Categoriearchief: voogdij Neede

‘Borculose’ boerderijen in een inkomstenregister van het Ambt Ahaus uit 1551-1552

Indertijd (1983) een geruchtmakend boek
Indertijd (1983) een geruchtmakend boek

Iedereen die zich met geschiedenis van boerderijen in de Achterhoek en Twente bezighoudt, wordt vroeg of laat geconfronteerd met hofhorigheid, een vorm van persoonlijke onvrijheid en gebondenheid aan grond en erf.
Hofhorigheid hoeft niet steeds zo negatief te zijn als het (in theorie) was. Kijk naar de Winterswijkse scholtengoederen, welks bewoners zich in vroegere generaties aan de onvrijheid ontworsteld hebben en van hun hofhorige goederen grote boerderijen hebben weten te maken. In studies naar de horigheid heeft lange tijd het accent gelegen op het juridische aspect: de persoonlijke onvrijheid en de grondgebondenheid. En zo kwam al snel de Hof te Lohn (Stadtlon) in beeld, als hoofdhof voor alle in het voormalige Münsterse deel van Oost-Gelderland gelegen hofhorige goederen. Bij geschillen over de interpretatie van lokale hofrechten (Miste/Ahof en Eibergen/Vaarwerk) kon men in hoger beroep gaan bij de Hof te Lohn. De lokale hofrechten waren meestal afgeleid van het moederhofrecht van Lohn.  In Winterswijk, dat ooit deel uitmaakte van het Münsterse ambt of heerlijkheid Bredevoort, was die relatie nog tot in de achttiende eeuw aanwezig. Voor het gebied van de heerlijkheid Borculo was dat toch anders. De daar aanwezige scholtengoederen hebben nooit de ontwikkeling doorgemaakt die voor Winterswijk zo kenmerkend werd en nog steeds is. De aandacht voor ‘Lohn’ was er duidelijk minder, hoewel in de oude literatuur gesuggereerd werd dat de heerlijkheid Borculo een afsplitsing van de graafschap Lohn was. Die aandacht was ook minder omdat in de heerlijkheid Borculo de hofhorigheid na 1616, toen het gebied onder Gelderse souvereiniteit kwam te staan, geen rol van betekenis meer leek te spelen.

Lange tijd bepaalde dit boek ook het beeld over de horigheid in Oost-Gelderland.
Lange tijd bepaalde dit boek ook het beeld over de horigheid in Oost-Gelderland.

Bronnen, die onlangs door het Landesarchiv Nordrhein-Westfalen, Abteilung Westfalen (het voormalige Staatsarchiv Münster) op zijn website zijn geplaatst, nodigen uit tot een herziening van de betekenis van de graafschap/het huis en de hof te Lohn voor de Achterhoek.
Al eerder was mij opgevallen dat de Hof te Groenlo, die in de verkoopakte van 1236 al wordt genoemd, in de 16de eeuw nog voorkomt in inkomstenregisters van het Münsterse ambt of heerlijkheid Ahaus. Nu blijkt dat ook te gelden voor tientallen, met name in het kerspel Groenlo gelegen goederen, die lasten moesten afdragen aan dat ambt Ahaus. Dit ambt is door de vorstbisschoppen van Münster in de 15de en 16de eeuw gevormd door samenvoeging van de ambten of districten Ahaus (met de heerlijkheid Ahaus en de kerspelen Alstätte, Vreden en Wüllen) en Up dem Braem (Borken, Lohn (Stadtlohn en Südlohn), Ramsdorf, Velen, Borken e.a.).  De heerlijkheid Ahaus was in 1406 definitief Münsters geworden, terwijl de graafschap Lohn al in 1316 door verkoop in handen van de bisschop van Münster was gekomen. Daartoe behoorde toen ook nog de burcht Bredevoort.

Met dit boek van Paul Aalbers begon in Oost-Gelderland de herontdekking van de horigheid en de strijd die tot diep in de 19de eeuw gevoerd moest worden om de laatste feodale restanten op te ruimen.
Met dit boek van Paul Aalbers begon in Oost-Gelderland de herontdekking van de horigheid en de strijd die tot diep in de 19de eeuw gevoerd moest worden om de laatste feodale restanten op te ruimen.

