Categoriearchief: Stoeterij

Archiefonderzoek

Enkele keren per jaar ga ik in het Nationaal Archief onderzoek doen. Ik doe dat al sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw. Maar toen was het een totaal andere beleving: je was druk met het opzoeken, aanvragen, wachten op de stukken en vervolgens met het lezen, maken van excerpten of transcripties. Soms liet je kopieën maken. Doodmoe ging je naar huis.

Het Binnenhof in Den Haag. Hier ondertekende Prins Willem V op 27 december 1776 de koopakte van stad en heerlijkheid Borculo.
Het Binnenhof in Den Haag. Hier ondertekende Prins Willem V op 27 december 1776 de koopakte van stad en heerlijkheid Borculo.

 

Nu is alles anders (behalve de vermoeidheid). Thuis doe je de voorbereidingen tot en met het aanvragen van de stukken. In het archief, waar strenge beveiligingsmaatregelen van kracht zijn, liggen de aangevraagde stukken dan klaar en kun je aan de slag. Ik lees de stukken ter plekke nauwelijks meer, maar maak des te meer foto’s. Het bezoek is vooral productiedraaien geworden. Thuis ga ik aan het werk en kan de gefotografeerde stukken beter bestuderen. Het mooiste is dat je nog originele stukken in handen krijgt. In die zin hoop ik dat archiefdiensten nooit de deuren helemaal zullen sluiten voor fysiek bezoek. Je moet er toch ook niet aan denken dat je alleen de Nachtwacht ziet vanachter je laptop. Bovendien, de historische sensatie zit hem toch in het in eventjes handen hebben van het originele stuk in al zijn schoonheid, onvolmaaktheid, gebreken en zelfs de geur. De band met de tijd zie je alleen in het origineel. Dat mocht ik ook nu weer ervaren. In de onder volgende fotocollage laat ik enkele documenten zien.

 

Archieven zijn ook, om maar eens een modewoord te gebruiken, ‘big data’ geworden. Met behulp van digitale of gedigitaliseerde informatie kunnen (en moeten) nieuwe vragen beantwoord worden en oude vragen opnieuw getoetst worden. De klassieke archiefinventarissen geven soms slechts beperkt weer van wat er in de archieven zelf gevonden kan worden. Een voorbeeld: in de archieven van de Wetgevende Colleges, formeel: de Wetgevende Colleges van de Bataafse Republiek en van het Koninkrijk Holland, 1796-1810, vindt men onder andere in  inventarisnummer 431 een pak rekesten (verzoekschriften) die door betroffenen/betrokkenen aan de Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam waren gezonden naar aanleiding van de in de Staatsregeling van 1798 opgenomen afschaffing van heerlijke rechten, tienden en andere verplichtingen die uit de opgeheven feodale verhoudingen waren voortgekomen. De eigenaren daarvan vreesden inkomstenderving. Zij deden dus hun best hun rechten te bewijzen, ook met historisch materiaal, in afschrift of met originelen. Eén van die instellingen was het Stift Vreden, dat in de graafschap Zutphen en in Twente nogal wat bezittingen had, vooral bestaande uit hoven, hofhorige goederen, erfpachtgoederen, leengoederen en tiendcomplexen. De afschriften die het Stift meestuurde naar Den Haag gaan soms terug tot de 14de eeuw. Daarnaast zitten er 16de eeuwse originelen tussen. Kortom, het belang was groot en de tijdspanne die de bijlagen bestrijken was lang. Als onervaren onderzoeker verwacht je op grond van de beschrijving in de archiefinventaris deze rijke inhoud niet. Willen deze archieven ooit zinvol gebruikt kunnen worden als big data, dan zal er nog het nodige moeten gebeuren aan het nader toegankelijk maken. Onder de huidige omstandigheden zijn big data dus veel meer dan wat alleen op het internet te vinden is/toegankelijk gemaakt is. Een recent bericht maakt de betrekkelijkheid van big data op een andere manier duidelijk. Onlangs las ik een stuk waarin iemand op grond van op basis van een analyse van ‘big data’, in dit geval een vergelijking van luchtfotobestanden uit 1974 en 2015, meende te kunnen vaststellen dat het met de vermindering van de bossen, coulissen e.d. nog wel mee viel. Dank je de koekoek, zou ik zeggen, in 1974 was de klassieke ruilverkaveling op of net over zijn hoogtepunt. Zouden luchtfoto’s vanaf 1934 gebruikt worden (en gedigitaliseerde topografische kaarten), dan zou het beeld geheel anders zijn. Het is maar wat je wilt vergelijken (en/of horen!).

