Categoriearchief: Stad Borculo

Kerkelijk Borculo bij de aanvang van de tweede Münsterse bezetting in 1672

Arend Heideman geeft op maandag 24 april 2017 uitleg bij de gedenksteen in de muur van de Protestantse kerk van Eibergen, in 1953 geplaatst ter gelegenheid van de 300ste verjaardag van de intrede van Willem Sluiter.

Afgelopen maandag, 24 april, vond een bijzonder geslaagde bijeenkomst over de Eibergse predikant-dichter Willem Sluiter (1627-1673) plaats in Museum De Scheper. Inspirator daarvan is oud-journalist en Sluiterkenner Arend Heideman uit Gelselaar. Deze bijeenkomst en een al eerder door mij genomen initiatief om te komen tot een meer zichtbare plek voor Willem Sluiter in het centrum van Eibergen, was aanleiding om nog eens te kijken wat er aan artikelen klaarligt over de periode waarin Willem Sluiter werkzaam was in Eibergen. In 2018 willen we in Eibergen herdenken dat Willem Sluiter 350 jaar geleden, nl. in 1668, zijn bekend(st) geworden dichtregel publiceerde:

‘Waer yemand duysend vreugden soek,
Mijn vreugd is in dees achter-hoek’

Ik heb al eerder geschreven over de achterhoek die Achterhoek werd. Daar zal in het komende jaar nog veel meer aandacht voor komen.

In april 2015 heb ik aan de ’taskforce’ centrumplan Eibergen een plan gepresenteerd om Willem Sluiter nadrukkelijk zichtbaar te maken in Eibergen. Het nieuwe pleintje aan de Kluiversgang, tegenover villa Smits en in de nabijheid van de kerk waar Sluiter preekte, bood een prachtige gelegenheid daartoe. Sluiter moet er met grote regelmaat langs gekomen zijn, op weg van zijn huis aan de toenmalige Nieuwstraat (nu Hagemanstraat) naar de kerk. Het pleintje ligt op een mooie plek voor binnenkomende toeristen en voor hen die een wandeling willen maken vanuit het dorp naar villa Smits/Openluchttheater/Maat en de Berkel. De foto is een compilatie van de voorstellen met Sluiters dichtregels over de ‘achter-hoek’, Eibergen en de Berkel. Een kunstenaar zal er een geschikte vorm aan geven. Namen voor het nieuwe pleintje werden ook al gesuggereerd: Willem Sluiterplein (niet haalbaar, want er is al een Willem Sluiterstraat), Achterhoekplein en het achterhoekje (met kleine letter). (Foto en compilatie: Bennie te Vaarwerk).

Sluiter werd tot tweemaal toe uit Eibergen verdreven: in 1665-1666 en in 1672. In 1666 keerde hij terug, trof er verwoestingen aan in de kerk (preekstoel en orgel), maar zijn huis was gespaard. In 1672 vluchtte hij naar Zwolle, waar hij in 1673 overleed en in de Grote of Michielskerk aldaar werd begraven.
Het was de vorstbisschop van Münster die de predikant-dichter uit Eibergen deed vluchten. Christoph Bernhard von Galen was in 1650 vorstbisschop van Münster geworden. Van meet af aan liet hij duidelijk weten dat hij de heerlijkheid Borculo weer onder Münsters gezag wilde brengen. De impulsieve kerkvorst zag in 1665 zijn kans schoon, maar had zijn medestanders verkeerd ingeschat, zodat het ‘landoorlogje’,  zoals de Nijmeegse hoogleraar Poelhekke deze bezetting enigszins geringschattend noemde, in april 1666 eindigde met de Vrede van Kleef en Von Galen af moest zien van al zijn oude aanspraken. In 1672 was hij bondgenoot van Keulen, Frankrijk en Engeland. Hij vestigde zich een tijdje op kasteel Borculo, waar enkele pastoorsbenoemingen werden gedaan. Hij liet bovendien een visitatie doen van de kerken in de heerlijkheid Borculo. Dat verslag is de basis voor een artikel over kerkelijk Borculo bij de aanvang van de tweede Münsterse bezetting in 1672, dat in een pdf-bestand geplaatst is op de pagina Kerkgeschiedenis.