Zoals op veel plaatsen werden in de late Middeleeuwen door lokale en regionale heren pogingen ondernomen de oude hoven te ontbinden en de ertoe behorende hofhorige hoeven in pachtgoederen om te zetten, omdat dit profijtelijker was. Soms bleven mengvormen bestaan waarin naast de nieuwe pachtvormen ook hofhorige verhoudingen, compleet met hofrechten bleven bestaan, zoals in Bredevoort, Eibergen en de hofrechtspraak onder respectievelijk de abdis en het kapittel van het Stift Vreden. Die nieuwe verhoudingen weerspiegelden zich in de rekeningen van het ambt Ahaus uit 1551 en 1552. Daarin vinden we dan ook de lasten vermeld van vele goederen die nu de pacht, tiende of wat voor een last dan ook, af moesten dragen aan het ambt Ahaus, waarvan de vorstbisschop van Münster de landsheer was. Voor zover goederen hofhorig bleven vindt men de daarop betrekking hebbende aspecten terug in de hofprotocollen van Lohn, Bredevoort, Vaarwerk e.a..
In de ‘Hovesrolle von Ahaus, Lon, 1551, 1552’, zoals het inkomstenregister van het Ambt Ahaus in het origineel wordt genoemd, komen de navolgende, nu in Nederland gelegen goederen voor:

Pachtgoederen:
Geesteren: Werninck;
Neede: Thijebrinck, Bulstenbroick

Schepeltienden (‘schaptende’) moesten geleverd worden op Cathedra Petri (22 februari) door goederen gelegen te:
Hupsel (Hupstell): Brunynck, Wassynck (mogelijk wordt hier Wassink in Vragender bedoeld);
Avest (de buurschap niet als zodanig genoemd): to Ahuiss (Nahuis, Noasman);
Lintvelde (de buurschap niet als zodanig genoemd): Nijenhuiss;
Beltrum (de buurschap niet als zodanig genoemd): Hassinck, Segelinck, Wrackynck, Rotmerdynck, Gebbynck, Elfferdynck, Hemynck, Schurynck, Kuelynck, Wolterdynck, Heyrdynck;
Onder Groenlo: Everssloe, de Begijnen bynnen Grolle, dat Hertebroick;
Zwolle (buurschap niet als zodanig genoemd): Gelynck, Krukenstoll, Hemsynck (?), Wyssinck, Wycherdinck, Gaspenfelt (Lievelde?), dan nog Rybbertinck, Sijbertinck, dat andere Sijbertinck, Manschotte (Harreveld), Huninck;
Wenterschwick: Meerdinck, Wysskamp, Nijenhuiss, Boddellinck, Mentinck, Koninck, Bregessfelt (?), Honnessch, Gosenschott (?), Ikynck, Ruwenhorst, Polwich, Boesynck, Kelwick, Hemkynck;
Recken: Beckerinck (Bekkink), Poppinck, Buttesshuiss (Bots/Butz), Oisterbroick.
Dan volgen enkele goederen onder Vreden.
Werninck in Geysteren moest op Michaelis 1 pachtzwijn leveren.

Uit de opsomming van de uitgaven blijkt dat deze inkomsten de ‘Marhulser- und Buddenthendenn umb Grolle, Wenterschwick und Vreden’ genoemd werden. Volgens een aangehecht 18de of 19de eeuws afschrift gaat het om ‘de renthe, pechte, theende des hoves to Loen’. In totaal droegen daar 54 (volgens de daadwerkelijke opsomming echter 63) erven in  de kerspelen Groenlo, Winterswijk, Vreden en Eibergen (niet als zodanig genoemd) aan bij.
Veel goederen komen vanaf 1580 voor in de rekening van de heerlijkheid (of Münsters ambt) Borculo. Het laatste woord is er zeker niet over gezegd.

Bennie te Vaarwerk

Nieuwe index oud-rechterlijk archief Heerlijkheid Borculo

Er is weer een nieuwe index beschikbaar op het oud-rechterlijk archief van de Heerlijkheid Borculo. Het betreft het tweede deel van inventarisnummer 285, aangeduid als ‘285-II’. De volledige omschrijving luidt:

