Inwoners van Stad en Heerlijkheid Borculo hadden talloze verplichtingen ten opzicht van hun heer. Eén daarvan was de wacht op het Huis Borculo. Een onderdeel daarvan was de bewaking van gevangenen op het Huis. Met het regelen van de wacht was de voogd van Geesteren belast. Het voogdijschap van Geesteren was van oudsher gecombineerd met de functie van Huisvoogd. In die hoedanigheid regelde hij de diensten op het Huis Borculo en was hij een belangrijk functionaris bij de tenuitvoerlegging van vonnissen van het Hooggericht, dat over criminele zaken oordeelde.
In 1748 ontstonden er enige problemen, toen zes personen uit de voogdij Eibergen bij gedeputeerde staten van het Kwartier van Zutphen een klacht indienden over de in hun ogen forse verzwaring van de wacht op Huis Borculo. Volgens de klagers was het tot dan toe gebruikelijk dat bij een gevangenneming vier personen werden opgeroepen (‘gebadet’) om de wacht te komen doen. Maar de gevolmachtigde van de Heer van Borculo, G.A. von Schleussing, die woonde op de Hoeve bij Borculo, had besloten 12 man op te roepen, hetgeen de taak driemaal verzwaarde. Omdat veruit de meeste ingezetenen er een boerenbedrijf op na hielden, ging deze stap te ver, zeker in het hoogseizoen. De klagers gaven ook aan ervoor beducht te zijn dat dit ook het begin zou kunnen zijn van verzwaring van andere dienstverplichtingen. Natuurlijk werd ook toen al een nader onderzoek ingesteld. Alleen de voogd van Eibergen antwoordde. Het bleek dat van de 222 huizen in de voogdij Eibergen er slechts 64 waren op welke de plicht tot het doen van de wacht op het Huis Borculo (nog) rustte. Dat zullen er oorspronkelijk meer geweest zijn, maar die hebben zich mogelijk vrijkocht in de loop van de tijd. In de buurschap Rekken, met 92 huizen, was geen enkel huis verplicht tot de wacht. Het maakte de last voor de overgebleven erven natuurlijk wel zwaarder. Maar of het protest wat uitgehaald heeft, valt niet te zeggen bij ontbreken van vervolgstukken. Wel daalde het aantal tot de wacht verplichte huizen niet of nauwelijks. In 1787 waren er dat in de voogdij Eibergen nog 67, In Neede 64, in Beltrum 119 en in Geesteren 172. De inwoners van de dichtbij gelegen voogdijen konden het snelst aanwezig zijn. In 1787 werd de lijst opnieuw vastgesteld door de Nassause Domeinraad, naar aanleiding van een geschil tussen de huisvoogd Veldink en de voogd van Beltrum. Die lijst uit 1787 heb ik al eens eerder gepubliceerd, maar wordt vervangen door de onderhavige.
In het dossier in het archief van de Nassause Domeinraad zijn meer stukken geplaatst, die daarin eigenlijk niet thuishoren. Het zijn stukken die betrekking hebben op militaire zaken en inkwartiering in de heerlijkheid Borculo. Voor de volledigheid zijn de stukken toch in de bijlagen opgenomen.
Bijlagen:
1. ‘Register voor den wachtmeister, 1676, Nede’;
2. Rekest van IJan te Leugemorsz, Garrit ten Holshof, Coenrad Reijmelinck, Roeloef Temmynck, Derck Temmynk, Jan te Bals, 3 oktober 1748
3. Antwoord van de plaatsvervangende rentmeester van Borculo op genoemd rekest, 4 november 1748.
4. Stukken betreffende de inkwartiering in Eibergen van een regiment Hessische soldaten, en van een compagnie Huzaren in Rekken, 1788;
5. Stukken betreffende een uitbetaling van een vergoeding aan de voogden ten behoeve van degenen die ‘geduirende de veertien eerste nagten vuer en ligt aen de stille wagten gefourneert hebben’, 13 juni 1763;
6. Besluit van de Nassause Domeinraad, houdende de vaststelling van de wachtlijst van de vier voogdijen van de Heerlijkheid Borculo, 4 maart 1787. Met bijlage:
7. ‘Lijste van de wachten of van degeene soo op ’t Hoff te Borculo moeten waken’[1787]
De lijsten en verdere stukken zijn hier te vinden.