De Eerste Munsterse Oorlog (1665-1666)

Oorlogsverklaring_14091665_NA_SGEen oorlogje om niets?
‘Een gelegenheid tot nieuwe aanmatigingen voor de Staten en van onaangenaamheden voor Christoffel Bernard, was een nietig stadje’. Zo begint P. Corstiens[1] zijn verhaal over de achtergronden van de ‘belangstelling’ van vorstbisschop Von Galen van Münster voor stad en heerlijkheid Borculo. Oorlog om Borculo: het had ook wel iets ongeloofwaardigs. In de oorlogsverklaring van de van 14 september 1665 komt Borculo pas aan het eind van het stuk aan de orde. Een korte oorlog volgde, maar die leverde uiteindelijk niets op voor de vorstbisschop, en ook niet voor de heer van Borculo: de eerste kreeg geen schadevergoeding (maar behield wel het gebied) en de tweede kreeg het gebied van Borculo niet terug (maar hoefde geen schadevergoedingen te betalen). Over deze oorlog, oorzaken en verloop is op macroniveau veel geschreven. Deze bijdrage, die verschijnt ter gelegenheid van de 350ste verjaardag van de Eerste Munsterse Oorlog, heb ik vooral beschreven vanuit de positie van de stad en heerlijkheid Borculo en de beide hoofdrolspelers, wier persoonlijke belangen en reputatie op het spel stonden. Dat waren De in 1650 gekozen vorstbisschop Christoph Bernhard von Galen en graaf Otto van Limburg-Stirum, heer van Borculo.

Munster

Vorstbisschop Von Galen in militair en kerkelijk tenue.
Vorstbisschop Von Galen in militair en kerkelijk tenue.

‘Mein Borkelo, mein Borkelo, welches mir von Gottes und Rechts wegen zukommt!…

Op 10 en 11 mei 1666[2] was de Nederlandse gezant Zyborgh op bezoek bij de toen in de vesting Coesfeld verblijvende Münsterse vorstbisschop Christoph Bernhard von Galen (1606-1678). Hij kwam hem mededeling doen van de ratificatie (door de Staten-Generaal) van de Vrede van Kleef (18 april 1666), die een eind had gemaakt aan het acht maanden durende ‘landoorlogje’ tussen Münster en de Republiek. Zyborgh meende, dat het beste bewijs van ‘s bisschops goede bedoelingen zou zijn, dat die zijn troepen uit Borculo zou terugtrekken. Daarmee raakte hij de vorstbisschop in de ziel. Er volgde dan ook een emotioneel antwoord: ‘Mein Borkelo, welches mir von Gottes und Rechts wegen zukommt!…’. Na een pauze hervond Von Galen zich en voegde er aan toe: ‘ich werde sehen, dass die Räumung erfolgt’. [3]