285. Dossiers van civiele procedures voor het landgericht en fragmenten daarvan, 1691.

In 1708 kreeg de kerk van Eibergen een nieuw kerkorgel, waaraan door alle ingezetenen, gereformeerden en katholieken, financieel werd bijgedragen. Bovenin prijkt trots het wapen van de toenmalige stad Eibergen. Het orgel staat thans in de protestantse kerk van Westervoort. (Foto: RCE)
In 1708 kreeg de kerk van Eibergen een nieuw kerkorgel, waaraan door alle ingezetenen, gereformeerden en katholieken, financieel werd bijgedragen. Bovenin prijkt trots het wapen van de toenmalige stad Eibergen. Op de foto staat het orgel nog in de Eibergse kerk. Het orgel staat thans in de protestantse kerk van Westervoort. (Foto: RCE)

Waarschijnlijk is het jaartal gebaseerd op de vonnisdatum of het jongste stuk in het desbetreffende dossier. Feitelijk bevinden er zich (soms veel) oudere stukken tussen. 285-II bevat stukken vanaf 1670 tot en met 1691. Het gehele inventarisnummer 285 bevat drie procesdossiers. De specificatie daarvan is als volgt:

285-1. Nicolaas Bitter, als man en momber van Ida van Hummel, contra burgemeesters en gemeenslieden van Eibergen.
285-2. Stift ter Honnepe contra Frederick Wilhelm graaf tot Limburg en Bronckhorst als erfmarkenrichter voor de buurschap Noordijck (omtrent de hoeve Botterhuijs).
285-3. Arent Nijhuis contra Tonnis Abbinck.

Het origineel is in een slechte materiële toestand en berust bij het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers. Informeer dus eerst bij de archiefdienst of het ter inzage wordt gegeven.

Waar de Needse doden rustten: ongewenste gevolgen van het gemeentelijke archeologische beleid

Een twitterbericht van Nieuws Uit Berkelland, van vrijdagavond 18 oktober j.l., en een bericht met foto waarnaar het verwijst, was aanleiding om eerst eens wat bureauonderzoek te doen en vanmorgen de plek des onheils in Neede eens te bezoeken.

Aanleg van een nieuw plein door de gemeente Berkelland te Neede, waarbij ook het voormalige kerkhof aangetast werd.
Aanleg van een nieuw plein door de gemeente Berkelland te Neede, waarbij ook het voormalige kerkhof aangetast werd.

Waar gaat het om? In het kader van de aanleg van een nieuw dorpsplein in Neede, heeft de gemeente Berkelland het plein/plantsoen voor de Grote Kerk in Neede overhoop gehaald en zich daarbij niet gerealiseerd (al of niet bewust, daar wil ik op dit moment buiten blijven) dat tegelijkertijd ook een deel van het oude kerkhof, dat ook in Neede rondom de van oorsprong Middeleeuwse kerk lag, rigoureus aangetast werd. In de sleuven en in en op de grote hopen zand zijn zeer veel resten van menselijke skeletten te vinden. Het is een schandalige situatie.
Het kadastrale minuutplan, te vinden op de website WatWasWaar geeft voldoende uitsluitsel. Daarop is te zien dat de oude, omstreeks 1850 op de toren na gesloopte kerk, met perceelnummer 567, omgeven wordt door een perceel met het nummer 566. Volgens de bij het kadastrale minuutplan van ca. 1828 behorende Oorspronkelijk Aanwijzende Tafel (OAT), eveneens op genoemde website te vinden, is dit perceel het ‘kerkhof’. De ‘Gereformeerde kerk’ staat als eigenaar genoteerd. Aan de rand van het kerkhof zijn op de kaart een aantal huizen te zien, die wellicht ontstaan zijn uit kerkhofspiekers, graanspiekers en woningen voor ouden van dagen.

Detail van het kadastraal minuutplan van het dorp Neede uit 1828. Middenin de kerk en daaromheen het kerkhof met op de randen woningen die waarschijnlijk uit spiekers zijn ontstaan.
Detail van het kadastraal minuutplan van het dorp Neede uit 1828. Middenin de kerk en daaromheen het kerkhof met op de randen woningen die waarschijnlijk uit spiekers zijn ontstaan.

Het kerkhof had een behoorlijke oppervlakte van bijna 3000 vierkante meter. De in de Bataafs-Franse Tijd (1795-1813) in gang gezette regelgeving om het begraven in kerken en op kerkhoven in bebouwde kommen te verbieden, leidde uiteindelijk pas tot de aanleg van nieuwe begraafplaatsen, buiten de bebouwde kommen, omstreeks 1829. Zo ook in Neede. Pas toen verloor het oude kerkhof rondom de kerk zijn functie en raakte die in vergetelheid.
Toen ik vanmorgen rondliep op het terrein aan de voorzijde van de kerk, ben ik toch wel geschrokken. Ik vind het getuigen van ernstige nalatigheid van de gemeente Berkelland om zo met de doden om te gaan.

