Categoriearchief: Voogdij Beltrum

Toponiemen in de Heerlijkheid Borculo vóór 1500

Goederenlijst 1188
Fragment uit de goederenlijst van de graaf von Dahl, heer van Diepenheim, uit 1188. Hier worden enkele goederen in het kerspel Neede genoemd: Wicbolding, Oldehare, Weningmole en Wensinc.

Aan de website is onder geschiedenis een pagina toegevoegd met de toponiemen die vóór 1500 vermeld worden. De gegevens zijn hoofdzakelijk ontleend aan gedrukte bronnen en archiefinventarissen en zijn per kerspel (Groenlo, Eibergen, Neede en Geesteren) geordend. De bestanden werden al eerder gepubliceerd op de oude website en meer uitgebreid in één van de nummers van de Kleine Reeks. Bijdragen tot de geschiedenis van Stad en Heerlijkheid Borculo.

De erbarmelijke toestand van het oud-rechterlijk archief van Stad en Heerlijkheid Borculo

Het wapen van Henricus van Borculo, afgebeeld in de Heraut Gelre. Dit wapen was afgebeeld op een banier dat deze heer van Borculo bij zich droeg als bondgenoot van de graaf van Gelre in de Slag bij Worringen in 1299
Het wapen van Henricus van Borculo, afgebeeld in de Heraut Gelre. Dit wapen was afgebeeld op een banier dat deze heer van Borculo bij zich droeg als bondgenoot van de graaf van Gelre in de Slag bij Worringen in 1299

Gelderse archiefdiensten, die over een goedgekeurde archiefbewaarplaats beschikken, kunnen in aanmerking komen voor overname van sommige in het Gelders Archief berustende archieven. Dan kun je denken aan de huwelijksbijlagen, de notariële archieven en de oud-rechterlijke archieven van vóór 1811. Dat zijn bovendien veel door stamboomonderzoekers en historici geraadpleegde archieven. Tot maart 1811 vervulden de rechtbanken ten plattelande, waaronder die te Borculo en Lichtenvoorde, ook de functie van notaris. Dus overdrachten van onroerend goed, testamenten, voogdijzaken e.d. kan men in de oud-rechterlijke archieven vinden.
Een andere voorwaarde voor overdracht aan een lokale of regionale archiefdienst is dat de archieven in die staat worden overgenomen waarin ze aangeboden worden. Aan dit laatste ligt een besluit van een vroegere algemeen rijksarchivaris ten grondslag. Dat kun je betreuren, omdat die daarmee een van de grondbeginselen van het archiefbestel in Nederland aan de kant schoof, namelijk dat overgebrachte archieven openbaar zijn en dus aan het publiek ter inzage gegeven moeten kunnen worden. Dé voorwaarde daartoe is de archiefwettelijke verplichting van overheden hun voor blijvende bewaring in aanmerking komende archieven ‘in goede, geordende en toegankelijke staat’ over te brengen naar de archiefbewaarplaats. Het kan niet zo zijn dat in een archiefbewaarplaats bescheiden berusten die, om wat voor reden dan ook, gedurende lange tijd niet toegankelijk zijn.  Daarom is het initiatief van het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers (ECAL) te prijzen om aandacht te vragen voor enkele overgenomen archieven die in een slechte materiële toestand verkeren.

Het ECAL heeft o.a. een aantal oud-rechterlijke archieven van het Gelders Archief overgenomen, waaronder die van de heerlijkheden Borculo en Lichtenvoorde. Vooral het oud-rechterlijk archief van Borculo verkeert voor een niet onaanzienlijk deel in een erbarmelijke materiële toestand. Daardoor kon het in het verleden grotendeels niet door het Gelders Archief ter inzage worden gegeven aan het publiek, en nu ook niet door het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers. Dat wil er eindelijk werk van maken.

Rijksarchief in Gelderland, nu Gelders Archief. Aanduiding op het omslag van een procesdossier.
Rijksarchief in Gelderland, nu Gelders Archief. Aanduiding op het omslag van een procesdossier.

