Nu de aanpassingen rondom het gemeentehuis en de bouw van de nieuwe Berkelvonders hun voltooiing naderen, is het tijd om eens na te denken over enkele details.
Bij het gemeentehuis staat al het beeld ‘Carnaval der Burgers’, een verwijzing naar een titel van een geschrift van Menno ter Braak, de in Eibergen immer onbegrepen intellectueel.
Van een andere Eibergse grootheid vinden we in Eibergen nog maar weinig in het straatbeeld terug. Ik doel op Willem Sluiter, de Eibergse predikant-dichter uit het derde kwart van de zeventiende eeuw. Weliswaar herinnert aan hem een uit 1953 daterende gedenksteen in de westmuur van de Protestantse kerk in Eibergen, geplaatst ter gelegenheid van de 300ste verjaardag van Sluiters beroeping naar Eibergen. Maar aan zijn omvangrijke werk herinnert niets in de openbare ruimte. De vele geschriften, die eeuwenlang herdrukt werden, kan men (van een afstandje) bekijken in een boekenkast in het Museum de Scheper, maar er wordt verder niets mee gedaan. Daarom stel ik voor om op de nieuwe blinde ramen in het gesloopte deel van de Kluiversgang enkele dichtregels te schilderen met in het middelste raam een plaquette of buste van de Eibergse predikant-dichter. De dichtregels zijn zowel een lofzang op Eibergen als op de Berkel. Sluiter kijkt dan langs het oude gemeentehuis naar de Maat in het oude Berkeldal. Over twee jaar, 2018, is het 350 jaar geleden dat Willem Sluiter zijn Eenzaam Huis- en Winterleven het licht deed zien. Daarin de dichtregel:
Waarschijnlijk is deze dichtregel wel het begin van de geografische Achterhoek, die in de negentiende eeuw de oude (bestuurlijk getinte) aanduiding ‘Graafschap [Zutphen]’ verdrong. Maar mij lijkt het zeker dat Sluiter zich hiervan niet bewust was. Zijn ‘achter-hoek’ was een eenzaam hoekje bij de haard, waar hij kon studeren en zijn gedichten en brieven kon schrijven. Uit zijn werk blijkt dat hij zich met zijn eenvoudige, eenzame, leven in het al eveneens eenvoudige stadje Eibergen afzette tegen decadente steden als ’s Gravenhage, Utrecht en Amsterdam. Zie ook mijn eerdere blog over de Achterhoek.
Er zijn ook wel andere dichtregels te vinden die prima zouden passen op die plek, bijvoorbeeld uit de Vreugd- en Liefdesangen:
‘Zoud ik Eybergs nadeel zoeken?
Neen veel liever en veel eer
Wil ik Eybergs roem en eer
Met mijn dichten, met mijn boeken
soo verbreiden overal,
datter elk van weten zal.
Daer men noyt van Eyberg droomde
Noch eens wist: of hier of daer
Eyberg in de wereld waer
En of daer de Berkel stroomde,
Word nu alles voor en naer
Door mijn boekjes openbaer
Soo blijft noch na honderd jaren,
Alsoo wel als nu ter tijd,
Eybergs name wijd en zijd,
Als wij lang zijn heen gevaren,
Daer men haest vergeten is,
Heuglijk in gedachtenis’
Over de Berkel (uit: Buyten-Leven):
‘Ik kies de beemden en ’t geboomt,
Daer ’t versche water lieflijk stroomt.
Daer zit ik neer om wat te rusten,
Of ga al wand’lend mij verlusten.’
Uit een antwoordgedicht van Willem Sluiter op een gedicht van de Zwolse predikant Vollenhove (1661):
De lust mijns levens op het land,
Omtrent des Berkels groene kant,
Daer met haer vloed haer dichten vloeijen
Daer ik in eensaemheyd mijn tijt
Met vrucht en vreugd soo vlijtig slijt’,
begint door uw gedicht te groeijen’
De bouw van een tweetal nieuwe vonders over respectievelijk de Oude Berkel en de Nieuwste Berkel bij Eibergen was reden om tussen die bruggen een markensteen te plaatsen. Zo ongeveer op deze plek komt de hele geschiedenis van drie Eibergse Berkellopen bij elkaar. Sinds de oprichting van het Waterschap van de Berkel in 1882, hebben bij Eibergen rigoureuze veranderingen plaats gevonden, die met elkaar gemeen hadden, dat de Berkel steeds verder van het dorp kwam te liggen. Het thema van de tekst op het informatiebord bij de markensteen is dan ook ‘drie-Berkellopen-knooppunt’. Met behulp van oude kaarten, foto’s en een technische tekening wil ik de geschiedenis van die Eibergse Berkel toelichten.
Drie Berkelverbeteringen
Sinds de oprichting van het Waterschap in 1882 zijn er drie grote Berkelverbeteringen geweest:
1882-1900, eerste Berkelverbetering. Voor het onderhavige stuk bij Eibergen betekende deze vooral afsnijding van bochten en verbreding van de rivier;
1920-1963, tweede Berkelverbetering, die de eerste grote omlegging bij Eibergen tot gevolg had. De Berkel kreeg bij Eibergen in 1934 een nieuwe loop tussen de Nieuwe Brug in de (huidige) N18 of Haaksbergseweg en de spoorbrug in de lijn Winterswijk-Neede;
1963-1977, derde Berkelverbetering, die c.a. 1970 opnieuw tot een omlegging leidde (‘Nieuwste Berkel’). De Berkel werd een stukje verder naar het noorden verplaatst, bovendien werd hij flink verbreed. Vanaf de Nieuwe Brug tot voorbij de spoorlijn, waarin een geheel nieuwe betonnen spoorbrug werd gebouwd, kreeg de rivier een nieuw bed. In dat bed stroomt de rivier nog steeds.