De gemeente Berkelland zal ongetwijfeld bekend zijn met grafruiming. Maar niet op deze manier. Overal waar je loopt vind je skeletresten van mensen.
De gemeente Berkelland zal ongetwijfeld bekend zijn met grafruiming. Maar niet op deze manier. Overal waar je loopt vind je skeletresten van mensen.

De kerk van Neede, gesticht op een terrein dat waarschijnlijk door een bisschop van Münster aan het Münsterse klooster Überwasser werd geschonken, omstreeks 1040, bestaat dus bijna 1000 jaar. Omdat er van de kerk al niet veel over is, behalve de toren in enkele zeer waardevolle vroeg-zestiende-eeuwse beelden die in de jaren ’20 van de vorige eeuw bij een kerkrestauratie onder de vloer werden aangetroffen, was respect voor de historische Needenaren wel op zijn plaats geweest. Een eenvoudig, niet tijdrovend bureauonderzoek, had deze puinhoop en respectloze omgang met de doden en met de Needse geschiedenis kunnen voorkomen.

Aanvulling 20.30 uur. De archeologische waardenkaart van de gemeente Berkelland vermeldt niet dat er een begraafplaats rondom de Needse kerk aanwezig is. De kerk zelf (toren?) is een Rijksmonument (gele symbool), de Oudestraat en Nieuwstraat behoren tot de historische dorpskern (paars gekleurd) en een gebied ten westen van de Oudestraat ligt in een ‘attentiezone’ van 50 meter (rode punt met zwarte stippen). Het terrein  van kerkhof blijft ook hier buiten beschouwing. De kaart is dus onvolledig.

Centrum Neede. Detail van de Archeologische Waardenkaart van de gemeente Berkelland.
Centrum Neede. Detail van de Archeologische Waardenkaart van de gemeente Berkelland.

Ik heb niet bekeken hoe dat met de andere historische kerkhofterreinen in Berkelland gesteld is. Het betreft de kerkhoven van Eibergen (waar in 2012 nogal rigoureuze werkzaamheden op het terrein hebben plaatsgevonden i.v.m. de uitbreiding van ‘De Huve’), Geesteren, Gelselaar en Rekken. Haarlo had wel een eigen kapel, maar de doden werden in Eibergen begraven.

Update 5 november 2013. Op 26 oktober j.l. heb ik een e-mail aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland gezonden met de volgende vragen:

Naar aanleiding van berichtgeving op de website van Nieuws uit Berkelland heb ik wat bureauonderzoek verricht naar het kerkhof rondom de Grote kerk in Neede en daarover een blog geschreven. In één week tijd leverde dat enkele honderden hits op, vooral nadat de berichtgeving ook werd opgepakt door Tubantia. Vanochtend was in die krant te lezen, dat de grond gezeefd wordt door bedrijf Groot Zevert. In verband met de afwikkeling en ook voor de volledigheid van mijn blog, verzoek ik u mij een antwoord te geven op de volgende vragen:

  1. De grond wordt gezeefd. Wat gebeurt er met de aangetroffen menselijke resten?
  2. Wordt nader onderzoek gedaan naar aanwezigheid van menselijke resten in het gedeelte dat onder het nieuwe plein komt te liggen?
  3. Krijgt het terrein de waardebepaling historisch kerkhof met de bijbehorende bescherming om te voorkomen dat de gemeente of particulieren in de toekomst in dezelfde fout vervallen?
  4. Wordt de archeologische waardenkaart voor het kerkhof te Neede en andere vóórreformatorische en rondom de kerk/kapel gelegen begraafplaatsen in Eibergen, Rekken, Geesteren, Borculo en Gelselaar aangepast met bijbehorende bescherming?

