Bennie te Vaarwerk (1958-2018) Opgesteld door Erfgoedcentrum Achterhoek Liemers
Op 21 september jl. overleed onze oud-collega Bennie te Vaarwerk op veel te jonge leeftijd. Bennie was onze collega toen hij bij destijds nog het Streekarchivariaat Regio Achterhoek (thans Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers) als regionaal archiefinspecteur werkte. Groot was bij ons de teleurstelling toen hij de overstap naar de Provincie Gelderland maakte. Wij gunden hem zijn nieuwe baan van harte, maar vonden het jammer dat zo’n hartelijke, betrokken en deskundige collega ons ging verlaten. Gelukkig bleef het contact ook in zijn nieuwe functie als interbestuurlijk toezichthouder archieven met ons bestaan.
Naast zijn beroepsmatige bezigheden op het gebied van de archieven, was Bennie ook een bevlogen historicus. Zo was hij in 1986 betrokken bij de oprichting van de Historische Kring Eibergen en leidde de belangstelling voor zijn geboortegrond in 1992 tot de oprichting van de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo. Deze stichting legde alle Borculose archieven die zich buiten de regio bevonden op microfilm vast en maakte ze zodoende toegankelijk voor onderzoek.
Bennie laat twee lijvige publicaties na. In De Hof te Vaarwerk en zijn bewoners, 1188-1900, beschrijft hij de geschiedenis van de boerderij van zijn voorvaderen. En DeSt.-Mattheuskerk van Eibergen is een kroniek van deze parochie tussen 1795 en 2010. Daarnaast heeft hij sporen achtergelaten in vele archiefinventarissen, o.a. van middeleeuwse rekeningen en markeboeken van plaatsen in de huidige gemeente Berkelland.
In een van zijn laatste gesprekken (met Peter Zandee van de Gelderlander) waarschuwde Bennie dat zijn werk niet af is: ‘er valt altijd meer te zoeken en te vinden als het gaat om kennis van vroeger’. En in zijn blog zegt hij ‘een minpunt is dat door de digitalisering vooral jonge en onwetende mensen kunnen gaan denken dat als iets niet digitaal vindbaar is, het dan ook wel niet zal bestaan. De echte archiefonderzoeker weet wel beter.’
We zijn hem dankbaar voor zijn vriendschap en het vele werk dat hij op historisch gebied en voor de archieven heeft verricht. Dat werk heeft hij ondanks zijn ziekte die hij gedurende 22 jaar moedig droeg, tot op het laatst met volle overgave verricht.
Zie voor meer informatie www.heerlijkheidborculo.nl. In de toekomst zal deze site te raadplegen zijn via www.ecal.nu. Zie voor publicaties van Bennie te Vaarwerk en inventarissen van het archief van de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo en van (middeleeuwse) archieven van Borculo op www.ecal.nu.
Wie de geschiedenis van plaatsen als Borculo, Geesteren, Neede, Eibergen en Lichtenvoorde bestudeert, ontkomt niet aan de geschiedenis van de heerlijkheid Borculo, een vrije heerlijkheid tussen het vorstbisdom Münster en de Graafschap Zutphen. Al deze plaatsen, alsmede het kerspel Groenlo (Beltrum) behoorden tot de heerlijkheid Borculo. Wil je de geschiedenis van deze plaatsen begrijpen, zul je iets van de geschiedenis van de heerlijkheid moeten weten.
Een probleem van de geschiedenis van Borculo is, dat er nog steeds geen samenvattend of, beter nog, recent overzicht is van de geschiedenis van stad en heerlijkheid. Dat was in het verleden ook niet gemakkelijk realiseerbaar, omdat de bronnen voor de Borculose geschiedenis ver weg opgeslagen waren: het Algemeen Rijksarchief in Den Haag (nu Nationaal Archief), het Rijksarchief in Gelderland te Arnhem (nu Gelders Archief), het Staatsarchiv te Münster (nu Abteilung Westfalen van het Landesarchiv Nordrhein-Westfalen), in vaak nog slecht ontsloten archieven van de gemeenten, waarin goedbedoelende amateurs, tot de komst van het streekarchivariaat, soms wel heel vrij hun gang konden gaan, waardoor archiefstukken er misschien uit verdwenen, en, niet te vergeten, de talloze particuliere archieven in Nederland en Duitsland.
Er moesten dus andere wegen bewandeld worden om het onderzoek naar de geschiedenis van Borculo te faciliteren, als er ooit nog eens tot een nieuwe en integrale algemene geschiedenis van Stad en Heerlijkheid Borculo zou komen. Één ervan was de oprichting van de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo in 1992, die zich ten doel stelde alle Borculose archieven die zich bevonden in archiefinstellingen buiten de eigen regio, op microfilm te zetten en die op een centrale plaats in het werkgebied ter inzage te stellen. Met behulp van veel vrijwilligers is dat voor een groot gedeelte gelukt. Voor dat werk, dat discipline en doorzettingsvermogen vereist, ben ik hen dankbaar. Met name denk ik dan aan Truus Spliethof, Margreet van Dijk en Diet Lamé , die jarenlang wekelijks naar Arnhem reisden voor de verfilmingswerkzaamheden. Andere microfilmbestanden werden aangekocht, zoals microfilms van de Borculose archieven in de Nassause Domeinraad en de Collectie Van Limburg Stirum in het toenmalige Algemene Rijksarchief in Den Haag.