Bij al die veranderingen bleef een restant van de oorspronkelijke Berkelloop direct ten noorden van Eibergen min of meer intact, hoewel deze werd afgesloten van latere Berkellopen. In latere jaren werd de Ramsbeek, die oorspronkelijk ten oosten van de Haaksbergseweg in de Berkel uitmondde (zie Waterschapskaart 1882), doorgetrokken onder die weg en aangesloten op de oude Berkeltak, die daardoor ten onrechte soms ook ‘Ramsbeek’ werd genoemd. Een van de nieuwe aansluitingen is nog te zien op de luchtfoto uit 1934. De verlengde (Oude) Ramsbeek, die thans nog te vinden is op de Oude Maat, is van recenter datum. Hij loost nu d.m.v. een duiker op de Oude Berkel.
Ten westen van de Stoombleekerij ligt nu industrieterrein de Mors, indertijd nog behorend tot de buurschap Mallem, omdat de Berkelloop van 1828 de grens vormde tussen Eibergen en Mallem en tussen Olden Eibergen en Mallem. De huidige vijver op dat industrieterrein is een herinnering aan de oorspronkelijke Berkelloop. De oever daar heet niet voor niets de ‘Hoge Oever’. De Oude Berkel van 1832 was de grens tussen Eibergen en Mallem. Dat betekent dat het Wandelpark de Maat, nu ook wel ‘Oude Maat’ genoemd, bij Eibergen hoorde, en de ‘Nieuwe Maat’ in zijn geheel bij Mallem. Op de nieuwe markenstenen is dat te zien, doordat het wapen van de heer van Mallem aan de zijde van de Nieuwe Maat staat, en dat van de heer van Borculo aan de zijde van de Oude Maat.
Industrie
Op de Waterschapskaart uit 1882 is al goed te zien dat de Eibergse industrie zich op de oevers van de Berkel vestigde. Van oost naar west:
de textielfabriek van Bouquié, die in 1834 op de noordelijke oever in Mallem werd gebouwd. Over deze fabriek heb ik al eerder geblogd. Binnenkort volgt nog een blog over de roerige beginfase van de N18 in Eibergen rond de bouw van de Nieuwe Brug in 1837;
de ‘Lederfabriek’ van Prakke aan de (latere) Fabrieksstraat en in een omgeving waar vanouds al leerbewerking plaatsvond. Het toponiem ‘de Koem’ herinnert daar nog aan. Van het fabriekscomplex resteert alleen nog het kantoor, dat verbouwd is tot woonhuis;
de ‘Stoombleekerij’ van Ten Cate, die al vóór 1850 op de Eibergse Mors gevestigd werd. Het complex stond tot voor enkele jaren bekend onder de naam KTV, en is inmiddels, op enkele monumentale delen na, geheel gesloopt. Nu wordt er de fraaie woonwijk ‘Op de Bleek’ gebouwd.
De Berkel, zo dicht bij het dorp (of stadje, als we het hebben over de periode vóór 1795), moet vaak een bedreiging hebben gevormd. Toch lees je pas veel over grote overstromingen in de negentiende eeuw, toen de marken werden ontgonnen, veengebieden verdwenen en dus het water via volstrekt ongeschikte beken afgevoerd moest worden. Een pand dat haast permanent met die waterdreiging te maken moet hebben gehad, was het eeuwenoude Wehmererve bij de kerk van Eibergen. Men mag er gevoeglijk van uit gaan dat dit goed bij de stichting van de Eibergse kerk is meegegeven met het doel dat de inkomsten eruit aan de pastoor ten goede kwamen. Tot dit goed behoorden o.a. de Wehmermaat (de huidige Oude Maat), de Wehmerkamp en de Wehmerhof, zodat de landerijen op de linkeroever van de hier wel heel scherpe bocht in de Berkel lagen. In 1616, toen het Wehmererve als gevolg van de doorvoering van de kerkhervorming kwam te behoren tot het Geestelijk Rentambt Borculo, moest de rentmeester geld uittrekken voor het maken van kribben in de Berkel. Hij schrijft:
‘Alzoo desen rentmeister in octobri des jaers 1616 gereist was mit voorweeten sijner heeren, om eenige besichtinge van landen te doen, ende onder anderen bevonden hebbende dat tho Eijbergen tegens Pastorscamp eenige ritse opten Berckel ende het bijgelegen vicarieen weydelant diende gelecht, soo ist, dat hij rentmeister, om die meeste costen tho sparen, den borgemeister Bloem tho Eijbergen tott het leggen van dese cribbe offte ritse op seeckere geistlijcke goederen heefft genoeten sesthondert elsbossen ende tweethondert palen. Ende is volgens met denselven avercomen vanwegen het arbeitslhoon voor derthyn carolusguldens mit believen van d’heeren gedeputierden, vermoge ordonnantie van 6 februarii 1617, slaende op Bitter tho Nijenhuijs, des voorss. burgemeisters schoensoon, ende quitantie dus hyr: 13 carolusgulden.’
Ook in 1703 volgde nog een klacht over de voortdurende bedreiging door de ‘stercke stroom van de Barckel’, waardoor het land van de pachter (de ‘Whemer’) van het Wehmererve jaarlijks veel schade leed. Dominee Imminck, de verpachter, verzocht gedeputeerden dan ook om nieuwe kribben aan te leggen om verdere schade te voorkomen.