In afwachting van uw antwoord,

Vriendelijke groet,
Bennie te Vaarwerk

Vanmiddag (5 november) heb ik een informatief gesprek gehad met een medewerker van de gemeente Berkelland naar aanleiding deze e-mail. De situatie was ernstiger dan verwacht. De aangetroffen menselijke resten zijn keurig herbegraven op de Needse algemene begraafplaats. Volgens de medewerker was het gedeelte van het voormalige kerkhof onder het aan te leggen plein nagenoeg geheel geruimd. Ik twijfel daaraan omdat er geen formele grafruiming heeft plaatsgevonden (als dat al kan als je nog niet de exacte ligging van het historische kerkhof hebt bepaald). Nu is het te hopen dat de hele commotie leidt tot vaststelling van gemeentelijk (archeologisch) beleid met betrekking tot de begraafplaatsen van vóór 1829. Dat geldt met name voor de kerkhoven rondom de middeleeuwse parochiekerken in Eibergen, Neede en Geesteren en de kapellen te Borculo, Rekken en Gelselaar (en mogelijk ook Ruurlo, maar daar weet ik niets van). Omdat er over de kerkstichtingen te Eibergen, Neede en Geesteren weinig ‘harde’ gegevens bekend zijn, kunnen aanwijzingen voor de ouderdom mogelijk nog ontleend worden aan (restanten van) begravingen op de rondom deze kerken gelegen begraafplaatsen. Daarom is bescherming van de omliggende kerkhoven een vereiste. Een parochiestichting vond niet plaats als er geen kerkhof was. Voorts vind ik het noodzakelijk dat er protocollen komen voor zowel de gemeente als de eigenaren van de voormalige begraafplaatsen en de uitvoerders van de werkzaamheden. Als het nog kan zou de bescherming zich in ieder geval moeten uitstrekken tot het gehele (ondergrondse) terrein van de begraafplaats. Daarbij kunnen de kadastrale minuutplans van 1832 als basis dienen. Ik blijf e.e.a. volgen.

Bennie te Vaarwerk

Nieuwe indexen oud-rechterlijk archief Stad en Heerlijkheid Borculo

Vandaag zijn zes nieuwe indexen op het oud-rechterlijk archief van Stad en Heerlijkheid Borculo op de website geplaatst. Het betreft indexen op de volgende inventarisnummers, waarvan de originelen geraadpleegd kunnen worden in de studiezaal van het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers te Doetinchem:

94. Stadgerichtsprotocol civiele zaken, 1712-1722.
97. Stadgerichtsprotocol civiele zaken, 1732-1738.

Dossiers van civiele procedures voor het landgericht en fragmenten daarvan.
305-II. 1730-1731.
306-I. 1732-1735.
307. 1736-1737. Specificatie:
307.1. Jan Jacob Gansneb gnt. Tenghnagel tot de Camp contra Wessel Coeslagh,1736.
307.2. Berent Rolinck contra Jan ten Bonekamp, 1736.
307.3. Weduwe Broekhuijs contra Esken Elderink, 1736.
307.4. Weduwe Ter Weeme contra Dr. J.C. ten Cate en J. Smits, 1737 (afdeeling van het Luttikholt).
307.5. Hermannus Otto graaf van Hoensbroek tot Geull contra Otto Ernst Gelder graaf van Limburg Stirum c.s., 1737.
307.6. Hendrik Willink contra H. ter Huurne, 1737.

413. Protocol van opdrachten en bezwaren ten landgerichte (vrijwillige rechtspraak), 1717-1724.

Put op het terrein van havezate De Kamp bij Neede met de familiewapens Tengnagel en Van (der) Wijck, 1609.
Put op het terrein van havezate De Kamp bij Neede met de familiewapens Tengnagel en Van (der) Wijck, 1609.