Al dat archiefonderzoek maakt mijn kennis over de geschiedenis van stad en heerlijkheid Borculo overigens steeds betrekkelijker: hoe meer ik zie, hoe minder ik weet. En het besef wordt ook steeds groter dat er (veel) meer bewaard is gebleven dan je op grond van de klassieke archiefinventarissen en zelfs het internet kunt vermoeden. Voorlopig blijft het leuk!

Bennie te Vaarwerk

November 1813: opheffing van de keizerlijke stoeterij in Borculo

Hof_Borculo_1813
Tekening van architect D. Lijsen van het Hof te Borculo voor de verbouwing tot keizerlijke stoeterij, detail,1813 (CARAN)

In november 1813 werd Nederland bevrijd van het Franse juk, waaronder het sinds 1811 gezucht had. Er is geen bevrijdingsdatum en er is geen akte van capitulatie. De eerste proclamatie van het Algemeen Bestuur, bestaande uit F. van der Duyn van Maasdam en de(bekendere) Gijsbert Karel van Hogendorp, dateert van 22 november 1813.Omdat de Pruissen en de Kozakken een hoofdrol speelden bij de bevrijding van Europa van de Fransen, was Oost-Nederland half november al bevrijd van Fransen. Eibergen maakte kennis met de Kozakken op 15 november 1813. Hendrik Odink heeft op basis van een brief van Gerrit ter Braak (geb. 1793 in Amsterdam), maar stammend uit het Eibergse geslacht van die naam, de ontwikkelingen in Eibergen en omgeving beschreven in een in 1938 voor het eerst verschenen artikel onder de titel ‘Nieuwjaarsbrief – anno Domini 1813’. Het is later herdrukt in diens verzamelbundel Uit kroniek en volksmond van de Gelderse Achterhoek (1965). De bevrijders trokken door Eibergen, waar de Fransen al vóór die datum weg waren, naar Borculo, waar ze een verlaten kasteel en Voorhof moeten hebben aangetroffen. Nog in de maand oktober was door de prefect van het Departement van de Boven-IJssel (Yssel-Supérieur), R.L. van Andringa de Kempenaer, goedkeuring gehecht aan de door de Zutphense kaarttekenaar en architect D. Lijsen, ontworpen verbouwplannen van het kasteel Borculo tot keizerlijke stoeterij (haras imperial). Het vertrouwen in de toekomst was een maand voor de val van het keizerrijk kennelijk nog groot.

Wapen van Borculo. Afbeelding in het boek Het Historisch Museum van het Korps Rijdende Artillerie (1898)
Wapen van Borculo. Afbeelding in het boek Het Historisch Museum van het Korps Rijdende Artillerie (1898)
800px-Haras_du_Pin_main
Hoofdgebouw van de stoeterij Le Pin in Normandië, Frankrijk. Hierheen werden de paarden gebracht nadat de keizerlijke stoeterij te Borculo in november 1813 halsoverkop verlaten werd.

In 1808 was door Hollands koning Lodewijk Napoleon, de jongere broer van de keizer, een stoeterij opgericht op het aan hem toegewezen Borculose domein. Toen de inlijving van het Koingrijk Holland in het Franse keizerrijk per 1 maart 1811 een feit was, werd de koninklijke stoeterij omgezet een keizerlijke. In 1812 en 1813 werden plannen gemaakt de keizerlijke stoeterij en het kasteel te Borculo fors te verbouwen. Voor het kasteel werd gedacht aan een verbouw in klassieke stijl en de zijvleugels van de hofpoort zouden fors uitgebreid worden met paardenstallen. Helaas voor de plannenmakers werden zij ingehaald door de tijd en namen de Fransen met medeneming van de paarden en de bouwtekeningen in november 1813 de benen naar Frankrijk. De paarden kwamen terecht in de stoeterij Le Pin in Normandië, waar een van de namen van de gebouwen nog herinnert aan de Borculose stoeterij.

Het complex op het Hof te Borculo werd dus niet verbouwd, wat te zien is op tekeningen uit de 19de eeuw. Vanwege het betrekkelijk gering aantal dekkingen (ca. 2500) tussen 1808 en 1812 was de invloed van de koninklijke en keizerlijke stoeterij te Borculo op de landelijke fokkerij niet erg groot. (Van Leeuwen, Geschiedenis der paardenfokkerij in Nederland, 1922, blz. 108). Tussen 1813 en 1820 werd het complex niet gebruikt als stoeterij. Het kwam weer onder het beheer van de Domeinen, een dienst van het ministerie van financiën.

Hofpoort_publ_HMKRA
De Hofpoort te Borculo, vóór 1872, afgebeeld in het boek Het Historisch Museum van het Korps Rijdende Artillerie. Deze tekening is gemaakt naar een schilderij van Willem Hendrik Teding van Berkhout (1825-1903), dat enkele jaren geleden in het nieuws kwam toen er een tweede schilderijtje van deze schilder met deze voorstelling geveild werd.