Oude rekeningen vertellen soms mooie, maar soms droevige verhalen. Ze geven een beeld van een tijd, maar vertellen ook óver die tijd. Zo’n rekening is vaak meer dan alleen een droge opsomming van getallen. En als dan ook nog eens de bijlagen bij de rekening bewaard zijn, dan kan zo’n rekening zelfs levendig worden. De rentmeester of boekhouder gaf in de rekeningposten vaak meer informatie dan noodzakelijk was voor het doel, namelijk een overzicht te hebben van de inkomsten en uitgaven over het afgelopen jaar. Ze lichten ons in over tal van onbekende gebeurtenissen, maar ook over verdwenen kastelen, over boerderijen en landerijen waarvan we nu nog de naam alleen nog maar kennen als de naam van woonwijken of straten. En in het geval bepaalde bronnen ontbreken, kunnen rekeningen die gegevens op een zeer welkome manier aanvullen. De nu op deze website gepubliceerde rekening van de Heerlijkheid Borculo over 1580-1581 is daarvan een goed voorbeeld.
De Tachtigjarige Oorlog trekt in de rekening aan onze ogen voorbij met alle ellende die het oorlogsgeweld met zich meebracht. Hoewel… We zijn geneigd te denken vanuit Nederlands perspectief, maar op het moment dat de rekening werd opgemaakt, was de Heerlijkheid Borculo (inclusief Lichtenvoorde) niet alleen een Munsters leen, maar werd ook direct door Munster bestuurd. Het vorstbisdom Munster was formeel geen partij in het conflict dat de opstandige ‘Nederlandse’ gewesten toen hadden met Spanje. De strijdende partijen hielden zich niet aan grenzen, laat staan dat die afgepaald of exact bekend waren.
De rekening bevat tal van familie-, boerderij- en persoonsnamen die voor genealogisch onderzoek of voor nederzettingsonderzoek van belang kunnen zijn. Daarbij vallen Groenlo en Neede (in beide plaatsen een hof van de heer van Borculo) op. Ook opvallend is het vrijwel geheel ontbreken van inkomsten van de heer uit de stad Eibergen, de accijns uitgezonderd. Dat veel ingezeten van de stad Borculo genoemd worden is verklaarbaar doordat zij pachter waren van een stuk land of weide in de omgeving van het stadje.
De rekening van de heerlijkheid Borculo over het jaar 1580-1581 is het tot nu toe de oudst bekende overzicht van de inkomsten en uitgaven van de heerlijkheid.[1] Waarschijnlijk zijn er wel oudere rekeningen geweest. Rentmeesters van de heerlijkheid worden dan al ruim een eeuw vermeld. De voorliggende rekening is op een systematische manier ingedeeld. Dat betekent dat de rentmeester, Nicolaes van Trier, de nodige ervaring moet hebben gehad en het gebied bovendien kende. Zijn familienaam is in ieder geval al sedert de 15e eeuw met de stad Borculo verbonden.
De rekening omvat tevens het gebied van Lichtenvoorde. Als zodanig is deze rekening een belangrijke aanvulling op de door de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo in 1998, en recent ook op deze site gepubliceerde 16de eeuwse rekeningen van het ambt Lichtenvoorde[2]. Een andere reden om de transcriptie van deze rekening te publiceren is gelegen in het feit, dat zij op een cruciaal moment in de geschiedenis van Borculo-Lichtenvoorde opgemaakt werd. Want zij was één van de eerste administratieve uitingen van het door de vorstbisschoppelijke regering van Munster overgenomen bestuur over stad en heerlijkheid Borculo. In november 1579 immers was de laatste vrouwe van Borculo uit het grafelijke Huis Bronckhorst, Maria van Hoya, overleden, waarna het Domkapittel het bestuur over stad en heerlijkheid vrijwel onmiddellijk op zich nam.