Omvang en lotgevallen van het Borculose archief
Bij het oud-rechterlijk archief van Borculo gaat het om een bestand van 50,5 strekkende meter. Het archief is geïnventariseerd door mr. J.P.W.A. Smit. ‘Naar schatting’,  schreef hij in 1912, ‘is van dit archief ruim de helft verloren gegaan’ [!] Daaraan zijn de slechte bewaarcondities debet geweest, zoals hij berichtte:[1]

‘Omstreeks het jaar 1733 werd door den secretaris-Iandschrijver G. Vatebender eene nieuwe regeling getroffen. De meeste stukken ouder dan dien datum en de oudere protocollen werden uit de secretarie verwijderd en blijkbaar in eene zeer ongeschikte plaats, naar vermeld eene kamer in de kerk, opgeborgen (Verslagen omtrent ’s Rijks oude archieven 1884, pag. 20). Van daar, dat men later opsomde: papieren, die zoodanig vergaan waren, dat nog slechts gedeelten van regels zichtbaar waren en die zelfs niet konden lijden, dat men ze ter hand nam; andere, die zoodanig door de wormen vernield waren, dat de inhoud onleesbaar was, terwijl de bladen van vele akten reeds hun verband verloren hadden (eenvoudige notitie in een rekenboekje bij de boedel papieren).
Dit oudere gedeelte van het archief werd in het jaar 1884 door den rijksarchivaris op den zolder van het toenmalige stadhuis in onbeschrijfelijken toestand gevonden en door hem naar het depot te Arnhem overgebracht (Verslagen omtrent ’s Rijks oude archieven, ibid.).

Het eerste blad van inventarisnummer 115-2, procesdossier in de zaak tussen Berent toe Nover contra Israël Rothuys, 1651.
Het eerste blad van inventarisnummer 115-2, procesdossier in de zaak tussen Berent toe Nover contra Israël Rothuys, 1651.

De archieven, die na 1733 werden gevormd, bleven met enkele oudere stukken ter secretarie bewaard, waar, ingevolge besluit van den gouverneur der provincie van den 13en April 1817 no 2865/7, 1e afdeeling, in dat jaar van 1 tot 4 Juli een inventaris werd opgemaakt. Eerst later zijn zij naar de arrondissementsrechtbank te Zutphen overgebracht, vanwaar zij in het jaar 1888 door den rijksarchivaris in Gelderland zijn overgenomen (Verslagen omtrent ’s Rijks oude archieven, 1888, pag. 80).
In overeenstemming met de lotgevallen van beide gedeelten was ook de staat van conservatie verschillend. Het oudste gedeelte heeft zwaar van vocht en ongedierte geleden en de volgorde was tot op de enkele stukken volledig verstoord, maar bovendien waren ook fragmenten van vele stukken door het geheele archief verspreid. Naar schatting is van dit archief ruim de helft verloren gegaan.
De stukken van het nieuwere gedeelte hadden niets geleden en zijn in 1817 in aansluiting met de vroegere regeling tegen verder verval behoed.’

De inventaris van Smit werd later aangevuld met een nadere toegang op de tot dan toe wel zeer globaal (voornamelijk op jaar) beschreven procesdossiers. De inventaris en de nadere toegangen zijn te vinden op de website van Stad en Heerlijkheid Borculo. In die webinventaris is ook aangegeven welke inventarisnummers door het Gelders Archief niet meer ter inzage werden gegeven.

De slechte materiële toestand was reden om in 1991 de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo op te richten met als doel het op microfilm zetten van alle ‘Borculose’archieven buiten de regio. Een deel van het archief, met name de beter geconserveerde registers van de Borculose gerichten (de ‘gerichtsprotocollen’), was al eerder door de Mormonen op microfilm gezet. Vrijwilligers van de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo hebben in de jaren ’90 van de vorige eeuw vooral de losse en vaak in slechtere toestand verkerende dossiers op microfilm gezet. Na echter het archief gezien te hebben is de vraag of daadwerkelijk alles verfilmd is, resp. verfilmd kon worden. Sommige delen waren vermoedelijk te slecht. De moederfilms (waarvan eventueel digitale opnamen gemaakt kunnen worden) zijn achtergebleven op het Gelders Archief. De genoemde Stichting beschikt over een kopiefilmbestand, maar deze zijn aan slijtage onderhevig. Opnieuw verfilmen is geen optie meer in dit digitale tijdperk. De moederfilms digitaliseren is een optie, maar niet wenselijk, omdat de kwaliteit te wensen overlaat en ze bovendien zwart-wit zijn.