Toen in 1820 besloten werd veel domeingoederen te gaan veilen, waaronder die in de voormalige Heerlijkheid Borculo, was ook het Hof te Borculo een van de te verkopen percelen. Maar het Hof bleef echter buiten de verkoop. Dat kan haast niet anders uitgelegd worden dan dat er toen al plannen waren de stoeterij nieuw leven in te blazen. Dat de koning, die immers Heer van Borculo was, daarin nog een rol heeft gespeeld werd duidelijk in 1822, toen de vorst opdracht gaf tot de oprichting van een stoeterij met 30 hengsten en 10 merries in Borculo. Het Borculose domein werd in dat kader afgestaan aan het ministerie van Oorlog. Later werden er de in de buurschap Haarlo liggende goederen Overbekking, Forkink en Geerdink aan toegevoegd. In 1826 werd besloten in Borculo 60 hengsten te stallen en 12 merries. Doelen waren verbetering van het paardenras en bevordering van de paardenteelt. De ‘Rijkshengsten’ zouden gedurende de dektijd op verschillende stations in het land gestationeerd worden.Toen werd ook bepaald dat de stoeterij een militaire inrichting zou zijn. Hij was groter dan de andere Rijksstoeterij in Luxemburg, maar het succes was duidelijk minder. Ter verbetering van het inlandse paardenras werden hengsten uit Mecklenburg (Noord-Duitsland), Polen en Rusland ingevoerd, maar deze vielen niet in de smaak van de landbouwers, die vonden dat de hengsten te klein en te licht waren, en de in 1826 ingestelde militaire aankoopcommissies. Dat er toch veel gebruik van gemaakt werd, was te danken aan het feit dat de hengsten om niet beschikbaar werden gesteld aan de fokkers. De Luxemburgse stoeterij boerde beter met zijn import van Engelse en Ierse hengsten. In 1836 ging de directie van de Borculose stoeterij er toe over Engelse hengsten aan te kopen. De vraag ernaar steeg, ook nadat de hengsten over verschillende dekstations waren verdeeld. Belangrijk kritiekpunt bleef de ongeschiktheid van de veulens om al licht werk te verrichten. De meeste veulens werden dan ook uitgevoerd.

Paardendressuur_Borculo_publ_HMKRA
Paardendressuur, met mogelijk (een fantasievoorstelling van) de stoeterijgebouwen en het Hof te Borculo op de achtergrond. Afbeelding in het boek Het Historisch Museum van het Korps Rijdende Artillerie

Daarmee schoot de stoeterij eigenlijk aan zijn doel voorbij, in  militair opzicht doordat er niet voldoende paarden beschikbaar kwamen voor de ‘remonte’, de jaarlijkse vervanging van paarden bij de bereden wapens, en bij de boeren die de paarden niet geschikt genoeg achtten. De missie om twee klanten te moeten bedienen, het leger en de landbouwers, bleek een bijkans onmogelijke opgave. Ook bleek de instandhouding van de Rijksstoeterij te duur te zijn. Met ingang van 1 januari 1842 werd de Rijksstoeterij dan ook opgeheven. De opheffing werd vooral in Gelderland, en in sommige streken van Zuid-Holland betreurd. Koning Willem II zette hem nog voort als particuliere stoeterij, maar ook die was geen lang leven beschoren. In 1851 viel het doek definitief.

Veel van het voorstaande is ontleend aan N.J.A.P.H. van Es, Het Historisch Museum van het Korps Rijdende Artillerie (Arnhem 1898). Deze boekenserie is niet in de handel geweest. Dick van Zuidam reikte mij kopieën aan, waarvoor op deze plaats veel dank.
Voorts aan W.S.G.A. van Leeuwen, Geschiedenis der paardenfokkerij in Nederland (Utrecht, 1922) Proefschrift.

Aanvulling 30 september 2017:

Nominatieve staat der officieren en andere werknemers van de Rijksstoeterij te Borculo, 1827 en latere jaren. Hier de carrière van de eerste directeur, Jan van de Poll. (Nationaal Archief, 2.13.13.02, Archief van de Opperbevelhebber der Cavalerie, inv.nr. 381. Lijsten van personeel/manschappen in dienst van de Rijksstoeterij te Borculo)

Hieronder volgen afbeeldingen van de nominatieve staat van officieren en andere werknemers van de Rijksstoeterij te Borculo, vermoedelijk in 1827 opgemaakt. Het originele register berust in het Nationaal Archief, codenummer 2.13.13.02, Archief van de Opperbevelhebber der Cavalerie, inventarisnummer 381.

Bennie te Vaarwerk