Deze woorden geven wel aan hoe diep bij de Münsterse vorstbisschop de gedachte geworteld was dat stad en heerlijkheid Borculo behoorden tot zijn vorstbisdom. Alleen een man met zo’n diep gevoelde overtuiging kon op basis van zo’n gedachte een oorlog beginnen. Al in zijn ‘Wahlkapitulation’ (1652), het schriftelijke document waarin de afspraken tussen de nieuwe bisschop en het domkapittel werden vastgelegd, had hij eigenhandig aan zijn eerste titel, ‘bisschop van Münster en Rijksvorst’, toegevoegd: ‘burggraaf van Stromberg, graaf van Delmenhorst en [!] Borkelo’. Daarmee was de toon gezet en werden de bedoelingen duidelijk, althans vanuit Münsterse optiek. Dat doel laat zich ten aanzien van Borculo als volgt samenvatten: het weer onder het gezag van het vorstbisdom Münster en het Duitse Rijk brengen van de daaraan in 1615/6 door de Nederlandse Republiek onttrokken Stad en Heerlijkheid Borculo. Alleen via een offensieve buitenlandse politiek kon Von Galen zijn doel bereiken. Want de tegenpartij – de Republiek – was in die tijd te machtig om via de weg van de rechtspraak op de knieën te krijgen. Vonnissen van de hoogste rechter in het Rijk, het Rijkskamergerecht, en van de keizer zelf (Rijkshofraad) heeft ‘Den Haag’ steeds naast zich neergelegd. De achtereenvolgende bisschoppen van Münster waren tot 1650 ook aartsbisschop en keurvorst van Keulen. Zij waren afkomstig uit het Huis Beieren en hadden daardoor veel meer belang bij de gebieden langs de Rijn dan bij het noordelijk gelegen achterland, dat het vorstbisdom Münster nu eenmaal was en het daaraan onttrokken kleine en onbelangrijke heerlijkheidje Borculo, gelegen tussen de graafschap Zutphen en West-Münsterland, in een gebied dat later niet voor niets de naam ‘Achterhoek’ zou krijgen. Vorstbisschop Ferdinand von Bayern overleed op weg naar Münster in 1650 toen hij deze stad voor het eerst sinds zijn bisschopsverkiezing in 1612 wilde bezoeken. Al spoedig na het aantreden van Christoph Bernhard von Galen maakte die zijn bedoelingen duidelijk. Toen begon het zoeken naar een gelegenheid om de Republiek aan te vallen en Borculo weer onder Münsters gezag te brengen.

Kasteel Borculo in 1743, vanuit het zuidwesten.
Kasteel Borculo in 1743, vanuit het zuidwesten.