Mede door de microverfilming werd het mogelijk om de niet meer ter inzage zijnde archieven in te zien en er indexen op te maken. Inmiddels is ruim tweederde van de inventarisnummers van het oud-rechterlijk archief van Borculo voorzien van indexen op namen, data, plaatsen, gebeurtenissen e.d.. Deze indexen zijn via de archiefinventaris toegankelijk via de website.

Schade-inventarisatieformulier bij inventarisnummer 115-2
Schade-inventarisatieformulier bij inventarisnummer 115-2

De werkzaamheden van het Erfgoedcentrum
Archiefbeheerder Willem Willemsen is momenteel bezig de afzonderlijke bestanden door te nemen om de materiële toestand zo exact mogelijk te beschrijven. Naar verwachting zal dat karwei in het najaar voltooid worden. Hij doet dat professioneel door gebruik te maken van de schadeatlas van het Nationaal Archief. Hij noteert o.a. het soort schade(schimmel, inktvraat, muizenvraat) en de mate van de schade worden beschreven. Deze arbeidsintensieve methode leidt tot een gedetailleerd beeld van de schade aan de archiefbestanden, waardoor het Erfgoedcentrum t.z.t. betere afwegingen kan maken t.b.v. restauratie, conservering en/of digitalisering en beschikbaarstelling op de studiezaal/internet. Uit de eerste resultaten blijkt al dat sommige door het Gelders Archief niet meer beschikbaar gestelde bestanden toch wel beschikbaar gesteld kunnen worden, maar het omgekeerde komt ook voor. In het najaar zal er veel meer duidelijkheid zijn.

Zulke archieven kun je niet meer ter inzage geven. Restauratie, blad-voor-blad, is noodzakelijk.
Zulke archieven kun je niet meer ter inzage geven. Restauratie, blad-voor-blad, is noodzakelijk.

1615 – 2015: Borculo 400 jaar Nederlands grondgebied 
Restauratie zal waarschijnlijk heel veel geld gaan kosten. Daarom is het te hopen dat er naast gemeentelijke middelen, ook financiële bijdragen komen van inwoners, instellingen en bedrijven uit Berkelland en Oost-Gelre. Volgend jaar, op 20 december 2015,  kunnen de voormalige gemeenten Borculo, Neede, Eibergen en Lichtenvoorde herdenken dat zij 400 jaar Nederlands grondgebied zijn. Dat is het gevolg van het vonnis van het Hof van Gelderland op die datum (oude stijl) in 1615 in de strijd tussen graaf Joost van Limburg Stirum en de vorstbisschop van Münster ten gunste van de eerstgenoemde. En wat is nou mooier dan bij die gelegenheid een belangrijk archief te kunnen tonen, dat na 400 jaar eindelijk ook door de inwoners en ongetwijfeld vele andere belangstellenden ingezien kan worden.

Bennie te Vaarwerk

[1] J.P.W.A. Smit, ‘Inventaris der oude rechterlijke archieven van de stad en de heerlijkheid Borculo’, in: Verslagen omtrent ’s Rijks oude archieven, XXXV (1912), blz.233.

‘Borculose’ boerderijen in een inkomstenregister van het Ambt Ahaus uit 1551-1552

Indertijd (1983) een geruchtmakend boek
Indertijd (1983) een geruchtmakend boek

Iedereen die zich met geschiedenis van boerderijen in de Achterhoek en Twente bezighoudt, wordt vroeg of laat geconfronteerd met hofhorigheid, een vorm van persoonlijke onvrijheid en gebondenheid aan grond en erf.
Hofhorigheid hoeft niet steeds zo negatief te zijn als het (in theorie) was. Kijk naar de Winterswijkse scholtengoederen, welks bewoners zich in vroegere generaties aan de onvrijheid ontworsteld hebben en van hun hofhorige goederen grote boerderijen hebben weten te maken. In studies naar de horigheid heeft lange tijd het accent gelegen op het juridische aspect: de persoonlijke onvrijheid en de grondgebondenheid. En zo kwam al snel de Hof te Lohn (Stadtlon) in beeld, als hoofdhof voor alle in het voormalige Münsterse deel van Oost-Gelderland gelegen hofhorige goederen. Bij geschillen over de interpretatie van lokale hofrechten (Miste/Ahof en Eibergen/Vaarwerk) kon men in hoger beroep gaan bij de Hof te Lohn. De lokale hofrechten waren meestal afgeleid van het moederhofrecht van Lohn.  In Winterswijk, dat ooit deel uitmaakte van het Münsterse ambt of heerlijkheid Bredevoort, was die relatie nog tot in de achttiende eeuw aanwezig. Voor het gebied van de heerlijkheid Borculo was dat toch anders. De daar aanwezige scholtengoederen hebben nooit de ontwikkeling doorgemaakt die voor Winterswijk zo kenmerkend werd en nog steeds is. De aandacht voor ‘Lohn’ was er duidelijk minder, hoewel in de oude literatuur gesuggereerd werd dat de heerlijkheid Borculo een afsplitsing van de graafschap Lohn was. Die aandacht was ook minder omdat in de heerlijkheid Borculo de hofhorigheid na 1616, toen het gebied onder Gelderse souvereiniteit kwam te staan, geen rol van betekenis meer leek te spelen.