Inmiddels was de strijd in de Nederlandse gewesten tegen de Spanjaarden in volle hevigheid uitgebarsten. Begin 1579 werd de scheuring tussen de Zuid- en Noordnederlandse gewesten geformaliseerd in respectievelijk de Unie van Atrecht (6 januari) en de Unie van Utrecht (23 januari). De Zuidnederlandse gewesten onderwierpen zich weer aan het gezag van de koning van Spanje. De Unie van Utrecht, het verbond van de Noordnederlandse gewesten om gezamenlijk op te trekken tegen Spanje, werd ook ondertekend door Gelderse edelen. De Gelderse stadhouder, Jan van Nassau, was zelfs een van de voortrekkers. De Gelderse edelen waren echter niet gemachtigd door de Gelderse Landdag. Omdat alsnog te bewerkstelligen moesten de Gelderse steden en kwartieren in de daarop volgende maanden afzonderlijk toetreden. Het Kwartier van Zutphen deed dat pas begin 1580. Het geeft wel aan dat er in deze contreien (ook Overijssel trad pas laat toe) veel twijfel was. De afscheiding van Spanje werd door de Staten Generaal op 26 juli 1581 bevestigd door de ‘Verlatinge’, het besluit waarbij de zeven Noord-Nederlandse gewesten de trouw aan koning Filips II opzegden. De ontwikkelingen op het oorlogstoneel leidden ertoe dat Twente, delen van de Graafschap Zutphen en de heerlijkheden Borculo en Bredevoort langdurig in de frontlinie kwamen te liggen. Het strategische belang van de oostelijke gewesten in de strijd tegen Spanje was al in deze jaren duidelijk geworden. Speelden aanvankelijk de nog meer landinwaarts gelegen steden, zoals Zutphen, Deventer en Lochem nog een grote rol, met het verstrijken van de tijd werden steden aan de rand van de Republiek belangrijker: Oldenzaal, Groenlo en Bredevoort. In Overijssel was in de jaren rond 1580 al sprake van oorlogsmoeheid. Het platteland werd regelmatig afgestroopt door soldatenbenden die op die manier probeerden hun soldij aan te vullen of ter compensatie van niet-uitbetaalde soldij. Geen wonder dat ook Gelderse en Overijsselse boeren in opstand kwamen in de jaren 1579-1580. Aan de westzijde lag, nog net in de graafschap Zutphen, de stad Lochem. De hier gelegerde garnizoenen zorgden met name in eerste decennia van de Tachtigjarige Oorlog nog voor veel oorlogsoverlast in de heerlijkheid Borculo, zoals in 1587 toen het dorp Geesteren in brand werd gestoken met onder andere als gevolg dat de kerktoren instortte en in zijn val de gewelven van het schip meenam. Het duurde decennia voordat Geesteren zijn kerk weer kon gebruiken. Midden in de heerlijkheid Borculo lag de Gelders-Zutphense enclave Groenlo[3]. Deze stad was aanvankelijk ook nog in Staatse handen. Als gevolg van het overlopen van stadhouder Rennenberg van de noordelijke gewesten naar de Spaanse zijde in maart 1580 begonnen de Spanjaarden aan de verovering van die gebieden. Daaraan werd leiding gegeven door Rennenberg en de krijgsoverste (‘obristen’) Francico Verdugo. Daarbij werd ook het Kwartier van Zutphen niet gespaard. Eén van de gevolgen was ook dat Groenlo in het najaar van 1581 in Spaanse handen kwam. Verdugo volgde Rennenberg na diens overlijden in 1581 op als Spaans stadhouder van de noordelijke gewesten.[4]
[1] Staatsarchiv Münster (StAM), Fürstentum Münster, Landesarchiv, 504, Nr. 7. In het Nationaal Archief (NA) bevindt zich in de Collectie Van Limburg Stirum, LN 6, de rekening over 1592/3. Deze rekening kent een grotendeels vergelijkbare inhoud en structuur als de rekening uit 1580/1, hoewel opgemaakt door een andere rentmeester. Eén van de belangrijkste verschillen is dat in onderhavige rekening de lijsten van vastenavondhoenders weliswaar worden aangekondigd, maar niet zijn aangetroffen. Ze zijn wel opgenomen in de rekening over 1592/3.. Vanwege de snel wisselende omstandigheden als gevolg van oorlogshandelingen is in de vorm van voetnoten melding gemaakt of een erf in 1592/3 ‘woest’ lag, dat wil zeggen niet bebouwd werd en er dus ook geen opbrengsten waren.
[2] Bennie te Vaarwerk, Rekeningen van het ambt Lichtenvoorde en van de Lichtenvoordse goederen in het ambt Bredevoort, Pasen 1519-Pasen 1520, Martini 1553-Martini 1554 en Martini 1554-Martini 1555 . Uitgegeven door de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo als Bronnenpublicatie nr. 2 (Borculo 1998). Sinds medio 2015 ook digitaal te vinden op https://www.heerlijkheidborculo.nl/bronnen-en-literatuur/borculose-sprokkels/
[3] Er zijn betrekkelijk weinig gedetailleerde gegevens te vinden over de vesting Groenlo, de garnizoenen en het verloop van de strijd om de stad in de jaren rond 1580. W.P. Vemer, Kroniek van Groenlo (Groenlo 1966) is uiterst summier. Ook J.E. van der Pluijm, De Vestingstad Grol in de kaart gekeken (Groenlo 2006) begint eigenlijk pas met de belegering door Prins Maurits in 1595. Er worden nauwelijks woorden gewijd aan de situatie rond 1580. Uiterst summier is ook: P.J. Meij e.a. Geschiedenis van Gelderland, 1492-1795, Boek II, dat slechts de verovering door de Spanjaarden in 1581 meldt (pag. 104). Ook de bijdragen van Paul Holthuis en G.B. Janssen in 1568-1648. Zu den Auswirkungen des Achtzigjährigen Krieges auf die östlichen Niederlande und das Westmünsterland, uitgegeven door Timothy Sodmann (Vreden 2002), bieden nauwelijks aanknopingspunten voor de strijd in de eerste decennia.