Het was in een tijd dat we dachten dat digitalisering nog niet zo snel zou gaan. Maar ja, tijden veranderden, en onderzoekers verwachtten ook meer en een andere dienstverlening. Dus werd ingezet op het nader toegankelijk maken van in eerste instantie de oud-rechterlijke archieven van stad en heerlijkheid Borculo (ORA Borculo). Vele vrijwilligers
zijn sindsdien bezig geweest om indexen te maken op die stukken. Das was een monnikenwerk omdat men wel kennis moest hebben van het 16e tot 19e eeuwse handschrift. In dat kader werden ook enkele cursussen oude handschriften of paleografie gegeven. Het resultaat mocht er zijn: op vele inventarisnummers zijn die indexen gemaakt. Na aanvankelijke papieren beschikbaarstelling, zijn ze later ook beschikbaar gesteld als downloadbare pdf-bestanden op deze website.
Toen in het tweede decennium van deze eeuw het door de archiefinstellingen zelf het digitaal beschikbaar stellen van de originele bronnen een hoge vlucht begon te nemen, was het tijdperk van de SSHB eigenlijk voorbij. De stichting werd opgeheven in 2016, maar ik heb dat niet betreurd. Het enige dat ik echt betreur aan die digitalisering van de oude papieren archieven is dat de onderzoekers de kans ontnomen wordt een directe band met het archiefstuk, zijn opsteller, tijd en omstandigheden te ontwikkelen. Maar ook een minpunt is dat door de digitalisering vooral jonge en onwetende mensen kunnen gaan denken dat als iets niet digitaal vindbaar is, het ‘dan ook wel niet zal bestaan’. De echte archiefonderzoeker weet wel beter.
Dankzij die digitalisering is wel duidelijk dat er nog vele honderden bronnen nader ontsloten moeten worden of misschien eerst wel beter geïnventariseerd moeten worden. Want in een omschrijving als ‘Rekeningen betreffende het domein van Borculo’, tref je ontzettend veel en rijke informatie aan die soms jaren achtereen gevolgd kan worden. Soms zijn de rekeningposten verhaaltjes op zich. Historisch denken vereist dat je moet proberen te denken in geest van de tijd waarover je onderzoek gaat. Op zich vereist dat al veel voorkennis.
Het is ook een illusie te denken dat je ‘alles al hebt gezien’. Archiefonderzoek is ook een les in bescheidenheid: hoe meer archieven je gezien hebt, hoe minder je weet’.
Wellicht tot een volgende blog.
11 september 2018, Bennie te Vaarwerk
P.S. Ik ben dankbaar voor de vele mooie en ontroerende reacties die ik kreeg op mijn vorige blog.
Op 20 december 2015 is het 400 jaar geleden dat het Hof van Gelre en Zutphen de heerlijkheid Borculo bij vonnis toewees aan graaf Joost van Limburg Stirum. Het was een hoogtepunt in de langdurige juridische strijd over het bezit van die heerlijkheid. De rechtsstrijd liep toen al 60 jaar en het zou ook nog eens 51 jaar duren voordat het lot van Borculo definitief bezegeld zou worden met de Vrede van Kleef op 18 april 1666, die een eind maakte aan het door vorstbisschop Christoph Bernhard von Galen op 17 september 1665 o.m. om Borculo begonnen ‘landoorlogje’ met de Republiek. Toch is in deze lange reeks van rechtszaken het vonnis van het Gelderse Hof het belangrijkst, omdat dat, achteraf, het begin was van de definitieve incorporatie van Borculo in het gewest Gelderland, één van de zeven provincies die samen de Republiek der Verenigde Nederlanden vormden.
Het Hof stelt in het zeven bladzijden lange vonnis (Transcriptie) de eiser, graaf Joost van Limburg Stirum, weer in het bezit ‘vant Huys ende Heerlickheyt van Borculo, ’t Huys ende Ampt van Lichtenvoorde, mitsgaders de Solmse manschappen ende die vrije goederen metten respectiven aencleven van dien’. Voorts wordt de – afwezige – gedaagde, de aartsbisschop en keurvorst van Keulen in diens hoedanigheid als vorstbisschop van Münster, veroordeeld tot het teruggeven of vergoeden van alle gederfde inkomsten en schade geleden door o.m. het kappen van hout sinds het jaar 1579, het jaar van bezetting van de heerlijkheid door Münster. Tenslotte werd de gedaagde veroordeeld tot het betalen van de kosten van het proces.
Eigenlijk ging het proces voor het Hof ook niet over de leenroerigheid van de heerlijkheid Borculo aan Münster. Het vonnis erkende zelfs de Münsterse leenheerschappij over Borculo. De geschillen ontstonden echter over wat wel of niet tot het leen Borculo behoorde. Münster rekende er ten onrechte alle goederen toe die de gravin-weduwe Van Bronckhorst als vrouwe van Borculo tussen 1553 en 1579 in vruchtgebruik heeft gehad. Hiertegen werd bezwaar gemaakt door de erfgenamen, gravin Ermgard van Wisch en haar kleinzoon, graaf Joost van Limburg Stirum, voorop. Immers in de loop van de tijd waren door huwelijken en aankoop veel goederen en rechten in handen gekomen van de heren van Bronckhorst als heren van Borculo, maar die niet tot het leen Borculo behoorden of behoord hadden. Daartoe rekende men o.a. het grote aantal Solmse of Ottensteinse lenen (‘manschappen’), verschillende goederen, maar ook het ambt Lichtenvoorde, dat al in het bezit was van de heren van Bronckhorst, voordat zij door huwelijk ook Borculo verwierven. De in 1616 toegekende schadevergoeding had dan ook betrekking op de gederfde inkomsten uit die van oorsprong niet-Borculose of allodiale goederen. Deze schade werd door het Gelderse Hof in 1622 getaxeerd op bijna 524.000 gulden, maar Münster heeft die nooit betaald.