Lange tijd bepaalde dit boek ook het beeld over de horigheid in Oost-Gelderland.
Lange tijd bepaalde dit boek ook het beeld over de horigheid in Oost-Gelderland.

Bronnen, die onlangs door het Landesarchiv Nordrhein-Westfalen, Abteilung Westfalen (het voormalige Staatsarchiv Münster) op zijn website zijn geplaatst, nodigen uit tot een herziening van de betekenis van de graafschap/het huis en de hof te Lohn voor de Achterhoek.
Al eerder was mij opgevallen dat de Hof te Groenlo, die in de verkoopakte van 1236 al wordt genoemd, in de 16de eeuw nog voorkomt in inkomstenregisters van het Münsterse ambt of heerlijkheid Ahaus. Nu blijkt dat ook te gelden voor tientallen, met name in het kerspel Groenlo gelegen goederen, die lasten moesten afdragen aan dat ambt Ahaus. Dit ambt is door de vorstbisschoppen van Münster in de 15de en 16de eeuw gevormd door samenvoeging van de ambten of districten Ahaus (met de heerlijkheid Ahaus en de kerspelen Alstätte, Vreden en Wüllen) en Up dem Braem (Borken, Lohn (Stadtlohn en Südlohn), Ramsdorf, Velen, Borken e.a.).  De heerlijkheid Ahaus was in 1406 definitief Münsters geworden, terwijl de graafschap Lohn al in 1316 door verkoop in handen van de bisschop van Münster was gekomen. Daartoe behoorde toen ook nog de burcht Bredevoort.

Met dit boek van Paul Aalbers begon in Oost-Gelderland de herontdekking van de horigheid en de strijd die tot diep in de 19de eeuw gevoerd moest worden om de laatste feodale restanten op te ruimen.
Met dit boek van Paul Aalbers begon in Oost-Gelderland de herontdekking van de horigheid en de strijd die tot diep in de 19de eeuw gevoerd moest worden om de laatste feodale restanten op te ruimen.

Zoals op veel plaatsen werden in de late Middeleeuwen door lokale en regionale heren pogingen ondernomen de oude hoven te ontbinden en de ertoe behorende hofhorige hoeven in pachtgoederen om te zetten, omdat dit profijtelijker was. Soms bleven mengvormen bestaan waarin naast de nieuwe pachtvormen ook hofhorige verhoudingen, compleet met hofrechten bleven bestaan, zoals in Bredevoort, Eibergen en de hofrechtspraak onder respectievelijk de abdis en het kapittel van het Stift Vreden. Die nieuwe verhoudingen weerspiegelden zich in de rekeningen van het ambt Ahaus uit 1551 en 1552. Daarin vinden we dan ook de lasten vermeld van vele goederen die nu de pacht, tiende of wat voor een last dan ook, af moesten dragen aan het ambt Ahaus, waarvan de vorstbisschop van Münster de landsheer was. Voor zover goederen hofhorig bleven vindt men de daarop betrekking hebbende aspecten terug in de hofprotocollen van Lohn, Bredevoort, Vaarwerk e.a..
In de ‘Hovesrolle von Ahaus, Lon, 1551, 1552’, zoals het inkomstenregister van het Ambt Ahaus in het origineel wordt genoemd, komen de navolgende, nu in Nederland gelegen goederen voor:

Pachtgoederen:
Geesteren: Werninck;
Neede: Thijebrinck, Bulstenbroick

Schepeltienden (‘schaptende’) moesten geleverd worden op Cathedra Petri (22 februari) door goederen gelegen te:
Hupsel (Hupstell): Brunynck, Wassynck (mogelijk wordt hier Wassink in Vragender bedoeld);
Avest (de buurschap niet als zodanig genoemd): to Ahuiss (Nahuis, Noasman);
Lintvelde (de buurschap niet als zodanig genoemd): Nijenhuiss;
Beltrum (de buurschap niet als zodanig genoemd): Hassinck, Segelinck, Wrackynck, Rotmerdynck, Gebbynck, Elfferdynck, Hemynck, Schurynck, Kuelynck, Wolterdynck, Heyrdynck;
Onder Groenlo: Everssloe, de Begijnen bynnen Grolle, dat Hertebroick;
Zwolle (buurschap niet als zodanig genoemd): Gelynck, Krukenstoll, Hemsynck (?), Wyssinck, Wycherdinck, Gaspenfelt (Lievelde?), dan nog Rybbertinck, Sijbertinck, dat andere Sijbertinck, Manschotte (Harreveld), Huninck;
Wenterschwick: Meerdinck, Wysskamp, Nijenhuiss, Boddellinck, Mentinck, Koninck, Bregessfelt (?), Honnessch, Gosenschott (?), Ikynck, Ruwenhorst, Polwich, Boesynck, Kelwick, Hemkynck;
Recken: Beckerinck (Bekkink), Poppinck, Buttesshuiss (Bots/Butz), Oisterbroick.
Dan volgen enkele goederen onder Vreden.
Werninck in Geysteren moest op Michaelis 1 pachtzwijn leveren.

Uit de opsomming van de uitgaven blijkt dat deze inkomsten de ‘Marhulser- und Buddenthendenn umb Grolle, Wenterschwick und Vreden’ genoemd werden. Volgens een aangehecht 18de of 19de eeuws afschrift gaat het om ‘de renthe, pechte, theende des hoves to Loen’. In totaal droegen daar 54 (volgens de daadwerkelijke opsomming echter 63) erven in  de kerspelen Groenlo, Winterswijk, Vreden en Eibergen (niet als zodanig genoemd) aan bij.
Veel goederen komen vanaf 1580 voor in de rekening van de heerlijkheid (of Münsters ambt) Borculo. Het laatste woord is er zeker niet over gezegd.

Bennie te Vaarwerk

Biografie oud-burgemeester F.J.M. Cappetti

BVoorzijde_boek_Peter_Rutgers_Frans_Cappetti_aug13_webversieiografieën zijn in, las ik afgelopen week in NRC Handelsblad. Vrijdag 6 september 2013 verscheen de lang verwachte biografie van Peter Rutgers over F.J.M. Cappetti, die van 1972 tot mei 1988 burgemeester van Eibergen was. De Eibergse boekhandel moest wachten tot de dag na de presentatie voordat de biografie van deze (in sommige kringen) bijna heilig verklaarde oud-burgemeester in de winkel lag. Vrijdagochtend verscheen in de Twentsche Courant Tubantia een uitgebreid artikel van de hand van Ger Dijkstra (een onder veel lokale politici van de jaren ’80 graag geziene journalist, nu adjunct-hoofdredacteur van TC Tubantia) over dit boek. Het oordeel van Dijkstra, namelijk dat het boek een aanrader is om te lezen, kan ik alleen maar onderschrijven. Om meerdere redenen: De Eibergse politiek in de jaren ’70 en ’80, maar ook over de periode dat Cappetti ‘sous-chef’ van het kabinet van de Commissaris van de Koningin in Gelderland was, een functie die later ook werd bekleed door de huidige burgemeester van Berkelland, H. Bloemen. En als ik me niet vergis, maar dit is speculatief, zouden beiden ook nog wel eens familie van elkaar kunnen zijn via Cappetti’s grootmoeder, die een Bloemen was en in Lichtenvoorde woonde. De beschrijving van de gang van zaken in het Huis der Provincie, zoals Gelderland zijn provinciehuis noemt, is voor iemand die er anno 2013 werkt, nog steeds herkenbaar.
Mijn persoonlijke herinneringen aan Cappetti dateren uit 1986, toen de Historische Kring Eibergen werd opgericht. Johan Baake en ondergetekende, resp. beoogd penningmeester en secretaris, togen daags na een besloten vergadering in een kelder van De Huve naar de burgemeester om hem te informeren over de oprichting. Tot onze verbazing bleek Cappetti al goed geïnformeerd te zijn, want het verslag van die besloten bijeenkomst lag al op zijn bureau. Ik herinner me dat hij in het gesprek de nadruk legde op een kwalitatief goed samengesteld bestuur. Daarbij onderstreepte hij het belang van het voornemen om E.H. Wesselink, de net gepensioneerde MAVO-directeur en schrijver van de Eibergse oorlogsgeschiedenis (die nog moest verschijnen) te vragen om voorzitter van het eerste bestuur te worden.