Graaf Otto van Limburg Stirum, heer van Borculo (1644-1679)
Ten tijde van de bisschopskeuze van Von Galen werd Borculo al zes jaar bestuurd door graaf Otto van Limburg Stirum. Hij was een kleinzoon van graaf Joost, die de heerlijkheid in 1615 toegewezen had gekregen. Otto werd geboren omstreeks 1620. Hij was de (oudste) zoon van Herman Otto van Limburg Stirum, heer van Borculo, en van Anna Margaretha Spies von Frechen und Bodendorff.[4] Na het overlijden van zijn vader in 1644 volgde hij in Borculo op. Vanaf 1642 bekleedde hij verschillende militaire functies, w.o. gouverneur van Groenlo (1644-1665). De Staten van Gelderland benoemden hem in 1666 tot provinciaal bevelhebber. Het feit dat hij katholiek was, heeft de Staten van Gelderland en de stadhouder niet gehinderd hem in deze en andere hoge militaire functies te benoemen. Dat had voor Borculo nog bijzondere consequenties, waarover verderop meer. Graaf Otto overleed op 27 augustus 1679 te Borculo.
Op 5 juni 1643 trouwde hij op kasteel Buren met Elisabeth Charlotte von Dohna. Het huwelijkscontract werd eveneens daar gesloten op 13 juni 1643. Tot de getuigen behoorden o.a. Prins Frederik Hendrik (tevens graaf van Buren) en diens vrouw Amalia van Solms. De bruid was een nichtje van de Oranje-prinses. Zij was gereformeerd, hij rooms-katholiek. In de huwelijksvoorwaarden werd vastgelegd dat de kinderen gereformeerd zouden worden opgevoed. Graaf Otto ging pas in 1668 over naar de gereformeerde religie.[5] Dat belette hem, en vooral zijn gereformeerde echtgenote niet, vriendschappelijke betrekkingen te onderhouden met de Eibergse predikant Willem Sluiter, die ook werk aan hen heeft opgedragen. Nog in 1663 heeft de graaf zich verzet tegen een plakkaat van de Gelderse Landdag, dat de aanstelling van ‘roomsgezinde’ ambtenaren verbood. Hij wilde de in januari 1649 benoemde richter Bernhard Marquerinck en dr. Houvel (benoemd in november 1648) in hun functies handhaven. Ook andere geboden van de Landdag en het Hof van Gelre en Zutphen om altaren e.d. uit de kerken te verwijderen en het verbod op de openbare uitoefening van de rooms-katholieke godsdienst in met name Beltrum, Lievelde en Zwolle, legde hij tussen 1647 en 1657 naast zich neer. De bezetting van 1665-1666 is voor graaf Otto geen aanleiding geweest om tot strafrechtelijke vervolging over te gaan van beambten die met de Munsterse bezetter hadden geheuld. Pas na de tweede bezetting, in de jaren 1672-1674, werden enkele beambten vervolgd, daaronder Bernhard Marquerinck, dr. Oeveljunck, Derrick Haefkens, Otto Cool ‘ende eenige anderen’, allen burgers van Borculo. In een brief aan de Staten-Generaal, d.d. 11 januari 1676, noemt hij hen ‘onse rebelse onderdanen’, die zich ‘tegens alle Gods ende wereltlijcke rechten, ook tegens placaeten van haer Hoogmogenden ende van desen Furstendumb sich ten hoogsten hebben versondiget ende capitaliter anderen ten exempel behoren werden gestraftt’. Hoogverraad dus, die met de dood bestraft zou moeten worden. Zij hadden ‘sich met de eerst invasie in publyque dienst van de vianden begeven’. Oeveljunck bijvoorbeeld, zou in 1665 geprobeerd hebben jonker Johan Baltzer van Duijth genaamd Buth, voetsoldaat in de compagnie van graaf Otto, ‘te verleyden om een aenschlag op het Huijs te Borculoe te helpen practisieren.’ Toen de vorstbisschop het kasteel had ingenomen, zou Oeveljunck er bij de bisschoppelijke richter op aangedrongen hebben een vonnis te vellen, ‘waerbij wij [de HvB] wierden verklaert inqualificatus dominus onser heerlijckheyt Borculoe.’ [6] Dat graaf Otto als heer van Borculo pas overging tot vervolging van de ‘verraders’ na de tweede bezetting, hangt m.i. in ieder geval deels samen met de overgang van diezelfde heer naar de gereformeerde kerk, want als waar is wat hij in de brief aan de Staten-Generaal beweerde, dan had hij al in 1666 een strafproces kunnen beginnen.

De oorlogsverklaring van 14 september 1665
Op 14 september 1650 gaf Von Galen zijn ‘oorlogsverklaring’ af. Het opschrift van de Nederlandse vertaling van de brief luidt: ‘Missive van den bisschop van Munster, daerbij Hare Hoog Mogenden denuncieert [verklaart] den oorloch, van date den 14e september 1665’.[7] De brief begint met een beschrijving van de door de Republiek gepleegde vijandelijkheden in Oost-Friesland, dat ook tot het vorstbisdom Munster behoorde. De vesting Bourtange bijvoorbeeld zou gebouwd zijn op Munsters territorium. Alle pogingen om de zaak in het minnelijke te schikken waren mislukt, zodat de bisschop zich genoodzaakt zag de zaak ‘daerhenen te trachten’ te leiden, ‘ten eynde wij voor alle ontfangene onveroorsaeckte vijantschap, schimp ende schade, behoorlijcke restitutie, satisfactie ende verseeckeringe in toecoomende mogen erlangen’. De brief bevatte zeven punten, te weten:[8]

 

  1. De wederrechtelijke inmenging van de Staten-Generaal in zaken die het Duitse Rijk aangingen;
  2. De bezetting van de Dielerschans en schending van het grondgebied;
  3. Beledigende brieven aan de Duitse keizer en vorsten;
  4. De voortdurende bezetting door Staatse troepen van Oostfriese plaatsen;
  5. De bezetting van stad en heerlijkheid Borculo en de vordering van 15 maal 100.000 gulden schadevergoeding;
  6. De verspreiding van spotprenten en schimpgedichten;
  7. Het ondersteunen van de opstand van de stad Munster.