Belegering en inname van Lichtenvoorde
Gedeputeerden van het Kwartier van Zutphen vergaderden op 26 december 1615 voor de gelegenheid samen met de magistraat van de stad Zutphen. In die vergadering verschenen de heren Van Zoelen en Van Bemmel, raden van het Hof van Gelderland. De Arnhemse heren reikten de verzamelde heren een ‘last ende commissie’ over van het Hof. Daarin stond dat het wilde overgaan tot de executie van het vonnis van 20 december 1615, om ‘den heere grave van Bronckhorst te stellen in de possessie van de heerlijckheid Borculo ende den aencleve van dien’. De opdracht die de raden hadden meegekregen is dat zij eerst ’t Huys Lichtenvoorde’ moeten innemen. Daartoe moesten vier ‘Geldersche compagnien’ uit het Zutphense stadsgarnizoen gelicht worden, te weten de compagnieën van kolonel Dordt, van de beide graven van Stirum en van kapitein Kreynck. De laatstgenoemde was tevens commandant. De stad Zutphen werd verzocht twee ‘stuckskens mit cogels’ (geschut) te leveren en de gedeputeerden moesten zorgen voor ‘wagens, treckpeerden ende wes sij meer van doen hebben’. De gedeputeerden twijfelden, want het Kwartier had nog niet eerder met een dergelijke manier van uitvoering van een vonnis te maken gehad, laat staan daarover een besluit genomen. De gedeputeerden vreesden vooral dat de Staten-Generaal met de voorgestelde procedure niet akkoord zouden gaan. De oplossing werd gevonden in de stellingname dat de gedeputeerden zich niet bevoegd achtten, maar omdat de executie van het vonnis aan het Hof toekwam, dat zich daarover moest verantwoorden, konden de gedeputeerden zich er in vinden ‘datt de heeren van ’t Hoff mit der saecke voortgingen’. Voor de ondervraagde ondersteuning werd overigens wel zorg gedragen. Om ‘alle disordre te verhoeden ende die soldaten in discipline te holden om geen excessen te doen’, werden de raden op hun tocht naar Lichtenvoorde vergezeld door de gedeputeerden jr. Evert van Lintelo ter Marsse en Henrick van Boschoff en door de Zutphense burgemeesters Jan van Luchten en Henrick van Hell. Omstreeks 21.00 uur vertrokken zij met het ‘kriechsfolcke, geschutt ende alle behoefften in goede ordre’ naar Lichtenvoorde, waar zij op 27 december oude stijl tussen 07.00 en 08.00 uur arriveerden.
Een trompetter werd met de plaatsvervanger van de landdrost vooruitgezonden ‘om die plaettse up te eysschen’. Meteen erachteraan volgden ‘die ruyterije ende daerna twe compaignien soldaten mit het geschut ende volgens d’andere twee compagnien ende datt die soldaten van binnen vernemende het gewuell van ’t volck van buyten op ’t huys gevluchtet ende die burgerije uuyt verbaestheyt die port niet konnende aepenen om genade geroepen, waeraever desser seyts soldaten die hameye mitte tauwbrugge om verre gesmeten ende vermeystert glick sij oick die porte zouden hebben gedaen, zo die burgers deselve niet geopent hadden. Zijnde also t’samender handen in ’t vleck getrocken ende in haest geplant hebben die twee veltstuckskes hadden haer Edele die van ’t huys doen vragen off zij ’t huys avergeven wilden, ende also die soldaeten van binnen eenigh respijt begert om haer te beraeden, waeren haer edele solver op te brugge getreden ende haerlieden aengesocht sij moesten corte resolutie nemen, waerop de soldaten terugge tredende, zo waeren terstonts eenige van onse soldaten aver die hameye ende porte tot den van binnen opgeclommen, waer deure zij gedrongen wierden ’t huys op te geven zonder apoinctement te maecken, doch dat evenwel haer edele die voorsorghe gedragen dat niemant van hun alles was verslaegen.’ Lichtenvoorde werd wel erg gemakkelijk veroverd. Meteen werd een bode naar Borculo gezonden om de stad en de drost mededeling te doen van de verovering van Lichtenvoorde, maar dat de Zutphense troepen geen opdracht hadden ook Borculo in te nemen. Omstreeks de middag van 28 december keerde het gehele gezelschap heelhuids in de stad Zutphen terug.