Het Wehmererve, dat stond op de plek van de huidige Openbare Bibliotheek, lag nagenoeg aan een bijna haakse bocht in de Berkel. Vermoedelijk is bij de Eerste Berkelverbetering ook de bocht wat meer naar het westen verlegd. Een sloot tussen het Openluchttheater en de Oranjerie en aula herinnert waarschijnlijk nog aan deze oorspronkelijke loop.
De gronden op de Nieuwe Maat behoorden volgens de kadastrale opmeting van 1828 bijna allemaal tot het erve Vunderink. De Wehmermaat was (oorspronkelijk) weidegebied, de landerijen van ’t Vunderink bestonden afwisselend uit bouw- en weidelanden, zoals op bijgaande (primitief ingekleurde) bewerking van het kadastrale minuutplan van 1828 te zien is. Wat de inkleuring ook duidelijk maakt en wat bevestigd wordt door de aan het eind van dit blog opgenomen luchtfoto’s, is dat de eerste Berkelomlegging door het lagere, in het midden van de landerijen van ’t Vunderink gelegen weidegebied gegraven is. Een bijzonderheid is het nog duidelijk aanwezige kerkpad tussen de landerijen van ’t Vunderink door richting het door de Mark van Mallem te onderhouden Hoge Vonder (rechts op het kaartje) over de Berkel bij Eibergen. Een deel van het kerkpad is nog navolgbaar op het huidige golfterrein.
De Eerste Berkelverbetering was niet erg succesvol. De rivier bleef met enige regelmaat buiten zijn oevers treden. De voortgaande ontginning van voormalige markengronden bleven zorgen voor versnelde afvoer van water naar te smalle en kronkelige beken. De Tweede Berkelverbetering werd in gang gezet. Deze werd mogelijk toen als gevolg van de economische crisis van de jaren ’30, met zijn massale werkloosheid en armoede, het instrument van de werkverschaffing ingezet kon worden. Ook in Eibergen, getuige dit krantenbericht:
In de zomer van 1934 was het een gekrioel van te werk gestelde werkelozen om in een half jaar tijd met schop en kruiwagen een nieuwe Berkelloop bij Eibergen aan te leggen. Deze foto toont de werkzaamheden ter hoogte van de textielfabriek van Ten Cate.
Wordt het niet eens hoog tijd, beste Eibergenaren, om deze zwoegers op een of andere manier zichtbaar te vereeuwigen op een plaquette ergens aan de route? De klus bij Eibergen lijkt toch ook al als een strafexpeditie beschouwd te zijn, getuige een bericht in het socialistische dagblad Het Volk van 10 juni 1933:
De Berkelomlegging werd op 10 oktober 1934, een half jaar nadat met de werkzaamheden begonnen was, feestelijk in gebruik genomen. Oud-burgemeester Wilhelm, de man die toch al zoveel Eibergse grote projecten had geïnitieerd, kreeg de eer de dam door te steken. Dat moet ongeveer gebeurd zijn op de plek waar de huidige Oude Berkel zich afsplitst van de Nieuwste Berkel.
Naar het westen toe, ontstond onderstaand gezicht op de nieuwe Berkel:
Deze nieuwe Berkeltak heeft nog geen 40 jaar bestaan. Voortdurende overstromingen maakten een derde Berkelverbetering noodzakelijk. De Berkeltak bij Eibergen, die door honderden werkelozen in het kader van de Werkverschaffing met de hand was uitgegraven, is nagenoeg volledig gedempt met het zand dat afkomstig was uit de opnieuw bredere, iets ten noorden van de eerste omlegging, gegraven Nieuwste Berkel. Bij bepaalde weersomstandigheden kan men in de Nieuwe Maat het bed van de eerste omlegging nog volgen. Op bijgaande luchtfoto’s uit 1934 en 1950 zijn respectievelijk de oude situatie (van vóór de eerste omlegging) en de omlegging zelf te volgen.
De bovenste luchtfoto laat zich goed vergelijken met het onderstaande (onderste) topografische kaartje uit 1935. Het bovenste kaartje geeft de situatie in 1974 weergegeven, dus na de tweede Berkelomlegging. Duidelijk is op de jongste kaart ook te zien, dat de in 1934 verlegde Verlengde Oude Ramsbeek (die toen nog een aansluiting kreeg op de Berkel) omstreeks 1970 werd aangesloten op de Oude Berkel.
Tenslotte een technische tekening van de Nieuwste Berkel uit 1967, met daarbij nog de loop van de eerste omlegging van 1934 en de aansluiting van de Verlengde Oude Ramsbeek op de Oude Berkel. De tekening geeft de drie Berkellopen weer tussen de Nieuwe Brug en de KTV (Op de Bleek). De oude loop, die op de tekening verbonden wordt met de Verlengde Ramsbeek, is nog net zichtbaar op de plek waar hij weer afbuigt naar het zuiden. Op grond van deze tekening kun je stellen dat de nieuwe markensteen in de volledig gedempte bedding van de eerste omlegging uit 1934 staat.
Eigenlijk is het niet mijn ding: historie naar de hand zetten van partijen die een toeristisch/commercieel product willen maken. Naar mijn mening wordt dan maar al te vaak de geschiedenis geweld aangedaan. Jede Konsequenz führt zum Teufel, is een bekende Duitse uitdrukking in dit verband. Aan de andere kant is het wel weer zo, dat zo’n speurtocht toch nog verrassende dingen oplevert, die historisch weer relevant zijn.