[4] Na de publicatie van de Borculose rekening verschenen enkele voor de geschiedenis van de Tachtigjarige Oorlog in onze streken belangrijke boeken. Vooral de bewerking door Jan van den Broek van het verslag van Verdugo is zeer informatief: Jan van den Broek, Voor God en mijn koning. Het verslag van kolonel Francisco Verdugo over zijn jaren als legerleider en gouverneur namens Filips II in Stad en Lande van Groningen, Drenthe, Friesland, Overijssel en Lingen (1581-1595), (2009). Verder: J.F. van der Pluijm, Groenlo in de Tachtigjarige Oorlog. De Achterhoek als strijdtoneel 1567-1627, (2009). Verder verscheen in 2015 nog een wat merkwaardige studie, waarin ook aandacht voor de Tachtigjarige Oorlog in onze contreien: Tilly Hesselink-Van der Riet, Wilhelm Kohl en G.A.M. Toni Ankone, Oorlogen en kosten in de geschiedenis van de Nederlanden, het Rijnland, Münsterland, Lingen, Twente, Oldenzaal en Ootmarsum van c 14 n. Chr. -1868 (z.p., 2015).
Het is op 20 december 2015 jaar 400 jaar geleden dat de Heerlijkheid Borculo onder Gelderse soevereiniteit kwam. Vanaf 1579 tot eind 1615/begin 1616 stond de Heerlijkheid onder rechtstreeks Münsters bestuur. Hoe zag dat bestuur eruit, wat was de plaats van het ambt Borculo binnen het vorstbisdom Münster en wie waren de bestuurders?
De plaats van de Heerlijkheid Borculo in het vorstbisdom Münster De Heerlijkheid Borculo had tijdens het Munsterse bestuur de status van ‘Ambt’, één van de zeven Münsterse bestuursdistricten, naast Wolbeck, Sassenberg, Stromberg, Werne, Dülmen, Bocholt, Bevergern, Ahaus, Horstmar, Emsland, Cloppenburg en Vechta. Borculo was de hoofdplaats van het gelijknamige Münsterse district. Lichtenvoorde werd een voogdij, net als Geesteren, Neede, Eibergen en Beltrum. Borculo zelf werd meestal aangeduid als ‘wigbold’, een in Westfalen veelgebruikte term voor een kleine, onvolgroeide, stad.[1] De bestuurlijke en ambtelijke organisatie werd op dezelfde leest geschoeid als de andere Münsterse ambten. De hoogste vertegenwoordiger van de landsheer in Borculo was de drost. Deze had onder zich een richter, die zowel voor het wigbold als heerlijkheid dienst deed. Het kasteel Borculo kreeg een commandant die de leiding had over enkele daar gelegerde soldaten. De Heerlijkheid was onderverdeeld in vijf voogdijen: Geesteren, Neede, Eibergen, Beltrum en Lichtenvoorde, alle met een door de landsheer benoemde voogd aan het hoofd. Deze structuur was kenmerkend voor het vorstbisdom Münster, maar niet voor bijvoorbeeld de Graafschap Zutphen, Twente of Salland. Mogelijk is de tot het eind van de achttiende eeuw gehandhaafde voogdijstructuur aan het Münsterse bestuur te danken.
Münsters bestuur bracht de Borculose administratie op orde Besluiten over de inrichting en de personele bezetting van het bestuur over Borculo werden na de incorporatie van de heerlijkheid in 1579 genomen in Münster. Al snel werd de administratie op orde gebracht. Er kwam een reguliere reeks van jaarrekeningen, te beginnen over 1580-1581. Verder werd de leenadministratie op orde gebracht, wat begon met een nauwkeurige registratie van de beleningen, nu door de leenheer Münster zelf, van de Borculose leengoederen. In administratief opzicht was het Münsterse bestuur een zegen, omdat voor het eerst op een min of meer systematische wijze de zaken op orde werden gebracht. In dat opzicht is het tijdvak van het Münsterse bestuur over Borculo wel te vergelijken met 1777 en latere jaren, toen de Nassause Domeinraad na 150 jaar wanordelijke administratie door de Heren van Borculo uit het Huis Van Limburg Stirum, de zaak opnieuw ordenden. In beide gevallen stond er natuurlijk een grote en administratief deskundige en zeer ervaren organisatie achter respectievelijk de vorstbisschop (of een waarnemer) en de stadhouder.