Het is de vraag of prins Maurits in zijn hoedanigheid als stadhouder van Gelderland, van tevoren om toestemming is gevraagd voor de militaire expeditie naar Lichtenvoorde. De reactie van de Zutphense gedeputeerden duidt daar op. Wel heeft de prins achteraf zijn toestemming gegeven, hetgeen blijkt uit het verslag van de Zutphense stadsbode Jan van Herlo van zijn reis naar Den Haag in de gedeputeerdenvergadering van 11 januari 1616:
‘Voor de avent is alhier aengecomen uuyt t’s-Gravenhaghe de bode Jan van Herlo, die ongefeehr zes daghen tusschen den Haegh ende hier op wegh was gewest ende hefft volgens ter cameren ingelevert die brieven van des quartiers gecommittierden d’heeren Westerholt end Koch, datiert t’s-Gravenhaghe den 4/14 januarii, bij dewelcke aenfangh verhaelt wort, datt Sijne Excellentie, geadverteert zijnde van het innemen des Huyses ende vlecs Lichtenforde, gesecht hadde, datter seer wel was gedaen ende dattet Hoff op zulcke maniere hadde moeten procedieren, ende dattet Huys te Borculo ten allen tijden mit gewelt wel was in te nemen, maer watt andere dairvan ordeelen zouden, was noch onseker terwijlen elck een hem noch stille hielt etc.’.
Wat er tussentijds gebeurde
Tussen de inname van Lichtenvoorde en Borculo verstreken bijna twee maanden. Er gebeurde van alles. Uit mededelingen van de gedeputeerden d.d. 29 december 1615, blijkt dat graaf Joost al nieuwe ambtenaren had aangesteld. De gedeputeerden nodigden hen uit om in Zutphen te komen praten over de heffing van contributies en andere belastingen in de heerlijkheid Borculo. Al in de Münsterse tijd hief het Kwartier contributies in de heerlijkheid, waarmee de inwoners brandschatting door soldaten van het gewest konden voorkomen. De vroegere heren van Borculo hieven een periodieke schatting, waarvoor toestemming nodig was van de ridderschap. Met de incorporatie van Borculo was het met de zelfstandige belastingheffing door de heer gedaan. De schatting, nu verponding genaamd, kwam uitsluitend toe aan (de kas van) het Kwartier. De belastingheffing was één van de terreinen waarop de heer van Borculo zijn soevereiniteit moest afstaan. De nieuwe belastingheffing leverde de nodige moeilijkheden met de kersverse onderdanen op, die wel met de gedeputeerden wilden praten, maar dat niet konden omdat het hen verboden was op grond van de eed aan het Münsterse gezag. De Münsterse drost van Borculo, Matthias von Westerholt, probeerde zijn onderdanen nog in het gareel te houden door op 9 januari 1616 (ongetwijfeld nieuwe stijl) een publicatie uit te laten gaan aan de beambten en ingezetenen van het platteland van Borculo. Na geconstateerd te hebben dat lieden van het vorstendom Gelre en graafschap Zutphen op 8 januari 1616 (nieuwe stijl = 30-12-1615 o.s.) in Borculo ‘ungewontliche’ plakkaten hadden opgehangen ten nadele van de Münsterse jurisdictie over de voogdijen Eibergen, Neede en Geesteren, gebood hij alle ambtenaren, onderdanen en pachters hun eed aan de Münsterse landsheer trouw te blijven op ‘hogste straffe und ungnad’, de doodstraf dus. De drost beschouwde de Gelderse actie als een aanval op de Münsterse soevereiniteit over de heerlijkheid Borculo. Nu Lichtenvoorde was ingenomen en erger te vrezen viel, vervoegden zich op 13 januari 1616 afgevaardigden van de vorstbisschop bij het Gelderse Hof. Zij verzochten (te laat) ‘surcheance der procedure en executie over de zaak van Borculo, waarin ten overstaan van uytheemse raadsheeren gepronuntieert en gewesen was’. Dat bleef zonder gevolg. Op 10 februari verzocht de vorstbisschop de Staten-Generaal om zijn afgevaardigden Johan von Westerholt, Peter Hoffschlag en Henrich Detten toe te laten in hun vergadering. Ze werden pas op 29 februari, nieuwe stijl, toegelaten om hun voorstel (‘propositie’) inzake de Münsterse aanspraken op Borculo te doen. Voorlopig leverde het niets op.
Het beleg en inname van het kasteel Borculo, 24 februari 1616
Voorbereidingen
In de vergadering van de gedeputeerden van het Kwartier Zutphen op 22 februari kwamen twee raden van het Hof van Gelderland, om te melden dat zij bevel hadden gekregen om Borculo met geweld in te nemen: ‘Hiernaa ter cameren comparerende die gecommittierden van den Hove, d’heer van Zoulen ende d’heer Bemmel, respective raeden deses furstendombs, hebben naa averleveringe van haere brieven van credit ende naa gedaene complementen geopent haer E. commissie ende last van mitten heere Van Dorth, colonnel ende hett kreichsfolck deselven bij ordre van Sijne Excellentie toegevoecht te ghaen naer Borculo om the executieren die sententie tot voordel van Sijn G. van Bronckhorst, pronuncieert ende bij zo verre die drost mitten soldaten tho Borculo ’t huys niet zouden willen rhuimen ende avergeven, dat se in zulcken gevalle gelast ’t huys te beschieten ende midt gewelt in to nemen, ende als tot dit exploit van Sijne Excellentie geordonniert waeren twee halve cartouwen mitt twe veltstucken uuyt Zutphen mitt een halve cartow uuyt Doesborgh ende dat Anthony Monier gelast was uuyt het magasijn van Zutphen tho lichten die behoefften van polver, cogels, lonten ende wat des meer van doen mochte zijn. Also versocht haer E. d’heeren Gedeputierden wilden derselven naa allen vermogen assisteren mitt waagens, treckpeerden ende allerlei materialen die desen tocht zoude requireren. Mit verder versoeck d’heeren Gedeputierden wilden nu met mynder als in december naestleden haer E. mitt eeniche uuyt haeren middel vergeselschappet om ordre te mogen helpen stellen op ’t logieren van ruyter ende soldaten tot minste quetsinge van den ingesethenen.