De Stichting Marke Mallem (SMM) beheert enige gronden aan de Berkel bij Eibergen. De meeste daarvan liggen aan de zuidzijde, in een gebied, waarvan ik geen andere gegevens kan vinden, dan dat dat voor het overgrote deel ligt/gelegen heeft onder Eibergen en Olden Eibergen. Slechts een klein deel, in een omstreeks 1895 afgesneden Berkelbocht, lag in de buurschap Mallem. De grens tussen Eibergen/Olden Eibergen en Mallem wordt historisch gevormd door de Berkel. Zelfs het moleneiland bij de Mallemse Molen ligt op Eibergs grondgebied, al hoorden de gronden (natuurlijk) wel toe aan de bezitter van het Huis Mallem. Nu heeft de SMM het plan opgevat om enige markenstenen te plaatsen bij de door hen beheerde gronden. Waar moesten de stenen geplaatst worden en hoe moesten ze eruitzien? En toen kwam ik in beeld…
Voor de beantwoording van die en andere vragen waren volgende (historische) feiten en overwegingen van belang:
Feit is dat de mark van Mallem, verdeeld in 1845, ooit markenstenen heeft laten plaatsen op de grens van Mallem met de Needse buurschap Hoonte. De enige steen die daarvan nog bestaat, bevindt zich achter het Sportpark de Bijenkamp. Een historisch voorbeeld is er dus. Maar het is een steen zonder wapen.
Wel of geen markengrond? En zo ja, bij welke mark hoorden ze dan? En welk wapen moet er dan op geplaatst worden? Omdat de buurschap Mallem nooit een ‘eigen’ wapen heeft gehad, zou dit afgeleid kunnen worden van het wapen van een van de geslachten die ooit, als bezitters van de Hof te Mallem, ook het markenrichterschap erfelijk bekleedden. Zulke stenen kunnen alleen aan de rand/op de grens van het gebied in Mallem geplaatst worden. In het gebied in Olden Eibergen, dat nu door de Marke Mallem wordt beheerd, is plaatsing van een markensteen met het Mallemse wapen niet mogelijk. Op de hieronder afgebeelde overzichtskaart uit 1828 betreft het de tweede naar het zuiden uitstulpende bocht in de Berkel ten westen van Eibergen. Eind 19de eeuw is de Olden Eibergse Berkelbocht gedempt bij de eerste Berkelverbetering. In die voormalige uitstulping ligt nu hoogstwaarschijnlijk de recent gegraven waterplas ten westen van het voormalige kantoor van de woningbouwvereniging. Plaatsing van een markensteen in dit gebied is door de ingrijpende wijzigingen welhaast uitgesloten. Bovendien is dat gebied is niet zo toeristisch. Men zou kunnen volstaan met de plaatsing van een markensteen nabij de Stokkersbrug. Een eventueel wapen op deze steen kan echter alleen verwijzen naar de erfmarkenrichter van Olden Eibergen: de heer van Borculo (drie bollen in een schild).
Markenstenen vindt men op de grenzen van ooit betwist gebied. Ze zijn door de twistende partijen gezamenlijk geplaatst. Men vindt ze vooral op de veldgronden, de gemeenschappelijke gronden (heide, veen, weide, bossen) en niet in de waarschijnlijk al vroeg verdeelde c.q. verkochte weidepercelen aan de Berkel. Zo verkocht de mark van Olden Eibergen eind 16de eeuw een perceel weidegrond nabij de Stokkersbrug. Daaruit blijkt dat de weidegronden in die eeuw nog (gedeeltelijk) markegronden waren. Het gebied heet daar toepasselijk ‘Markenbrink’, de nieuwe N18-brug komt er in te liggen. De mark van Olden Eibergen ging over tot verkoop van de Berkelweiden om de ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog door de strijdende partijen opgelegde schattingen en daardoor ontstane markenschuld te kunnen betalen. Voor alles moet duidelijk zijn, dat markenstenen alleen op de grens geplaatst kunnen worden. De oude betekenis van het woord mark is overigens ook ‘grens, grensgebied’.
Het is de vraag of het door de Stichting beheerde gebied tussen Oude en Nieuwe Berkel historisch gezien tot de buurschap Mallem heeft behoord. Het kadaster van 1828 hanteert de Berkel als strikte scheiding tussen de kadastrale secties A (Mallem) en D (Eibergen en Holterhoek), zoals de bijgaande overzichtskaart van de kadastrale gemeente Eibergen uit 1828 laat zien. Naar huidige maatstaven betekent dat, dat de Nieuwe Maat bij Eibergen en een groot gedeelte van het huidige industrieterrein De Mors historisch gezien bij de buurschap Mallem (A, 5de blad) behoorden. Het is echter niet duidelijk of dit een zuivere kadastrale scheiding betreft of dat deze is gebaseerd op de of een historische markengrens of grenzen tussen buurschappen/dorp. Feit is wel dat de meeste grondbezitters in 1828 van de thans door de SMM beheerde gronden bij de Mallemse Molen, behoorden tot de gegoede burgerij van het stadje Eibergen. Dat de ten zuiden van de Berkel gelegen weidegronden bij de Mallemse Molen toebehoorden aan baron van Mulert, doet daaraan niets af. De in het Mallemse Markenboek beschreven ‘grensconflicten’ spelen zich vooral af op de grenzen met Hoonte (‘Mallerhaar’, omgeving Bijenkamp) en Rekken. Daarbij ging het om echte onverdeelde gronden, markengronden dus.
