melding wordt gemaakt van een oude kaart die notaris Ter Braak eens uit Worms heeft ontvangen.

Deze kaart van Eibergen is getekend door Menno ter Braak. Hij is te vinden in het Museum de Scheper aan de Hagen in Eibergen. Daar is een kamer gewijd aan deze belangrijke plaatsgenoot, die door hen niet echt begrepen werd.
Deze kaart van Eibergen is getekend door Menno ter Braak. Hij is te vinden in het Museum de Scheper aan de Hagen in Eibergen. Daar is een kamer gewijd aan deze belangrijke plaatsgenoot, die door hen niet echt begrepen werd.

Het zou mooi zijn als er nog eens een keer een archief opdook dat meer inzicht geeft in de bemoeienissen van de notarissen Ter Braak met de geschiedenis van Eibergen.

Naschrift
1. Het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers is momenteel bezig met de digitalisering van de gemeenteverslagen van de aangesloten gemeenten. Bovenstaande passages zijn ontleend aan de verslagen die door de colleges van B&W moesten worden toegezonden aan de provincie.
2. (31-12-2014). De gemeenteraad van Eibergen benoemde op 24 april 1846 G. ter Braak tot ‘bewaarder der gedenkstukken van geschiedenis of kunst’. (Bron: schrijven burgemeester Koentz aan de districtscommissaris van Zutphen, d.d. 31-8-1847, Gelders Archief, Archief GS 1814-1949, inv.nr. 6623).

Bennie te Vaarwerk

[1] Burgemeester Koentz bevestigt hier, dat Beltrum in 1811 tot de gemeente Eibergen heeft behoord. Het kanton Eibergen bestond vanaf 1811 al wel uit Eibergen én Beltrum.

[2] Léon Hanssen, Want alle verlies is winst. Menno ter Braak 1902-1940. Deel een 1902-1930 (2000)

Nieuwe pagina’s: voogdij Neede en bronnenpagina

Gemeentewapen Neede
Het wapen van de gemeente Neede in het Huis der Provincie Gelderland.

Aan de website is een startpagina over de geschiedenis van de voogdij Neede toegevoegd. Tevens is er een bronnenpagina met bronnen en artikelen over de geschiedenis van Neede toegevoegd.
Aanleiding is een uitvoerig artikel dat Rob Stokkers toezond. Het gaat over het oudste doopboek van Neede in de periode 1616-1640, waarover hij eerder publiceerde in Old Nee, het orgaan van de Historische Kring Neede, en op de website genealogiedomein.nl.  In het artikel gaat hij ook in op de Oldeneibergse familie Olminkhof op de Jonge Scholte en de Olde Scholte, waarover eerder deze week al een aanvulling op de website werd geplaatst, maar dan over een jongere periode.

Op de nieuwe startpagina over Neede zijn enkele aanvullingen geplaatst over de ouderdom van de naam Neede en over het wapen van de voormalige gemeente Neede.
Neede kan zich deze eeuw nog opmaken voor het ‘duizendjarig bestaan’.

Bennie te Vaarwerk

Kwartierstaat Olminkhof

In 1988 verscheen deze familie- en boerderijgeschiedenis Olminkhof, geschreven door Joop Olminkhof, die zelf op de 'Jonge Scholte', zoals Olminkhof ook genoemd werd, in Olden Eibergen (hoek Stokkersweg-Needseweg) geboren was.
In 1988 verscheen deze familie- en boerderijgeschiedenis Olminkhof, geschreven door Joop Olminkhof, die zelf op de ‘Jonge Scholte’, zoals Olminkhof ook genoemd werd, in Olden Eibergen (hoek Stokkersweg-Needseweg) geboren was.

Hoewel Joop Olminkhof al enige jaren niet meer onder ons is – hij overleed in 2006 – worden zijn familiegeschiedenissen Olminkhof en Harbers nog steeds veel gelezen. De kwartierstaat Olminkhof is ook al sedert jaren op het internet te vinden. Die versie was aanleiding voor Jot van Zuidam-Lubberdink om de resultaten van haar eigen onderzoek naar de familie Olminkhof op papier te zetten. In de inleiding schrijft zij:

Op internet trof ik de Kwartierstaat van Joseph Henry Olminkhof aan. Omdat een van mijn voorouders Gerrit Lubberdink trouwde met  Gesina Olminkhof, heb ik een en ander vergeleken. Bij het bestuderen van deze kwartierstaat van Joseph Henry Olminkhof vond ik enkele onjuistheden. Hieronder heb ik het origineel van de Kwartierstaat van Joseph Henry Olminkhof letterlijk weergegeven (cursief) en daar onder mijn opmerkingen geplaatst.
Voor reacties of opmerkingen houd ik mij aanbevolen.

Jot E.G.M. van Zuidam-Lubberdink

Het pdf-bestand vindt u hier.