Borculose bastaarden Van Bronckhorst

Bovenbouw toren Oude Mattheus Eibergen, gebouwd na 1541. De zonnewijzer dateert uit 1764.In de geschiedenis van de Heerlijkheid Borculo waren het vooral de Van Bronckhorsten die nogal wat bastaarden hebben geproduceerd. Het sinds ca. 1533 grafelijke geslacht Van Bronckhorst stierf met graaf Joost van Bronckhorst in Borculo in de rechte mannelijke lijn in 1553 uit. Maar  – waarschijnlijk meerdere – bastaardtakken wisten zich zeker tot in de zeventiende eeuw in de Heerlijkheid te handhaven. Een bastaard is een persoon geboren uit een onwettige relatie van een adellijke vader. Over de moeder is vaak weinig bekend, maar algemeen wordt aangenomen dat de moeder uit een lagere sociale stand kwam. Dat standsverschil was ook de reden dat er niet getrouwd werd. De bastaard mocht wel de familienaam van de vader voeren (en was daar trots op), alsmede diens wapen, maar dat was dan ter onderscheiding van de wettige tak voorzien van een dwarsbalk. Hoewel in het Engels het woord ‘bastard’ een negatieve klank heeft gekregen (schooier, armoezaaier), geldt dat niet vaak voor onze contreien. Integendeel. Hoewel bastaarden niet erfden van hun vader, bezorgde hij hen vaak wel een goed inkomen, onderkomen of functie. Zo ook in Borculo. Tussen ca. 1350 en 1550 worden in de Heerlijkheid Borculo veel bastaarden genoemd. Aan een aantal wil ik hier aandacht besteden. Het is bepaald geen volledig en/of foutloos overzicht. Voor zover bekend zet ik er de familierelatie bij, de bezittingen of inkomsten die zij hebben verkregen of de lokale betekenis die zij hebben gehad.
Op 22 december 1381 maakt de Borculose richter Albert van Lochuisen bekend dat Gissbert van Brunckhorst, ridder, aan zijn zoon Engelbert, bastaard van Brunchorst, het Huis Lichtenvoorde c.a. opdraagt. Engelbert is waarschijnlijk een halfbroer van Gijsbert van Bronckhorst die door zijn huwelijk met Henrik(a) van Dodinkweerde sinds 1360 heer van Borculo was. De Borculose Gijsbert is geen ridder geweest. Engelbert volgde in Lichtenvoorde ridder Gysbert van Bronckhorst op, die dat Huis nog op 12 augustus 1381 bezat. Laatstgenoemde was een zoon van Gysbert van Bronchorst en Gertrud van Gemen. Al die Gysberten maken het wel lastig een lijn te ontdekken, dus daarover is het laatste woord nog niet gezegd. Wat hierdoor ook onzeker wordt is de eenherigheid van Borculo en Lichtenvoorde sedert het huwelijk in februari 1360. Kennelijk was er in 1381 nog een tak Bronckhorst die vrijelijk kon beschikken over het Huis Lichtenvoorde en moet de eenherigheid dus van later datum dateren. Lichtenvoorde was in 1312 al een bezit van de Bronckhorsten, dus ongeveer een halve eeuw voordat Borculo in handen kwam van dat geslacht.
In 1397 beleent de heer van Steinfurt Johan Bastardes [=Van Brunchorst] met een perceel in Wullen in het Münsterland.
In 1419 bezit Johan van Brunchorst, ‘bastarde geboren’, een tiende onder Neede, Haaksbergen en Groenlo. In hetzelfde jaar schenkt Otto van Bronchorst, heer van Borculo aan zijn neef Gherd van Brunchorst, bastaard, het in de buurschap Haarlo, kerspel Eibergen, gelegen erve Grevenslach. Vermoedelijk is deze dezelfde als de Gerde van Brunchorst, bastaard, die in 1421 het erve Lieftink in de buurschap Beltrum van de vorstbisschop van Münster in leen ontvangt.
Eveneens in 1421 oorkondt de richter van Borklo, dat Johan Vockingh, bastaard van Brunckhorst c.s., de goederen Kinkeler, de Assched en Brinchus in de buurschap Brammelo in het kerspel Haaksbergen in erfpacht heeft van de commandeur en het convent van de Orde van St.