Volgens de Oorspronkelijk Aanwijzende Tafel[1] waren in het gebied, toen kadastrale sectie D, Eibergen, 2de blad, in 1828 van west (ca. huidige Berkelbrug/toenmalig voetvonder) naar oost (schutssluis Mallem) de volgende grondeigenaren te onderscheiden:
D2, kad.nr. 775: de Mark van Eibergen, perceel weiland, groot 0.17.20 bunder (= ha.) [De Pol, nabij de huidige nieuwe Berkelbrug en de replica];
D2, kad.nr. 777: Gerrit Smits en consorten, vrederichter, perceel weiland, groot 2.14.50 bunder
D2, kad.mr. 824: Derk Smits en consorten, rentmeester, perceel weiland, groot 4.94.20
D2, kad. Nr. 825: Baron van Mulert, ‘Cameren’ (Camen/Kamen in Westfalen), perceel weiland, groot 5.25.00 bunder. Op het oostelijke deel hiervan bevindt zich nu de Kruidentuin.
In het volledig verdeelde gebied lagen dus geen markengronden van de mark Mallem. De belangrijkste grondbezitter, vooral bij de Molen en ten zuiden daarvan, was baron van Mulert, o.a. ‘heer van Mallem’. Het meest westelijke deel, de Pol[2] genaamd, was eigendom van de Mark van Eibergen. Dat Mulert alleen de gronden in de omgeving van zijn molen bezat, is alleen daarom al verklaarbaar. Het eigendom wil niet zeggen dat het kadastrale perceel nr. 825 ook in de buurschap Mallem lag, integendeel zelfs. Ook het Moleneiland wordt nog gerekend onder de kadastrale sectie D2 (Eibergen)!
Het nu door de Marke Mallem beheerde gebied ten westen van het Industrieterrein de Mors, ligt historisch gezien voor een deel in Olden Eibergen, en voor een ander deel in Mallem. Dat laatste betreft waarschijnlijk ook de grote poel of waterplas ten westen van het industrieterrein, die er recent is gegraven. De grond in die Mallemse uitstulping behoorde toe aan twee grondeigenaren:[3]
A5, kad.nr. 684: JW te Vaarwerk, landbouwer, weiland, groot 1.61.80 ha.
A5, kad.nr. 685: wed. Löben Sels te Zutphen, weiland, groot: 2.56.40
In dit gebied, zowel het Mallemse als Oldeneibergse deel, zijn geen markengronden meer traceerbaar. Mogelijk zijn de groengronden al vroeg verdeeld, als ze al ooit tot een van de marken behoord hebben. In de mark van Olden Eibergen was de heer van Borculo erfmarkenrichter. Omdat die dat ook was in de aan Mallem grenzende marken van Eibergen en de Holterhoek, Rekken en Hoonte, moet in ieder geval diens wapen aan zijn zijde van een eventueel daar te plaatsen markensteen worden opgenomen.
Wapens Wanneer nu een wapen ‘gekozen’ moet worden voor de stenen, dan neig ik ernaar een wapen van de familie Van Mulert voor te stellen, de familie van de laatste leenbezitters en erfmarkenrichters van Mallem. Die familie is nog het meest verbonden met Mallem, o.a. door de publicaties van Hendrik Odink.[4] Hij beschreef hem als ‘een wonderlijk heerschap’, die in Eibergen voortleefde ‘onder de naam van ‘de champagne-baron’ of ‘de dolle baron’. Odink meldt verder dat hij op het oude kerkhof te Hengelo ‘naar zijn uitdrukkelijk verlangen gelaarsd en gespoord ter ruste is gelegd, omdat hij, zoals hij, zoals hij dikwijls tegen de Mallumse mulder had gezegd, in de hel wilde rondrijden’. Gevers en Mensema[5] beschreven hem als ‘verkwistend en gauw gesepareerd van zijn vrouw’. Dat laatste kan kloppen, want in zijn overlijdensakte wordt gemeld, dat zijn vrouw te Camen (Kamen, Dld) woont. Zo’n figuur en zulke verhalen wekken de interesse om er meer over aan de weet te komen. In dat kader ben ik afgereisd naar Hengelo (Ov), waar op het oude kerkhof aan de Bornsestraat dus die grafsteen moest liggen van de ‘Dolle baron’, met het wapen erop. Dat was een waardevolle tocht, temeer omdat de steen zo nadrukkelijk, wat mij onbekend was, de titel ‘Heer van Mallum’ vermeldt. Dat kerkhof, aangelegd rondom de oorspronkelijke parochiekerk van Hengelo (gesloopt, maar op het terrein weer herkenbaar gemaakt), grensde aan het perceel waarop het in 1821 gesloopte Huis Hengelo stond. Dat huis was ook een bezit van de Von Mulerts. Baron Adolph August Friderich Maurits von Mulert heeft dat bezit in 1830 van de hand gedaan.[6] Hij overleed op 20 februari 1832 in het huis met het nummer 21 in het ‘dorp Hengelo’. In de overlijdensakte staat dat hij rentenier en grondeigenaar was. Een titel die naar het Hengelose bezit had kunnen verwijzen ontbreekt (dus) op de grafsteen. Ook wordt niet verwezen naar andere bezittingen, zoals Strünkede of Kamen. Naast zijn naam, geboorte- en overlijdensdatum wordt alleen de titel ‘Heer van Mallum’ vermeld. Op die steen bevindt zich een goed bewaard gebleven, fraai en groot wapen met in het midden een schild met drie kepers (soort passer of puntdak), met in het omschrift de naam Coenraet Willem Mulert, de overgrootvader van baron A.A.F.M. von Mulert. De bewoner van het fraaie pand bij de ingang van het kerkhof, lichtte toe, dat de steen een hergebruiksexemplaar was. Maar sporen van een andere naam of bijbehorende gegevens en/of bewerking ontbreken, zodat mij het meest waarschijnlijk lijkt, dat deze steen oorspronkelijk alleen de naam en het wapen van C.W. von Mulert bevat heeft.