Het wigbold Borculo
In de Münsterse stukken heb ik tot nu toe nog geen burgemeestersbenoemingen gevonden. De benoeming daarvan was een recht van de Heer der Heerlijkheid, maar die liet dat waarschijnlijk in de hier te bespreken periode over aan de drost. De benoeming geschiedde jaarlijks op de zondag na Driekoningen. Kandidaat-burgemeesters (in het stadsrecht (art. 21) worden zij ‘schepenen’ genoemd), die hun benoeming weigerden te aanvaarden of weigerden af te treden, kregen een boete van anderhalve oude schild.
Benoemingen (vermeldingen) van functionarissen
Datum
Naam functionaris
In welke functie benoemd?
1 april 1580
Nicolas von Trier
Rentmeester van de Heerlijkheid Borculo
1 mei 1580
Johan Rocholl
Kapitein (Hauptmann), bewaarder van het Huis Borculo
12 augustus 1580
Frantzen von Bodellschwingh
Drost van het ‘ambt’ Borculo
22 juni 1582
Frederico á Marhulss
Voogd van Eibergen. Opvolger van de overleden Goddarten Marckolff
23 november 1582
Steffen Wechelen
Voogd van Geesteren als opvolger van de teruggetreden Jobsten von Brunckhorst (akte van afstand d.d. 22-11-1582)
Drost van het ‘Drostambt’ Borculo. Opvolger van de overleden drost Frantz von Bodellschwing. Hij stamt uit de tak Romberg.[3] Op 13 mei 1600 wordt hij voor het laatst genoemd als drost.[4]
20 februari 1585
Jürgen Storm
Voogd van Neede als opvolger van de overleden Henrick van Brunckhorst. Storm was Münsters ambtenaar (‘Hofdiener’).
2 april 1585
Wilhelm Schottler
Richter over ‘unser wigboldt und gantze Herrschafft Borckeloe’, als opvolger van Georg van Buerse. Schottler was als ‘Kuchenschreiber’, de ambtelijk verantwoordelijke voor de huishouding.
Richter ‘über das Wigbolt unnd gantze Herrschafft Borckelo’, als opvolger van de op 26 maart 1590 overleden richter Wilhelm Schotteler. Von der Recke was ambtenaar in de Münsterse secretarie.
21 juni 1590
1604-1606 (vermelding)
1609-1612 (vermeldingen)
Dietrich Osswaldt gnandt Verheiden
Conradt Schade
Johan von Marhülsen
Plaatsvervanger van de benoemde richter Gerhardt von der Recke. In 1594 werd hij aangeduid als ‘Amptsverwalter des Gerichts Borckelo’, en in 1596 en 1598 komt hij voor als ‘richter der herschafft Borckelo’.In 1604 en 1606 wordt Conradt Schade vermeld als ‘subtituerter richter der herligkeit Borckelo’.
‘substituirter richter’
20 november 1600 (vermelding)[8]. Mogelijk 1603[9]
Goossen van Raesfeltz
Drost. Hij was gehuwd met Ursula van Middachten, vrouwe van Harreveld. In 1604 noemde hij zich dan ook Goswin van Raesfeld tot Roembergh en Herveld. Goossen van Raesfelt overleed vóór 3 oktober 1614, toen zijn dochter Margareta van Raesfelt huwde met Heidenrich Droste. Ursula van Middachten wordt dan als weduwe van Gosen van Raesfeld vermeld.[10] Goossen is te Borculo begraven. Zijn grafzerk is nog in de kerk aanwezig.
29 maart 1604
Johan Storm
Voogd van Neede. Opvolger van zijn wegens hoge leeftijd afgetreden vader Georgh Storm.