De tekst over Borculo luidt als volgt (in de eigentijdse Nederlandse vertaling):[9]
‘… ende dan onse Heerlijckheit Borckelohe, dewelcke in anno 1616 door haer wapenen onrechtvaerdich hebben geoccupeert [bezet] ende beneffens andere ons toebehoorende plaetsen ende voort, ende voort, met gewelt ende ongelijk door haer machtblijck vooronthouden, ende behalven dat naderhant nademael hun niet genoech is geweest de opgemelde geweltdadige invasie aen ons te doen, soo comen deselve tot continuatien van haer vijantlijke gemoet [bedoelingen], ons met executieschriften te bedrygen over eene sententie tot Arnhem anno 1613, 1615 ende 1662 incompetenter [onbevoegd] ende nulliter [van geen waarde] in de opgemelder Borckelohe saecken uytgesproocken, dewelcke voor ons Sticht tot Spier rechtelijck is gedecideert, ende dat op eene onopbrengelijke somma gelts van vijftien mael hondertduysent gulden, de dato ’s Gravenhaege den 17 juny 1664, om nu door sulcke middel ons in de uytterste ruyne te storten wanneer deselve niet ondertusschen door de ingevallene Engelsen Oorlooch waere verhindert’.Negen dagen later trok de vorstbisschop met een grote troepenmacht op drie plaatsen de Republiek aan. Op 23 september[10] trok de hoofdmacht onder de leiding van Von Galen zelf, bij het Twentse Losser de grens over. Op de 24ste werd Enschede veroverd, en vervolgens Oldenzaal, Ootmarsum en Hengelo. Eerst daarna werd Borculo veroverd, dat op 27 september veroverd werd (de stad hanteerde nog de oude kalenderstijl, dus daar was het nog 17 september). Op de feestdag van St.-Michael (29 september) liet de bisschop in de Borculose parochiekerk het Te Deum zingen. Op 1 oktober werd de naburige stad Lochem ingenomen.De Borculose burgemeesters legden de inname en de bezetting van het kasteel en de stad achteraf vast in het stadslegerboek[11]:‘Den 17den septembris 1665 op Lambertidagh, zijnde soendagh[12] ’s morgens mit het kriecken van den dagh heefft die heer bischop van Munster onvermoedelijck die stadt van Borculoe overfallen ende over die stouwe aen die waetermolle is die militie met gewelt ingefallen ende gepassiert met sterck schieten, krijten ende schreuwen ende heefft desselven krijgsvolck die stadt deerlijck uythgeplondert, verscheydene ingeseten uythgeplondert getrocken ende beswaerlijck soe te voet alss te peerde inquartiert. Denselven dagh die heer bischop met die armade persoenlijck aengekomen ende het Huijss offte casteel all voorts met waepender handt angetastet, daertegens die opliggende capitain-lieutenant Harsolte met sijn bijhebbende soldaten sich gedefendiert ende geweert met dapper schieten. Edoch is het casteel des anderen daeges naemiddaeges, op maendagh op den 18 overgegeven bij accoort in handen van gemelten heer bischop. Waernae bij vervolgh gemelte heer bischop met die armade deur deese stadt gemarchiert ende die steden Lochum, Dotinchem, ’t Huyss Wildenbergh ende Keppel ingenoemen, daerinne nochtans geen guarnisoen gelegen, ende wijders die geheele graeffschap Zutphen ten plattenlande affgeloopen, gelijck oock die Twente, Drenthe ende anschietende quartieren, ende alle onder contributie gestelt ende onder dwanck beholden.’

Volgens de beschrijving hebben de Munsterse troepen flink huisgehouden in Borculo. Het stadsbestuur schrijft:

‘Dese stadt is yammerlijck met inquartieringe geduyrende die besettinge bedorven. Verscheydene huysen affgebroocken ende geraisiert.’