Ik heb de Stichting Marke Mallem geadviseerd om alleen het schild met de drie kepers te gebruiken in de nieuwe Mallemse Markenstenen en alleen voor die stenen die geplaatst worden op de grens van de buurschap en mark Mallem met het door haar beheerde gebied. Aan de andere kant van die stenen, Eibergs en Olden Eibergs grondgebied, kan het wapen van de heren van Borculo geplaatst worden, want die waren erfmarkenrichter in zowel Eibergen als Olden Eibergen. Een andere optie is dat de Stichting Marke Mallem zelf een wapen laat ontwerpen en dat plaatst op één van de zijden van de steen. Daarmee leg je ook een verband tussen de historische context en de 21e eeuw, waarin teruggegrepen wordt op dat historische fenomeen van de marken.
Bennie te Vaarwerk
Noten
[1] http://watwaswaar.nl/#fI-Su-3-1-1v-1-4fLundefiqWC-2880—864 [2] Over dit gebied heb ik een weblog gepubliceerd: https://www.heerlijkheidborculo.nl/blog/2015/04/05/geschiedenis-van-de-oude-n18-de-fabriek-van-bouquie-in-eibergen/ Kortheidshalve verwijs ik daarna en de erachter liggende longread. [3] http://watwaswaar.nl/ [4] Hendrik Odink, ‘De molen en de hof te Mallem’, in: idem,Uit kroniek en volksmond van de Gelderse Achterhoek (2de druk, Enschede 1976), blz.68-69. [5] A.J. Gevers en A.J. Mensema, De havezaten in Twente en hun bewoners(Zwolle 1995), blz. 139. [6] H. Reynders, A. Verlinde, Z. Kolks en J. Kottman, Historie en opgraving van het Huys Hengelo en zijn voorgangers (Hengelo 1996).
Het was weer eens zo’n dag om er met de fiets op uit te gaan voor een rondje Eibergen. Dat doe ik vaker, zeker nu de aanleg van de nieuwe N18 zijn schaduw vooruit werpt. Maar vandaag was er een extra reden, namelijk het bezoek van iemand van de Stichting Marke Mallem. Die organisatie heeft enkele jaren geleden gronden rond de Berkel in de buurschappen Mallem en Olden Eibergen in beheer gekregen. En nu zitten ze boordevol plannen, waarvoor ze ook mijn medewerking vroegen. Het betreft een plan om in het gebied weer markenstenen te plaatsen.
Gelukkig zijn er in Mallem nog enkele originele exemplaren bewaard gebleven, o.a. achter sportpark de Bijenkamp, in het gebied dat vroeger de Mallerhaar heette. Het vervelende is alleen, dat de markenstenen geplaatst moeten worden in het gebied tussen de Oude en Nieuwe Berkel in Eibergen/Mallem, vanouds nat weideland (niet voor niets naar de ligging bij de Mallemse Molen de Molenmors genoemd), dat al eeuwen particulier bezit was. En markenstenen treffen we in de historie vooral aan op ooit betwiste veldgrond, die in onze contreien tot in de negentiende eeuw gemeenschapsgrond was. Conflicten over gebruiksrechten waren meestal aanleiding om die stenen, vaker nog palen of zandhopen, te plaatsen. Het lastige is nu, wat je moet doen met markenstenen in een gebied dat al heel lang geen gemeenschappelijke grond meer is. De nieuw te maken stenen moeten dan ook verwijzen naar de grenzen van het nieuwe gebied in Mallem dat door de Stichting Marke Mallem beheerd wordt. De enige historische connotatie zou m.i. kunnen zijn dat hetzelfde formaat zandstenen als in de Mallerhaar gebruikt wordt (25 x 23 cm en ca. 1 meter boven de grond).
Een ander plan van de Stichting Marke Mallem betreft het in gebruik nemen van het oude gemeentehuis van Eibergen (‘villa Smits’) als ‘Berkelcentrum’. Afgelopen jaar werden de kantoorvleugels gesloopt en nu staat het oude gemeentehuis eenzaam en alleen op een bult te wachten op een nieuwe bestemming. De gemeente Berkelland wil op die locatie de band van Eibergen met de Berkel versterken, reden waarom de sloop plaatsgevonden heeft. Het is te betreuren dat de gemeente bij de herinrichtingsplannen geen rekening gehouden heeft met het historische karakter van die plek (‘de Borg’) en van het terrein tussen het Openluchttheater en Zalencentrum De Huve, (‘Borggraven’). De Borggraven, nu nog herkenbaar als een slecht onderhouden sloot, moet het terrein van de al in de middeleeuwen verdwenen burcht verbonden hebben met de Berkel. Nabij de plek van het gesloopte gemeentekantoor heeft men in 1988 een dichtgegooide gracht van zes meter breed en zes meter diep gevonden. Vanwege de hoge ligging van Eibergen moest de gracht wel diep zijn om water vast te kunnen houden. Onder de nieuwbouw kwamen de sporen van een rond bouwwerk te voorschijn, dat omgeven was door een eigen gracht. Kortom dit moet wel de kern van het historische Eibergen zijn. In de uitvoering van de plannen zouden Borg en Borggraven weer herkenbaar gemaakt moeten worden.