Was al drost van Bocholt. Hij kreeg een voorlopige of tijdelijke benoeming voor Borculo: ‘provisionaliter, wegen unkatholischer Religion’.[15] Hij was in het kasteel aanwezig, toen dat op 23 februari 1616 werd belegerd en de volgende dag werd ingenomen door Zutphense troepen. Of deze persoon dezelfde drost Van Lymbeck is als die welke genoemd wordt in het Resolutieboek van de gedeputeerden van Zutphen op 26-2-1616 is minder zeker. Dat zou betekenen dat graaf Joost van Limburg en Bronckhorst hem, na de inname van stad en heerlijkheid Borculo, handhaafde als drost. Volgens andere bronnen stelde de heer nieuwe ambtenaren aan vóór 29 december 1615.[16]
[1] In de stadsrechtspraak was Borculo onvolgroeid. De hoge rechtspraak, de rechtspraak waarbij lijfstraffen gevorderd konden worden, bleef in handen van de Heer van Borculo. De grens van de bevoegdheid van het stadsgericht in strafrechtelijke zaken was die wanneer er bloed gevloeid had. In de Münsterse periode kwam het enkele malen voor dat om recht te kunnen spreken een machtiging vanuit Münster nodig was (en verleend werd).
[2] LANRWAW, Manuskripte I A 10, Bd. 37. Kopiar der Bestallungen des Bistums Münster, 1554-1589, fol. 172r-175v
[3] W. Kohl, Germania Sacra, NF 37.4, Das Bistum Münster, 7.4, pag. 220, heeft als benoemingsdatum van Renhard von Raesfeld tot drost 21-2-1584. Volgens een vermelding in het Archief Middachten, II, no. 994, (GldA, blok 522) wordt Reinier von Raesfeldt zum Rhonnbergh echter al op 4 februari 1584 als drost te Borckeloe vermeld. W. Kohl noemt daarnaast nog een andere drost in deze periode: Dietrich von Raesfelt, drost van Bocholt en van Borculo. Hij stierf vlak voor 31-8-1590. (Kohl, GS, NF 37,4, BM 7,4, pag. 220, waar hij verwijst naar het protocol van het domkapittel van Munster, 2 Bl. 197v).
[4] GldA, Archief Huis Middachten II, nr. 1009, 1600, mei 13, Reinhart von Raisfelt, drost .
[5] LANRWAW, Manuskripte I, Nr. 34. Kopiar der Provisionen des Bistums Münster unter Bischof Ernst von Bayern, fol. 27v.
[7] Idem, fol. 33v,. GldA, Archief heren van Borculo (blok 0378), inv.nr. 287. Akte van aanstelling.
[8] Betreft de eerste vermelding. Een benoemingsbrief heb ik nog niet kunnen vinden.
[9] StAM, FMLA, Band VII, A 57, blz. 270 (131) – 325 (159), v.a. [blz. 270] heeft echter: ‘… orginel Revers des Goswin von Raesfeld über erhaltenes Drosten-Amt, de 1603.
[10] GldA, Archief Middachten, (bloknr. 0522), inv.nr. 253. In 1615 en 1617 vermaakte zij nog e.e.a. aan de armen te Borculo.
[11] GldA, Archief Heren van Borculo, inv.nr. 288 heeft echter 1602: ‘brief, waarbij de bisschop van Münster goedkeurt, dat Gerhardt von Cölle, voogd te Lichtenvoorde, zijn ambt overdraagt aan zijn oudste zoon Ludolph von Cölle, 1602. 1 stuk.’
[12] Ook op 30 juli 1609 wordt hij vermeld: Melchior von Plettenberch, “vogten zu Eibergen” (J.G. Smit, Vikarieën…, in: Archief 1971., blz. 25, reg. 10).
[13] LANRWAW, Manuskripte I, Band 1, A10, Nr. 35, Kopiar der Provisionen und Kommissionen während der Statthalterschaft des Bistums Münster unter Bischof Ernst von Bayern, 1595-1611, fol. 70r.
[14] D’Ablaing, Ridderschap Zutphen, blz. 90 noemt nog als drost van Borculo: Reiner van Raesfeld, zoon van Gooszen. Hij is echter geen drost geweest, maar ‘slechts’ heer van Harreveld na de dood van zijn vader.
[15] W. Kohl, GS, NF 37,4, BM 7,4, pag. 220, waar hij verwijst naar MLA 52a. StAM, FMLA, Akten, Fb. A51, Nr. 15. Renversaal van Matthias von Westerholt zu Lembeck, ‘das ihm verliehene Drostamt zu Borculo aufzugeben, wenn er nicht in der vorgeschrievenen Zeit zur…’, z.j.