Waerop nae onderlinge communicatie goedt gevonden datt die junckheren Lintelo ende Beschoff van wegen die deputierden ende uuytte magistraet d’heeren Lochteren ende Holl die heeren gecommittierde raeden op desen tocht zolden vergeselschappen. Item datt men uuyt den scholtampt Zutphen zo veel wagens zoude doen verbaeden alss die contrerolleur Monier van doen was, gelick men solde doen aennemen alle die treckpeerden die in der stadt sollen te becomen zijn. Ende om te voortocomen d’insolentie van de drye compagnien ruyteren die van Arnhem verwacht wierden, zijn terstonts verschreven die wachtmeisters ten plattenlande om die voorss ruyteren alhier waar te nemen ende volgens te geleyden.’
Verslag van de inname
Op 26 februari 1616 vergaderden de Zutphense gedeputeerden opnieuw. Er werd verslag gedaan van het beleg en inname van het kasteel en stad Borculo: ‘D’heeren Lintelo ende Boschoff mitten heeren gecommitteerden van den Have widdergekeert zijnde, hebben vandaghe ter vergaderinghe gereferiert datt haer E. naa dat sij den fridagh des morgens, wesende den 23 deser maent, desselven daghs voor den avent mitt het kreichsfolck bij hellen daghe in ’t aensien van de van den castele binnen Borculo waaren eingetrocken ende datt d’heer Van Dorth, generall van die troupes, terstont die soldaten hadde te werck gestelt om haer voor den huyse te retrencheren ; hebbende voortz bij der nacht planten drye halve cartouwen ende twee veltstucken dicht under het Huys, welcke viff stucken gedachter heer Van Dorth des volgenden dagh, wesende saterdagh den 24 dagh van dese maent, tott drye reisen thoe hadde doen lossen ende daerna ’t Huys doen sommeren, waerop stracx twee soldaten van den Huyse waeren affgecoomen om mitt Sijn Gestrenge te parlementeren . Item datt t’selven dags so haest die articulen van afftrecken waeren geaccordeert, de heer van Lymbeck , drost, ende die soldaten mitt hem, ’t Huys verlaten hadden, zijnde daer wederom opgetrocken grave Herman Ott[o] mit sijne genadens compaignie voetknechten. Item, datt den volgenden sondagh, naer datt op den kerckendienst ordre gestelt, den geheelen leger daetlijck wederom was vertrocken om voor de avent in hunne guarnisoenen te mogen geraecken. Hebbende de licentiaet Schiffort eenige penningen avergestelt van de 600 pond die de ontfanger geleiet hadde om deselve aen de soldaten die gearbeyt hadden te bekheren ende datt het averschott van penningen zolde geleidt worden aen secretarius Sels om dairvan te betaelen die persoonen zo hem bij register avergelevert wierden, mits dat hij daerto van den ontfanger Schymmelpenninck noch solle doen lichten vierhundert gulden, ende dat men volgens die gecommittierde deses quartiers in ’t ’s Gravenhage bij brieve solle adverteren van het succes deser saecken.’
Bij het beleg en inname van Borculo zijn enkele doden gevallen: kapitein Louterbach, ‘die voor ’t Huys tho Borculo deur zijnen mondt ende tonghe [was] geschoten’, voorts korporaal Jan Gerritsen en Jan van de Wall. De weduwe van Jan Gerritsen had vijf kinderen en was van het zesde in verwachting. De weudwen wordt een uitkering toegekend.
Vervolg Op 23 april 1616 werd graaf Joost van Limburg Stirum in de stad Borculo ingehuldigd. In Lichtenvoorde vond de inhuldiging plaats op 14 maart 1616. Daarmee was de kwestie Borculo nog lang geen verleden tijd. Onzekerheid bleef de heerlijkheid nog jaren boven het hoofd hangen. Münster, maar ook de Staten-Generaal zetten eerst (augustus-september 1616) in op minnelijke schikking. Het vervolgens schriftelijk uitwisselen van elkaars standpunten veranderde niets aan de feitelijke situatie die ontstaan was nadat ook Borculo op 24 februari 1616 was ingenomen.