De nieuwe N18 werpt zijn schaduw op diverse plekken in het buitengebied vooruit. Momenteel wordt gewerkt aan het dieper leggen van aardgasleidingen. De belangrijkste plek is de Oldeneibergse Es tussen Stokkersweg en Groeneweg. De laatste weg was ooit een drijfweg voor het vee van op of bij de es staande boerderijen naar het meer zuidelijk gelegen Oldeneibergse Veld. Er lijkt een groot gebied ontgraven te worden. Omdat er twee jaar geleden geen proefsleuven zijn gegraven in dit deel van de es, vraag ik mij af of er archeologische begeleiding plaatsvindt. Dat lijkt mij toch wel het minste voor in de regel zo’n interessante historische locatie. Vanmiddag heb ik er in ieder geval nog niets van gezien.
In het ten noorden van de Berkel gelegen deel van de buurschap Olden Eibergen wordt eveneens gewerkt aan het dieper leggen van aardgasleidingen. Dat gebeurt hier in de Bosweide, die in zijn geheel ooit behoorde tot het in 1299 voor het eerst genoemde en omgrachte erve Biezebeek (linksachter). Die boerderij werd in 1933 gesplitst. Nieuw-Biezebeek staat rechts op de foto. Hoewel de Bosweide historisch en archeologisch niet erg waardevol is, kunnen in het deel bij Biezebeek (vóór de kapschuur) nog wel eens sporen van een diepe dubbele gracht zitten. Ik kan het weten, want Nieuw-Biezebeek mijn geboortehuis. Bij het graven van een scheidingssloot in de Bosweide kwamen in de jaren ’80 twee scherpe profielen van diepe sloten tevoorschijn. Hopelijk komt er voldoende aandacht voor de archeologische begeleiding van de werkzaamheden rond de aanleg van de nieuwe N18.
Literatuur
K.J. Steenhouwer, Eibergen. Fietsen langs grenzen en graven. Archeologische routes in Nederland, 42 (Amersfoort 2004)
Gelderse archiefdiensten, die over een goedgekeurde archiefbewaarplaats beschikken, kunnen in aanmerking komen voor overname van sommige in het Gelders Archief berustende archieven. Dan kun je denken aan de huwelijksbijlagen, de notariële archieven en de oud-rechterlijke archieven van vóór 1811. Dat zijn bovendien veel door stamboomonderzoekers en historici geraadpleegde archieven. Tot maart 1811 vervulden de rechtbanken ten plattelande, waaronder die te Borculo en Lichtenvoorde, ook de functie van notaris. Dus overdrachten van onroerend goed, testamenten, voogdijzaken e.d. kan men in de oud-rechterlijke archieven vinden.
Een andere voorwaarde voor overdracht aan een lokale of regionale archiefdienst is dat de archieven in die staat worden overgenomen waarin ze aangeboden worden. Aan dit laatste ligt een besluit van een vroegere algemeen rijksarchivaris ten grondslag. Dat kun je betreuren, omdat die daarmee een van de grondbeginselen van het archiefbestel in Nederland aan de kant schoof, namelijk dat overgebrachte archieven openbaar zijn en dus aan het publiek ter inzage gegeven moeten kunnen worden. Dé voorwaarde daartoe is de archiefwettelijke verplichting van overheden hun voor blijvende bewaring in aanmerking komende archieven ‘in goede, geordende en toegankelijke staat’ over te brengen naar de archiefbewaarplaats. Het kan niet zo zijn dat in een archiefbewaarplaats bescheiden berusten die, om wat voor reden dan ook, gedurende lange tijd niet toegankelijk zijn. Daarom is het initiatief van het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers (ECAL) te prijzen om aandacht te vragen voor enkele overgenomen archieven die in een slechte materiële toestand verkeren.
Het ECAL heeft o.a. een aantal oud-rechterlijke archieven van het Gelders Archief overgenomen, waaronder die van de heerlijkheden Borculo en Lichtenvoorde. Vooral het oud-rechterlijk archief van Borculo verkeert voor een niet onaanzienlijk deel in een erbarmelijke materiële toestand. Daardoor kon het in het verleden grotendeels niet door het Gelders Archief ter inzage worden gegeven aan het publiek, en nu ook niet door het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers. Dat wil er eindelijk werk van maken.
Omvang en lotgevallen van het Borculose archief
Bij het oud-rechterlijk archief van Borculo gaat het om een bestand van 50,5 strekkende meter. Het archief is geïnventariseerd door mr. J.P.W.A. Smit. ‘Naar schatting’, schreef hij in 1912, ‘is van dit archief ruim de helft verloren gegaan’ [!] Daaraan zijn de slechte bewaarcondities debet geweest, zoals hij berichtte:[1]
‘Omstreeks het jaar 1733 werd door den secretaris-Iandschrijver G. Vatebender eene nieuwe regeling getroffen. De meeste stukken ouder dan dien datum en de oudere protocollen werden uit de secretarie verwijderd en blijkbaar in eene zeer ongeschikte plaats, naar vermeld eene kamer in de kerk, opgeborgen (Verslagen omtrent ’s Rijks oude archieven 1884, pag. 20). Van daar, dat men later opsomde: papieren, die zoodanig vergaan waren, dat nog slechts gedeelten van regels zichtbaar waren en die zelfs niet konden lijden, dat men ze ter hand nam; andere, die zoodanig door de wormen vernield waren, dat de inhoud onleesbaar was, terwijl de bladen van vele akten reeds hun verband verloren hadden (eenvoudige notitie in een rekenboekje bij de boedel papieren).