[16] Al op 5 maart 1616 stelde graaf Joost van Limburg en Bronckhorst, als heer van Borculo, Johan de Rode to Tongerlo aan tot richter over de heerlijkheid Borculo (Archief Wisch, inv.nr.199)
Momenteel vinden er ingrijpende egalisatiewerkzaamheden plaats aan de westzijde van de Stokkersweg ter hoogte van het erve Biezebeek aan de Leugemorsweg. Kennelijk heeft de gemeente Berkelland daartoe toestemming verleend. Dat is zeer te betreuren, aangezien hiermee (een restant van) een waarschijnlijk zeer oud en historisch waardevol landschap verwoest wordt. Nou ja, veel was er vanaf ca. 1960 al verdwenen. Door de komst van de nieuwe N18, direct aan de oostzijde van dit mogelijk oudste (begin twaalfde eeuw) Eibergse erf, wordt er de komende jaren nog veel forser ingegrepen. Vorige week deed de gemeente Berkelland melding van beëindiging van de bedrijfsactiviteiten op het adres Leugemorsweg 8 (Biezebeek dus). Daarmee houden de landbouwactiviteiten op het erf na pakweg 900 jaar op te bestaan.
De buurschap Olden Eibergen bestond van oudsher uit twee delen die door de Berkel van elkaar gescheiden waren. In het noordelijk gedeelte werd de kern eeuwenlang gevormd door de drie grote en gewaarde erven Olminkhof, Biezebeek en Leugemors. Olminkhof was een hof van de abdis van het Stift Vreden. Leugemors was een geestelijk goed.
Over Biezebeek, waar het in dit blog om draait, heerst wat onduidelijkheid.[1] Als het een goed was dat behoorde bij de Hof te Neede, dan wordt het voor het eerst genoemd in het begin van de twaalfde eeuw als ‘Besvich’ en domus (erf) Besbeke. In 1299 gaf abdis Adela van het klooster Überwasser in Münster, dat bezitter was van de Hof te Neede , en daarmee ook van het erve Biezebeek, het goed in pacht aan Goswin van Kunre en diens vrouw Petronilla van Vorden. In 1384 heette het erve Besbeke. Mogelijk zijn er meerdere erven van die naam geweest. Biezebeek en Leugemors worden echter ook als hofhorige erven van de Olminkhof genoemd en daarmee van het Stift Vreden.[2] Op 2 juli 1360 ontsloeg de abdis van Vreden scholtin Bekam van de hof thon Alvinchove en haar zoon Gerhardus uit de horigheid en maakt hen tot dienstmannen (ministerialen). Zij verpachtte voor het leven aan de scholtin (villicam, meierin) de Alvinchove en de goederen Beesbeke en Loghenmersch in Eibergen en het goed Kote in Herike (Markelo). [3]
In 1374 hadden Gijsbert van Bronckhorst en zijn vrouw Henrike van Borculo de Hof te Neede en het erve Biezebeek in pacht van de abdis. De goederen bleven in hun handen en die van hun opvolgers. Toen de Heerlijkheid Borculo in 1616 ‘Nederlands’ werd, trok de nieuwe Heer van Borculo deze bezittingen aan zich en gedroeg zich voortaan als eigenaar. Het Stift Überwasser had, ondanks de nodige processen, het nakijken. De goederen werden omgezet in pachtgoederen van de Heerlijkheid Borculo. Een mooi staaltje van ‘usurpatie’. De goederen deelden voortaan het lot van de Heerlijkheid Borculo.
In 1820 verkocht de Dienst van de Domeinen, die onder het ministerie van Financiën viel, het goed Biezebeek aan de Zutphense koopman Nieuwenhuis. Op zijn beurt verkocht die het in 1822 aan Jan Willem te Vaarwerk. In de jaren na 1830 werd zijn tweede zoon, Antoni Joannes, boer op Biezebeek. Hij trouwde in 1839 met Jacoba Henrica Nijenhuis van ’t Niënhuis in Lintvelde/Beltrum. De initialen van het echtpaar, benevens het jaartal 1848, vermoedelijk het jaar van de verstening van de boerderij, staan in de sluitsteen van de boog boven de inrijdeuren (‘nendeure’). Het bleef in handen van de familie Te Vaarwerk totdat het in 1955 vererfde op een neef Harbers, wiens nazaten het erf enkele jaren geleden hebben verkocht i.v.m. de aanleg van de nieuwe N18.
Biezebeek was een ‘Gräftenhof’, een boerderij omgeven door een (in dit geval) enkele gracht. Het enige originele restant van die gracht is de diepe sloot op de hoek Stokkersweg-Leugemorsweg. Maar ook onder het nu te egaliseren terrein bevinden zich resten van de gracht. Het terrein dat nu geëgaliseerd wordt bestond van zuid naar noord uit een bouwkamp (‘de Kamp’ of ‘Biezebekerkamp’), een houtwal, een tot omstreeks 1980 tamelijk brede sloot in het oude beekdal (en waarschijnlijk naamgever van de boerderij), een houtwal (verdwenen ca. 1980), een weggetje tussen de houtwal en de bouwkamp genaamd ‘het Lange Stukke’, die voerde naar een laaggelegen weide, en tenslotte de bouwkamp, ‘het Lange Stukke’.