De vorstbisschop van Münster zette intussen het proces voor het Rijkskamergericht en de Rijkshofraad voort. Gelderland antwoordde met een proces voor het Gelderse Hof over de hoogte van de schadevergoeding en de publieke verkoop van de Münsterse leenrechten over Borculo. Een patstelling was het gevolg. De aartsbisschop van Keulen en tevens vorstbisschop van Münster (1612-1650) greep niet militair in. Spoedig werden zijn territoria door de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) geteisterd. De gelegenheid om Borculo met militaire middelen te heroveren was toen vervlogen. Mogelijk had de Beierse vorstbisschop ook niet veel zin zich actief met de kleine, in de periferie van zijn landen gelegen heerlijkheid te bemoeien, nog afgezien van de vraag of dat kansrijk was geweest, gelet op de macht van de Republiek. Zijn belangstelling voor Münster was gering. Toen hij het voor het eerst persoonlijk wilde bezoeken, kwam hij op weg ernaartoe te overlijden. Wat restte waren moeizame en steeds vergeefse juridische processen. Pas in 1650 veranderde de zaak drastisch. Met de keuze van Christoph Bernhard von Galen tot vorstbisschop van Münster kwam er voor het eerst sinds lange tijd weer een zoon van het Münsterland op de stoel van de H. Ludger in de St.-Paulusdom. Al in zijn ‘Wahlkapitulation’, het document waarin de afspraken tussen gekozen bisschop en het kapittel dat hem gekozen had, werden vastgelegd, had hij eigenhandig aan zijn eerste titel, ‘bisschop van Münster en Rijksvorst’, toegevoegd: ‘burggraaf van Stromberg, graaf van Delmenhorst en [!] Borkelo’. Daarmee was de toon gezet. Na veel vruchteloze onderhandelingen, dreigementen en binnenlandse politieke strijd (stad Münster versus Von Galen), kwam Borculo weer in beeld. Op 14 september 1665 vaardigde Von Galen een oorlogsverklaring uit tegen de Staten-Generaal, in 2015 precies 350 jaar geleden. Op 17 september werd Borculo al ingenomen, Von Galen arriveerde diezelfde dag nog in Borculo, om een dag later het kasteel in te nemen. Het ‘landoorlogje’ duurde maar kort, omdat de vorstbisschop geen steun kreeg vanuit Engeland. De zaak was na een paar maanden al bekeken en eindigde formeel op 18 april 1666 met de Vrede van Kleef, waarbij de vorstbisschop de veroverde gebieden moest teruggeven en afstand moest doen van zijn soevereine rechten op Borculo. In 1672 volgde nog een nieuwe, voor Borculo minder relevante, poging. Wel bleven zich de vorstbisschoppen vanaf Von Galen tot de opheffing van het vorstbisdom in 1803 consequent ook ‘Herr zu Borculo’ noemen. In de Münsterse Domkerk en in vorstbisschoppelijke wapens in het gehele Münsterland kan men dan ook het Borculose wapen aantreffen.
N.B. Op zaterdag 19 december 2015, aan de vooravond van de 400ste verjaardag van de incorporatie van Borculo, vindt te Borculo een ‘Gelredag’ plaats, waarvan het TV-Gelderland-programma ‘Ridders van Gelre’ initiatiefnemer is. Bij die gelegenheid zullen ook de kelders onder het Hof in Borculo geopend. Het is een unieke gelegenheid die kelders te bekijken. De kelders, die voor een groot deel een laatmiddeleeuwse oorsprong hebben, zijn maar zelden voor publiek toegankelijk. Ik roep ook niet-Borculoërs op om de gelegenheid te baat te nemen om deze kelders te bekijken. Voor mij is het steeds het belangrijkst geweest, dat de geschiedenis van Borculo niet alleen de Borculoërs aangaat, maar zeker ook voor inwoners van Neede, Eibergen en Lichtenvoorde van groot belang is geweest, omdat die plaatsen er lang onderdeel van hebben uitgemaakt en dus ook de roerige geschiedenis delen. Helaas zal ik zal zelf door omstandigheden verstek moeten laten gaan.
Afgelopen vrijdag, 13 juni 2014, overleed Truus Spliethof-de Vos, oud-voorzitter van de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo (SSHB). Na de beëindiging van haar politieke werkzaamheden in de voormalige gemeente Borculo was ze bijna 18 jaar, vanaf 22 januari 1992 tot en met 29 oktober 2009, voorzitter van de SSHB. Zij hanteerde de voorzittershamer met veel verve en grote betrokkenheid. Al snel nadat de oprichtingsplannen in het najaar van 1991 bekend waren geworden, raakte Truus bij de verdere ontwikkeling betrokken. Zij bracht niet alleen haar bestuurlijke ervaring in, maar was ook sterk in het uitvoerende werk, waarbij de microverfilming en het indiceringsproject eerst genoemd moeten worden. Deze werkzaamheden vormden de kern van de taken waarvoor de SSHB opgericht was.
Het was in een tijd dat er weliswaar al met de computer gewerkt werd, maar waarin ook de gedachte leefde dat het nog wel even zou duren voordat de oude archieven ook gedigitaliseerd zouden worden (nog afgezien van de kostbare mogelijkheden daartoe). Er werd ingezet op de beproefde methode van microverfilming van de ‘Borculsoe’ archieven die bewaard werden in instellingen buiten de regio zelf. In de eerste vergadering was al duidelijk dat het accent bij de te verfilmen archieven zou moeten liggen op de oud-rechterlijk archieven van stad en heerlijkheid. Want die archieven waren door de zeer slechte materiële toestand al tientallen jaren niet meer ter inzage op de studiezaal van het toenmalige Rijksarchief in Gelderland te Arnhem. Microverfilming zou aan dit probleem ten dele tegemoet kunnen komen. De microfilms werden in de Openbare Bibliotheek van Borculo ter inzage gelegd. De voorbereiding van de verfilming werd opgepakt. Ook werd onze eerste bronnenpublicatie aangekondigd: het markeboek van de buurschap Dijcke.