Het provinciale voorstel voor de grenswijzigingen, 1981. Rode stippellijn: voorgestelde gemeentegrens.
Het provinciale voorstel voor de grenswijzigingen, 1981. Rode stippellijn: voorgestelde gemeentegrens.

Cappetti maakte in 1981 veel indruk met zijn resolute en gelukkig succesvolle optreden tegen het plan van de provincie, ingegeven door het gemeentebestuur van Groenlo (en misschien in mindere mate door dat van Borculo), om tot nogal rigoureuze en tamelijk willekeurige grenscorrecties over te gaan die Groenlo en ook Borculo groter moesten maken. Die willekeurigheid bleek onder meer wel daar uit, dat de provincie de Bolksbeek als grens tussen Neede en Borculo wilde vaststellen, maar daarbij alleen maar Needs grondgebied en inwoners naar Borculo liet overgaan en Gelselaar, dat ten noorden van de Bolksbeek ligt, bij Borculo liet. Neede kreeg een paar hectare Borculoos grondgebied terug zonder inwoners. Wel zou Neede gecompenseerd kunnen worden met een stukje Olden Eibergen ten westen van de toen ook al geprojecteerde A15 (nu N18). Die voorgenomen grenscorrecties wekken, ook nu nog en versterkt door de biografie van Rutgers, de indruk van de provinciale wraakneming op het recalcitrante gemeentebestuur van Eibergen. De langdurige vertraging van de aanleg van deze weg is mede een gevolg van de patstelling tussen provincie, die niet wilde investeren in een gemeente die naar Twente neigde, en de gemeente Eibergen, waar met name Cappetti voorstander was van deelname aan Twente. Niet voor niets stelde de provincie pas miljoenen beschikbaar toen de gemeente Eibergen niet meer bestond.

In 1981 betrok het Eibergse gemeentebestuur alle inwoners in zijn verzet tegen de provinciale plannen.
In 1981 betrok het Eibergse gemeentebestuur alle inwoners in zijn verzet tegen de provinciale plannen.

In mijn herinnering staat burgemeester Cappetti voor integer bestuur (voor zover het dat zijn kan) en voor de integriteit van de gemeente Eibergen. Het boek van Peter Rutgers bevestigt dat naar mijn mening.
Het boek is uitgegeven door het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers te Doetinchem en de Mr. H.J. Steenbergenstichting. Prijs: 19,50 euro. Het is ook verkrijgbaar bij de plaatselijke boekhandel.