Dit oudere gedeelte van het archief werd in het jaar 1884 door den rijksarchivaris op den zolder van het toenmalige stadhuis in onbeschrijfelijken toestand gevonden en door hem naar het depot te Arnhem overgebracht (Verslagen omtrent ’s Rijks oude archieven, ibid.).
De archieven, die na 1733 werden gevormd, bleven met enkele oudere stukken ter secretarie bewaard, waar, ingevolge besluit van den gouverneur der provincie van den 13en April 1817 no 2865/7, 1e afdeeling, in dat jaar van 1 tot 4 Juli een inventaris werd opgemaakt. Eerst later zijn zij naar de arrondissementsrechtbank te Zutphen overgebracht, vanwaar zij in het jaar 1888 door den rijksarchivaris in Gelderland zijn overgenomen (Verslagen omtrent ’s Rijks oude archieven, 1888, pag. 80).
In overeenstemming met de lotgevallen van beide gedeelten was ook de staat van conservatie verschillend. Het oudste gedeelte heeft zwaar van vocht en ongedierte geleden en de volgorde was tot op de enkele stukken volledig verstoord, maar bovendien waren ook fragmenten van vele stukken door het geheele archief verspreid. Naar schatting is van dit archief ruim de helft verloren gegaan.
De stukken van het nieuwere gedeelte hadden niets geleden en zijn in 1817 in aansluiting met de vroegere regeling tegen verder verval behoed.’
De inventaris van Smit werd later aangevuld met een nadere toegang op de tot dan toe wel zeer globaal (voornamelijk op jaar) beschreven procesdossiers. De inventaris en de nadere toegangen zijn te vinden op de website van Stad en Heerlijkheid Borculo. In die webinventaris is ook aangegeven welke inventarisnummers door het Gelders Archief niet meer ter inzage werden gegeven.
De slechte materiële toestand was reden om in 1991 de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo op te richten met als doel het op microfilm zetten van alle ‘Borculose’archieven buiten de regio. Een deel van het archief, met name de beter geconserveerde registers van de Borculose gerichten (de ‘gerichtsprotocollen’), was al eerder door de Mormonen op microfilm gezet. Vrijwilligers van de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo hebben in de jaren ’90 van de vorige eeuw vooral de losse en vaak in slechtere toestand verkerende dossiers op microfilm gezet. Na echter het archief gezien te hebben is de vraag of daadwerkelijk alles verfilmd is, resp. verfilmd kon worden. Sommige delen waren vermoedelijk te slecht. De moederfilms (waarvan eventueel digitale opnamen gemaakt kunnen worden) zijn achtergebleven op het Gelders Archief. De genoemde Stichting beschikt over een kopiefilmbestand, maar deze zijn aan slijtage onderhevig. Opnieuw verfilmen is geen optie meer in dit digitale tijdperk. De moederfilms digitaliseren is een optie, maar niet wenselijk, omdat de kwaliteit te wensen overlaat en ze bovendien zwart-wit zijn.
Mede door de microverfilming werd het mogelijk om de niet meer ter inzage zijnde archieven in te zien en er indexen op te maken. Inmiddels is ruim tweederde van de inventarisnummers van het oud-rechterlijk archief van Borculo voorzien van indexen op namen, data, plaatsen, gebeurtenissen e.d.. Deze indexen zijn via de archiefinventaris toegankelijk via de website.
De werkzaamheden van het Erfgoedcentrum Archiefbeheerder Willem Willemsen is momenteel bezig de afzonderlijke bestanden door te nemen om de materiële toestand zo exact mogelijk te beschrijven. Naar verwachting zal dat karwei in het najaar voltooid worden. Hij doet dat professioneel door gebruik te maken van de schadeatlas van het Nationaal Archief. Hij noteert o.a. het soort schade(schimmel, inktvraat, muizenvraat) en de mate van de schade worden beschreven. Deze arbeidsintensieve methode leidt tot een gedetailleerd beeld van de schade aan de archiefbestanden, waardoor het Erfgoedcentrum t.z.t. betere afwegingen kan maken t.b.v. restauratie, conservering en/of digitalisering en beschikbaarstelling op de studiezaal/internet. Uit de eerste resultaten blijkt al dat sommige door het Gelders Archief niet meer beschikbaar gestelde bestanden toch wel beschikbaar gesteld kunnen worden, maar het omgekeerde komt ook voor. In het najaar zal er veel meer duidelijkheid zijn.
1615 – 2015: Borculo 400 jaar Nederlands grondgebied
Restauratie zal waarschijnlijk heel veel geld gaan kosten. Daarom is het te hopen dat er naast gemeentelijke middelen, ook financiële bijdragen komen van inwoners, instellingen en bedrijven uit Berkelland en Oost-Gelre. Volgend jaar, op 20 december 2015, kunnen de voormalige gemeenten Borculo, Neede, Eibergen en Lichtenvoorde herdenken dat zij 400 jaar Nederlands grondgebied zijn. Dat is het gevolg van het vonnis van het Hof van Gelderland op die datum (oude stijl) in 1615 in de strijd tussen graaf Joost van Limburg Stirum en de vorstbisschop van Münster ten gunste van de eerstgenoemde. En wat is nou mooier dan bij die gelegenheid een belangrijk archief te kunnen tonen, dat na 400 jaar eindelijk ook door de inwoners en ongetwijfeld vele andere belangstellenden ingezien kan worden.
Bennie te Vaarwerk
[1] J.P.W.A. Smit, ‘Inventaris der oude rechterlijke archieven van de stad en de heerlijkheid Borculo’, in: Verslagen omtrent ’s Rijks oude archieven, XXXV (1912), blz.233.