Op 13 maart 1992 gingen Truus Spliethof en Margreet van Dijk voor de eerste keer naar Arnhem voor de microverfilming. Zij begonnen met de markenarchieven. In de bestuursvergadering van 29 april 1992 werd geklaagd dat het met de verfilming van de markenarchieven niet erg wilde vlotten: de dames hadden “slechts” 1000 opnamen kunnen maken vanwege de vele losse, gevouwen, gekreukelde en van ezelsoren voorziene papieren. Truus was ook erg te spreken over de samenwerking met het Rijksarchief. Later werd de verfilming voortgezet met Diet Lamé De verfilming van het oud-rechterlijk archief moet de dames wel eens tot wanhoop gedreven hebben vanwege de slechte materiële toestand van de stukken.
Haar bestuurlijke ervaring kwam van pas bij het binnenhalen van subsidies. Alle gemeenten die ooit deel uitmaakten van de Heerlijkheid Borculo (naast Borculo waren dat de gemeenten Neede, Eibergen en Lichtenvoorde) werden bereid gevonden tot het geven van een subsidie. De Lichtenvoordse burgemeester werd door Truus persoonlijk over de drempel getrokken. Ook de provincie Gelderland liet zich niet onbetuigd. Die subsidieerde het apparaat waarmee afdrukken van de microfilms konden worden gemaakt.
Het verfilmingsproject begon op 13 maart 1992 en duurde tot en met 7 oktober 1996. In de tijd gingen de dames bijna wekelijks naar Arnhem en werden vele tienduizenden opnamen gemaakt. Later kwam er nog een plukje uit de handschriftencollectie van de toenmalige Gelderlandbibliotheek bij. Inmiddels heeft het Gelders Archief, de opvolger van het Rijksarchief in Gelderland, de door Truus, Margreet en Diet gemaakte microfilms van de markenarchieven en het Archief van de Heren van Borculo gedigitaliseerd en online geplaatst. Zonder die films was dat niet zo vlot (en goedkoop!) mogelijk geweest. De microfilms blijven ondanks de digitalisering hun waarde behouden omdat het belangrijk is buiten de oorspronkelijke bewaarplaats een kopie te hebben. De ramp in Keulen in 2009 leert maar weer eens dat een schaduwarchief buitengewoon belangrijk kan zijn.
Het volgende grote project was het indiceringsproject vanaf najaar 1997. Dit project had tot doel het verfilmde oud-rechterlijk archief door vrijwilligers te laten indiceren. Voor de daarvoor benodigde microfilmleesapparaten werden opnieuw sponsors gevonden. Truus Spliethof leverde een grote bijdrage aan het toegankelijk maken van het oud-rechterlijk archief van Stad en Heerlijkheid Borculo (kortweg: ORAB). Lange tijd was ze zelfs kampioen indicering. Ook daar kwam haar enorme inzet en betrokkenheid van pas. Ze vond daarnaast nog tijd zich te begeven op het onderzoeks- en schrijverspad: “Leuker konden zij het niet maken, makkelijker ook niet”, was een artikel van haar hand over belastingheffing in Geesteren in 1764. In de Kleine Reeks van 1997 (samen met Diet Lamé) verscheen een bronbewerking over de verkoop van een drachtige koe die niet drachtig bleek te zijn. Truus Spliethof stelde voortdurend hoge eisen aan zichzelf en aan wat zij voor de Stichting, niet alleen als voorzitter, maar ook inhoudelijk en aan wat zij als “meewerkend voorvrouw” meende te moeten doen. Groot was ook haar betrokkenheid bij het persoonlijk wel en wee van de bestuursleden, zoals ook ik meerdere malen heb mogen ervaren. Het was een eer om haar gekend te hebben en met haar te hebben mogen samenwerken. Dat zij nu moge rusten in vrede.
Van de Eibergse buurschappen is Mallem wel de mooiste. In deze ten noorden van de Berkel gelegen buurschap zijn veel monumenten te vinden, waarvan sommige in meer of minder vervallen toestand verkeren. Mallem heeft veel ‘bekende’ monumenten: de Mallemse watermolen met sluis (‘verlaat’) en Muldershuis, erve ’t Vunderink, de in 1935 gebouwde Watertoren hoog op de Mallemse Es, de slotgracht van de voormalige Borculose havezate Mallem en het daar tegenover liggende erve Hofman. Er zijn ook wat minder bekende monumenten te vinden: de voormalige ticheloven Kammeijer aan de Rekkensebinnenweg, restanten van een steenoven van de Heer van Borculo, de Joodse begraafplaats op de Schephorst aan de Berkel, het zondagsschooltje op ’t Loo. Daarnaast zijn er nog veel niet-beschermde monumenten te vinden. De nieuwe natuur rond de Berkel is een aanwinst voor Eibergen en Mallem in het bijzonder. Als over enkele jaren de nieuwe N18 klaar is en de rust terugkeert, wordt Mallem nog veel meer de moeite waard.
’t Loo, rechts erve Bartels, daarachter de gerestaureerde monumentale zondagsschool uit 1893 en helemaal achter erve Grijsen of Bisperink.