Het ten westen van de Stokkersweg gelegen grachtdeel was tot omstreeks 1980 nog te zien en is toen dichtgeschoven met grond van de bouwkamp ‘het Lange Stukke en puin van de afgebrande schuur van boerderij Bruil, Stokkersweg 10. De gracht zit waarschijnlijk nog grotendeels intact onder het maaiveld.
Door de egalisatie wordt het oude beekdal gedempt. Uit mijn jeugd weet ik nog dat het water in dit gebied niet afliep naar de Berkel (die een paar honderd meter zuidelijker stroomde), maar een weg zocht in de richting van Neede. Door de aanleg van de Stokkersweg kwam er een dam, weliswaar voorzien van een duiker, in dit oude beekdal. Dat was niet voldoende voor de afwatering van de weide van Bruil in de hoek Stokkersweg-Leugemorsweg, die bij de minste of geringste bui al onder water stond (en staat). Nu die weide al jarenlang als akkerland gebruikt wordt voor maïsverbouw, is het meestal moeilijk het land te bewerken. Diepe sporen en slechte grondstructuur zijn het blijvende gevolg, ondanks ophoging enkele jaren geleden. De problemen zullen niet minder worden als de oude sloot aan de overkant van de weg gedempt wordt en de houtwal, die nog slechts bestaat uit enkele oude eiken, gekapt wordt. De toestemming van de gemeente Berkelland is des te onbegrijpelijker als men weet, dat nog niet zo heel lang geleden, in het kader van de laatste ruilverkaveling, in het laag gelegen weideperceel direct ten westen aansluitend aan de nu deels verder te egaliseren bouwkampen, nieuwe natuur werd aangelegd.
‘Alles van waarde is weerloos’. Dat geldt ook voor het landschap dat in Berkelland geen woordvoerder meer heeft. De ontregeling bij de overheid, de opheffing van de gemeentelijke Erfgoedcommissie, het gemis aan kritische volgers van de gemeentepolitiek, het gebrek aan deskundigheid bij heemkundeverenigingen, maar ook het gebrek aan historisch besef bij de boeren, toch eeuwenlang de vormers en hoeders van het landschap, hebben tot deze treurige uitkomst geleid.
Bennie te Vaarwerk
[1] Ontleend aan: J.G. Smit, ‘Kerk en kerspel van Neede tot 1616’, in: Bijdragen en Mededelingen ‘Gelre’ deel 67 (1974) blz. 27-49, i.h.b. blz. 34-35; Edeltraut Balzer, Adel-Kirche-Stiftung. Studien zur Geschichte des Bistums Münster im 11. Jahrhundert, (Münster 2006), blz. 583
[2] Bernhard Brons, Geschichte der wirtschaftlichen Verfassung und Verwaltung des Stiftes Vreden im Mittelalter (Münster 1907), blz.47
[3] L. Schmitz-Kallenberg, Inventare der nichtstaatlichen Archive der Provinz Westfalen, Regierungsbezirk Münster: Beiband I, fürstlich Salm-Salm’sches Archiv in Anholt, Stift Vreden (Münster 1902) blz. 160, regest nr. 442, 2 juli 1360.
Hoewel Joop Olminkhof al enige jaren niet meer onder ons is – hij overleed in 2006 – worden zijn familiegeschiedenissen Olminkhof en Harbers nog steeds veel gelezen. De kwartierstaat Olminkhof is ook al sedert jaren op het internet te vinden. Die versie was aanleiding voor Jot van Zuidam-Lubberdink om de resultaten van haar eigen onderzoek naar de familie Olminkhof op papier te zetten. In de inleiding schrijft zij:
Op internet trof ik de Kwartierstaat van Joseph Henry Olminkhof aan. Omdat een van mijn voorouders Gerrit Lubberdink trouwde met Gesina Olminkhof, heb ik een en ander vergeleken. Bij het bestuderen van deze kwartierstaat van Joseph Henry Olminkhof vond ik enkele onjuistheden. Hieronder heb ik het origineel van de Kwartierstaat van Joseph Henry Olminkhof letterlijk weergegeven (cursief) en daar onder mijn opmerkingen geplaatst.
Voor reacties of opmerkingen houd ik mij aanbevolen.