-Johan Baptist in Burgsteinfurt. . Later in dat jaar ontvangt hij van Otto van Brunchorst, heer van Borculo, de tienden over de goederen Bellebrughe, Buyngh, Altynck en ten Mersche in pand. Deze Johan was gehuwd met ene Maria. Uit dat huwelijk zijn tenminste drie kinderen bekend (1421), onder wie, het zal inmiddels geen verwondering wekken, wederom een Ghiselbert, wat mogelijk een verwijzing is naar de grootvader. Deze Johan Vockingh bezit de erven Vockinck en Eldyck (=?Holdijk) gelegen in de ‘buurschap[!] Borklo’ en achter de Hagen te Borklo in het kerspel Eibergen. Hieruit, maar ook uit andere vermeldingen, blijkt dat het gebied tussen Haarlo en het stadje Borculo ook aangeduid werd als buurschap Borklo en behoorde tot het kerspel Eibergen. Het ligt voor de hand in het genoemde erve Vockinck het latere en het thans in de Hambroekplas verdwenen adellijke huis Vockinck te vermoeden. De huidige boerderij Vokking (of Fokking) is van jongere datum. In 1423 blijkt Johan Vockincg een broer te hebben, die Gheryt van Bronchorst wordt genoemd. Beiden worden aangeduid als bastaardbroeders. In 1432 is deze Gheryt of Gherd schout (richter) van Zutphen.
In 1439 wordt opnieuw een Johannes van Bronchorst genoemd als bastaard. Hij is ook een neef van Otto van Bronchorst en Borculo. Johannes is dan rector van de kapel in Borculo. Dat gegeven alleen al maakt het nagenoeg ondenkbaar dat hij dezelfde is als Johan Vockincg, geboren bastaard van Bronchorst. De heer van Borculo verkoopt het in het kerspel Groenlo (Dijcke) gelegen tynsgoed de Hattelerskamp aan zijn neef ten behoeve van de kapel.
In 1452 ontmoeten we de bastaard Diderik van Bronchorst, die zich samen met Mattheus van Schonenvelde genaamd van Gravestorp (bezitter van het Huis Mallem) en anderen borg stelt voor een schuld van Rotger van Diepenbrock.
Een bastaard die aanvankelijk minder goed terecht kwam, was de in 1495 genoemde Otto van Brunchorst, zoon van jonker Frederik, heer van Bronkhorst en Borculo. Hij was hofhorig aan de hof te Stadtlohn. Zijn vader ruilde hem in genoemd jaar voor Gert Marhulserbrake, die ongetwijfeld afkomstig was uit de buurschap Zwolle bij Groenlo.
Jonker Frederick van Bronckhorst en Borculo lustte er wel pap van. In 1500 blijkt hij een natuurlijke dochter te hebben van Alijt Goetinck, afkomstig van het gelijknamige goed in Ellecom. Die dochter was ondergebracht in het klooster St.-Agneta in Arnhem. Twee andere bastaarddochters, te weten Giisbert en Elseken, werden opgenomen in het klooster Engelhuysen in Groenlo. Hun vader betaalde daarvoor het aanzienlijke bedrag van 200 Rijnsche guldens (1501). Op 2 oktober 1517 huwde Otto van Bronkhorst, natuurlijke zoon van inmiddels wijlen Frederik van Bronkhorst en Borculo, met juffer Henrick van Vorden, dochter van Gert. Hij overleed in of voor 1522, want in dat jaar geeft Hinrick van Vorden, ‘naegelaetene huisfrouwe van Otte van Brunchorst selige’, aan Ros[i]er van Brunchorst, ‘sijnen [die van wijlen haar man] broeder, zekere rechten  en vorderingen die zij had op Philip van Viermundt en diens vrouw. Dit moet ook wel een natuurlijke zoon zijn van Frederik. Uit het wettige huwelijk van Frederick met Mette van den Bergh (1492) zijn slechts twee kinderen bekend: Joost en Anna. Deze Rosier, een voornaam die al eerder voorkomt in de familie, geeft in 1441 aan pastoor Henricus Leembecke van Eibergen 130 goudguldens ten behoeve van de bouw van de kerktoren. Met dit geld kreeg de Eibergse parochiekerk, thans de Oude Mattheus zijn definitieve aanzien. Die gift was niet zonder bijbedoeling, want een jaar later werd Rosiers zoon Franck van Bronckhorst benoemd tot pastoor van Eibergen. Rosier was in 1552 voogd van Eibergen, Neede en Beltrum. In hetzelfde jaar wordt hij ook genoemd als ‘drosten to Eybergen’. Omstreeks 1555 kregen vader en zoon het aan de stok met elkaar in een geschil over een schuld van 500 gulden de kerk en pastorie van Eibergen betreffend. Het kwam tot een overeenkomst, waarin o.a. bepaald werd dat Franck (of Franco) zijn ouders voor de duur van hun leven de vrije beschikking gaf over de Whememaet achter ’s Heren huese to Eibergen gelegen’. De Whememaet is het huidige wandelpark de Maat, dat oorspronkelijk del uitmaakt van de Eibergse pastorie, en ‘Heren huese’ is zeer waarschijnlijk de Borg in Eibergen, de latere villa Smits en Eibergs gemeentehuis. Het is een van de weinige vermeldingen in archieven van dit voor Eibergen zo belangrijke pand.
Hoewel het geslacht Van Bronckhorst in de rechte lijn uitgestorven is, leeft het via vele bastaarden voort in talloze families in de regio.