De onderbuurschap Loo is wel een parel. Het is jammer dat het nooit gelukt is deze buurt de status van beschermd dorpsgezicht te geven.
Al dominee-dichter Willem Sluiter roemde Mallem en zijn inwoners in de zeventiende eeuw: “Mallem, waerdste nagebuuren”, zo noemde hij hen. Trouw kerkvolk, dat ook. Want men zag de Mallemse banken in de Eibergse kerspelkerk “nimmer leeg”. Van de Eibergse buurschappen was Mallem wel het meest geprotestantiseerd. Geen wonder dat Sluiter wel “met lust van u, o Mallem” kon zingen. Sluiter spelt trouwens de Mallem consequent met -e. En verderop:
‘k Segg’ het sonder vleijerij, ge zijt mijne vreugd en kroone.
Sluiter noemt in zijn Vreugd- en liefdesangen, waarin hij alle Eibergse buurschappen bezingt, ook de Mallerhaar, een deel van het Mallemse Veld in het noordwesten tegen de grens met Neede/Hoonte, ongeveer waar nu sportpark de Bijenkamp ligt.
In Mallem is veel te zien waaraan je achteloos voorbij zou gaan. Neem deze veldschuur.
En vergelijk die eens met een soortgelijke veldschuur van zandsteen op het Zwillbrocker Venn. Je ziet meteen het verschil tussen het gründliche Duitse monumentenbeleid en het Nederlandse laissez faire-beleid dat momenteel (soms helaas) opgang vindt.
Ook ’t Loo mag zich verheugen in zijn dichterlijke aandacht. In zijn “Aen onze Gemeynte op ’t Loo”, dicht hij o.a. de regels:
En ik wensch, dat gij mocht weten, hoek ‘k uyt ware liefde sucht na ’t gehucht, daer gij zijt soo kleyn geseten. Zijt gij kleyn en slecht in ’t oog: ‘k Acht u hoog.
Het zondagsschooltje op ’t Loo, daterend uit 1893.
Hij maakt de vergelijking met de stad, die het natuurlijk aflegt tegen de eenvoud en vroomheid op ’t Loo:
Sie ‘k somwijlen ijdelheen van de steen, Dan gedenk ik, sonder jokken, O, die op den Looschen brink nu weer gink! Daer sou sulks mij niet verlokken.
’t Loo was en is nog steeds een onderbuurschap of buurt van Mallem, gelegen aan de Berkel. De buurt bestaat uit enkele dichtbij elkaar gelegen rondom een brink gelegen boerderijen, waarvan Grijsen of Bisperink (naar een latere bewoner) wel het belangrijkste erf was. Op de Brink staat een in 1893 door Bisperink gebouwd zondagsschooltje, dat een gemeentelijk monument is. Het mogelijk van Grijsen afgesplitste erf Könnink staat geheel in het groen. Het is het enige goed onderhouden monumentale erf op ’t Loo en ligt wat terzijde van de Brink geheel in het groen. Andere oude boerderijen zijn geheel in gebruik als stal, maar is de oude bouwtrant nog behouden.
En verder dicht Sluiter:
Sijt doch nimmermeer alsoo Op het Loo, als de dorre doode boomen, die daer op een Brink noch staen, daer voortaen vrucht noch blad weer aen wil komen,
Maer zijt als een boom geplant aen de kant van den Berkel, daer ter sijden die sijn vrucht en sijn sayzoen fris en groen, voortbrengt op bequame tijden.
Groen is ’t Loo inmiddels wel geworden.
Mallem was ook de buurschap waar de industrialisatie van Eibergen begon. Hier werd in 1834 door de uit Brussel afkomstige Belg Bouquié de eerste textielfabriek gebouwd. Door de afscheiding van België in 1831 werd dat land ook afgesneden van de nederlandse kolonie Indië, die voor de opkomende textielindustrie van groot belang was. De Mallemse Fabriek staat er nog steeds, al zijn alleen de buitenkant en een deel van de kapconstructie nog authentiek. Bouquié overleed plotseling in 1855. Zijn graf (nr. 1) is te vinden op de rooms-katholieke begraafplaats aan de Borculoseweg in Eibergen.
De fabriek werd gebouwd nabij een vonder over de Berkel en een doorwaadbare plaats in die rivier, aan de oude weg van Eibergen, achterlangs de fabriek via ’t Wievenveld in Mallem aansloot op de grote hessenweg van Vreden via Neede naar Münster. Een deel van deze oeroude infrastructuur is nog steeds aanwezig in Mallem. De komst van de textielfabriek was aanleiding tot de bouw van de eerste vaste brug over de Berkel in Eibergen. Tot dan toe was Eibergen per brug alleen bereikbaar over de Stokkersbrug in Olden Eibergen of de brug over de stuw bij de Mallemse Molen. De Nieuwe Brug, zoals die nog steeds heet, werd later een belangrijke brug in de eveneens in de negentiende eeuw aangelegde Twenteroute, de huidige N18. De over twee jaar aan te leggen nieuwe N18 wordt daarmee het belangrijkste infrastructurele werk in bijna twee eeuwen (de spoorlijn niet meegerekend).
Een volgend jaar maar eens een routetje uitzetten in dit fraaie gebied op loopafstand van Eibergen. Of wordt het tijd voor een nieuwe Gids voor Eibergen?