Bennie te Vaarwerk

Borculose bastaarden Van Bronckhorst

Bovenbouw toren Oude Mattheus Eibergen, gebouwd na 1541. De zonnewijzer dateert uit 1764.In de geschiedenis van de Heerlijkheid Borculo waren het vooral de Van Bronckhorsten die nogal wat bastaarden hebben geproduceerd. Het sinds ca. 1533 grafelijke geslacht Van Bronckhorst stierf met graaf Joost van Bronckhorst in Borculo in de rechte mannelijke lijn in 1553 uit. Maar  – waarschijnlijk meerdere – bastaardtakken wisten zich zeker tot in de zeventiende eeuw in de Heerlijkheid te handhaven. Een bastaard is een persoon geboren uit een onwettige relatie van een adellijke vader. Over de moeder is vaak weinig bekend, maar algemeen wordt aangenomen dat de moeder uit een lagere sociale stand kwam. Dat standsverschil was ook de reden dat er niet getrouwd werd. De bastaard mocht wel de familienaam van de vader voeren (en was daar trots op), alsmede diens wapen, maar dat was dan ter onderscheiding van de wettige tak voorzien van een dwarsbalk. Hoewel in het Engels het woord ‘bastard’ een negatieve klank heeft gekregen (schooier, armoezaaier), geldt dat niet vaak voor onze contreien. Integendeel. Hoewel bastaarden niet erfden van hun vader, bezorgde hij hen vaak wel een goed inkomen, onderkomen of functie. Zo ook in Borculo. Tussen ca. 1350 en 1550 worden in de Heerlijkheid Borculo veel bastaarden genoemd. Aan een aantal wil ik hier aandacht besteden. Het is bepaald geen volledig en/of foutloos overzicht. Voor zover bekend zet ik er de familierelatie bij, de bezittingen of inkomsten die zij hebben verkregen of de lokale betekenis die zij hebben gehad.
Op 22 december 1381 maakt de Borculose richter Albert van Lochuisen bekend dat Gissbert van Brunckhorst, ridder, aan zijn zoon Engelbert, bastaard van Brunchorst, het Huis Lichtenvoorde c.a. opdraagt. Engelbert is waarschijnlijk een halfbroer van Gijsbert van Bronckhorst die door zijn huwelijk met Henrik(a) van Dodinkweerde sinds 1360 heer van Borculo was. De Borculose Gijsbert is geen ridder geweest. Engelbert volgde in Lichtenvoorde ridder Gysbert van Bronckhorst op, die dat Huis nog op 12 augustus 1381 bezat. Laatstgenoemde was een zoon van Gysbert van Bronchorst en Gertrud van Gemen. Al die Gysberten maken het wel lastig een lijn te ontdekken, dus daarover is het laatste woord nog niet gezegd. Wat hierdoor ook onzeker wordt is de eenherigheid van Borculo en Lichtenvoorde sedert het huwelijk in februari 1360. Kennelijk was er in 1381 nog een tak Bronckhorst die vrijelijk kon beschikken over het Huis Lichtenvoorde en moet de eenherigheid dus van later datum dateren. Lichtenvoorde was in 1312 al een bezit van de Bronckhorsten, dus ongeveer een halve eeuw voordat Borculo in handen kwam van dat geslacht.
In 1397 beleent de heer van Steinfurt Johan Bastardes [=Van Brunchorst] met een perceel in Wullen in het Münsterland.
In 1419 bezit Johan van Brunchorst, ‘bastarde geboren’, een tiende onder Neede, Haaksbergen en Groenlo. In hetzelfde jaar schenkt Otto van Bronchorst, heer van Borculo aan zijn neef Gherd van Brunchorst, bastaard, het in de buurschap Haarlo, kerspel Eibergen, gelegen erve Grevenslach. Vermoedelijk is deze dezelfde als de Gerde van Brunchorst, bastaard, die in 1421 het erve Lieftink in de buurschap Beltrum van de vorstbisschop van Münster in leen ontvangt.
Eveneens in 1421 oorkondt de richter van Borklo, dat Johan Vockingh, bastaard van Brunckhorst c.s., de goederen Kinkeler, de Assched en Brinchus in de buurschap Brammelo in het kerspel Haaksbergen in erfpacht heeft van de commandeur en het convent van de Orde van St.-Johan Baptist in Burgsteinfurt. . Later in dat jaar ontvangt hij van Otto van Brunchorst, heer van Borculo, de tienden over de goederen Bellebrughe, Buyngh, Altynck en ten Mersche in pand. Deze Johan was gehuwd met ene Maria. Uit dat huwelijk zijn tenminste drie kinderen bekend (1421), onder wie, het zal inmiddels geen verwondering wekken, wederom een Ghiselbert, wat mogelijk een verwijzing is naar de grootvader. Deze Johan Vockingh bezit de erven Vockinck en Eldyck (=?Holdijk) gelegen in de ‘buurschap[!] Borklo’ en achter de Hagen te Borklo in het kerspel Eibergen. Hieruit, maar ook uit andere vermeldingen, blijkt dat het gebied tussen Haarlo en het stadje Borculo ook aangeduid werd als buurschap Borklo en behoorde tot het kerspel Eibergen. Het ligt voor de hand in het genoemde erve Vockinck het latere en het thans in de Hambroekplas verdwenen adellijke huis Vockinck te vermoeden. De huidige boerderij Vokking (of Fokking) is van jongere datum. In 1423 blijkt Johan Vockincg een broer te hebben, die Gheryt van Bronchorst wordt genoemd. Beiden worden aangeduid als bastaardbroeders. In 1432 is deze Gheryt of Gherd schout (richter) van Zutphen.
In 1439 wordt opnieuw een Johannes van Bronchorst genoemd als bastaard. Hij is ook een neef van Otto van Bronchorst en Borculo. Johannes is dan rector van de kapel in Borculo. Dat gegeven alleen al maakt het nagenoeg ondenkbaar dat hij dezelfde is als Johan Vockincg, geboren bastaard van Bronchorst. De heer van Borculo verkoopt het in het kerspel Groenlo (Dijcke) gelegen tynsgoed de Hattelerskamp aan zijn neef ten behoeve van de kapel.
In 1452 ontmoeten we de bastaard Diderik van Bronchorst, die zich samen met Mattheus van Schonenvelde genaamd van Gravestorp (bezitter van het Huis Mallem) en anderen borg stelt voor een schuld van Rotger van Diepenbrock.
Een bastaard die aanvankelijk minder goed terecht kwam, was de in 1495 genoemde Otto van Brunchorst, zoon van jonker Frederik, heer van Bronkhorst en Borculo. Hij was hofhorig aan de hof te Stadtlohn. Zijn vader ruilde hem in genoemd jaar voor Gert Marhulserbrake, die ongetwijfeld afkomstig was uit de buurschap Zwolle bij Groenlo.
Jonker Frederick van Bronckhorst en Borculo lustte er wel pap van. In 1500 blijkt hij een natuurlijke dochter te hebben van Alijt Goetinck, afkomstig van het gelijknamige goed in Ellecom. Die dochter was ondergebracht in het klooster St.-Agneta in Arnhem. Twee andere bastaarddochters, te weten Giisbert en Elseken, werden opgenomen in het klooster Engelhuysen in Groenlo. Hun vader betaalde daarvoor het aanzienlijke bedrag van 200 Rijnsche guldens (1501). Op 2 oktober 1517 huwde Otto van Bronkhorst, natuurlijke zoon van inmiddels wijlen Frederik van Bronkhorst en Borculo, met juffer Henrick van Vorden, dochter van Gert. Hij overleed in of voor 1522, want in dat jaar geeft Hinrick van Vorden, ‘naegelaetene huisfrouwe van Otte van Brunchorst selige’, aan Ros[i]er van Brunchorst, ‘sijnen [die van wijlen haar man] broeder, zekere rechten  en vorderingen die zij had op Philip van Viermundt en diens vrouw. Dit moet ook wel een natuurlijke zoon zijn van Frederik. Uit het wettige huwelijk van Frederick met Mette van den Bergh (1492) zijn slechts twee kinderen bekend: Joost en Anna. Deze Rosier, een voornaam die al eerder voorkomt in de familie, geeft in 1441 aan pastoor Henricus Leembecke van Eibergen 130 goudguldens ten behoeve van de bouw van de kerktoren. Met dit geld kreeg de Eibergse parochiekerk, thans de Oude Mattheus zijn definitieve aanzien. Die gift was niet zonder bijbedoeling, want een jaar later werd Rosiers zoon Franck van Bronckhorst benoemd tot pastoor van Eibergen. Rosier was in 1552 voogd van Eibergen, Neede en Beltrum. In hetzelfde jaar wordt hij ook genoemd als ‘drosten to Eybergen’. Omstreeks 1555 kregen vader en zoon het aan de stok met elkaar in een geschil over een schuld van 500 gulden de kerk en pastorie van Eibergen betreffend. Het kwam tot een overeenkomst, waarin o.a. bepaald werd dat Franck (of Franco) zijn ouders voor de duur van hun leven de vrije beschikking gaf over de Whememaet achter ’s Heren huese to Eibergen gelegen’. De Whememaet is het huidige wandelpark de Maat, dat oorspronkelijk del uitmaakt van de Eibergse pastorie, en ‘Heren huese’ is zeer waarschijnlijk de Borg in Eibergen, de latere villa Smits en Eibergs gemeentehuis. Het is een van de weinige vermeldingen in archieven van dit voor Eibergen zo belangrijke pand.
Hoewel het geslacht Van Bronckhorst in de rechte lijn uitgestorven is, leeft het via vele bastaarden voort in talloze families in de regio.