Ook van andere plaatsen is wel het een en ander bekend. De Eibergse predikant Willem Sluiter bijvoorbeeld, verliet Eibergen op 15 september. Op 28 mei 1666 schreef hij over de omstandigheden waaronder hij zijn eerste preek hield: ‘Op rustdagh, den 16/6 mey, deed ik, na soo een verstroojinge van 33 weeken, mijn eerste predicatie hier wederom, op een trap staende, alsoo der geen overblijfsel van den predikstoel, maer wel van den grouwel der verwoestinge, te sien was’.[13]

Dat de Eibergse predikant-dichter Willem Sluiter en de Munsterse vorstbisschop Christoph Bernhard von Galen tijdgenoten waren, is heel goed te zien op deze schilderijen, die voor deze gelegenheid naast elkaar gezet zijn. Voor het overige in alles tegenpolen.
Dat de Eibergse predikant-dichter Willem Sluiter en de Munsterse vorstbisschop Christoph Bernhard von Galen tijdgenoten waren, is heel goed te zien op deze schilderijen, die voor deze gelegenheid naast elkaar gezet zijn. Voor het overige in alles tegenpolen.

Op de Gelderse Landdag van 20 september 1665 (oude stijl) werd een verslag uitgebracht over het optreden van de Munsterse troepen in de Graafschap Zutphen. Daarin heet het,‘dat den bisschop van Munster het casteel van Borculoe alrede drie daghen geplocqueert ende beschoten heeft gehadt, en dat desselfs onderhebbende militie die geheele graefschap Zutphen door is stroopende’.[14] Ook besluit de Landdag in artikel 7, ‘om alle occasien van nieuwe onlusten ende verwijderinge te voorcomen’, dat Von Galen ‘absolutelick’ afstand moet doen ‘van ’t territoriale recht, ’t welck hij op de voorgemelde heerlijkcheyt van Borculoe ende d’appendentien van dien tot praejudicie van de Heeren Staten-Generaell ende van de Heren Staaten des vorstendombs Gelre ende des Graefschaps Zutphen heeft willen praetenderen’.
Men besluit ook dit artikel uit te breiden met de zinssnede: ‘Blijvende mede die sententien bij den Hove van Gelderlant ende adjungeerde richters met den aencleven van dien tusschen den tijdtlijcken heer bisschop van Munster ende den graeff van Styrumb gepronuntieert, in vollen vigeur (kracht), ende sal den heer bisschop van Munster geholden zijn deselve te voldoen ende nae te coomen.’

Op het punt van de schadevergoedingen heeft de Gelderse Landdag zijn zin niet weten door te drijven. Men eiste nog wel, vanwege de ligging op de grens met het vorstbisdom en het diep gekoesterde wantrouwen tegen de bezitter van de stoel van St.- Ludger, garanties van de Staten-Generaal.

Voorzijde van het gedrukte Tractaat van Kleef, gesloten op 18 april 1666, waarmee een eind kwam aan de Eerste Munsterse Oorlog.
Voorzijde van het gedrukte Tractaat van Kleef, gesloten op 18 april 1666, waarmee een eind kwam aan de Eerste Munsterse Oorlog.

Op 18 april 1666 werd in Kleef de vrede gesloten tussen de Republiek en Munster. Die bevat over Borculo de volgende bepalingen:[15]

Artikel III:
‘Voorts sal den heere bisschop van Munster terstondt, na den gemaeckten Vrede, aen de Heeren Staten-Genereal der Vereenighde Nederlanden restitueren alle die plaetsen, egeen uytgesondert, dewelcke denselven geduyrende desen oorlogh heeft ingenomen. Ende die van deselve, die ten tijde van de conclusie in sijne macht bevonden sullen werden, overleveren in soodanigen standt, als die ten tijde van de restitutie sullen wesen, ende specialijck het kasteel ende de stadt Borculoo.’

Artikel XI:
‘Voor sooveel belanght de heerlijckheyt van Borculoo, soo begeeren de Heeren Staten-Generael niet, dat ten aensien van het recht ofte respectu directi dominii sive utilis, door dit Tractaet yetwes werde verandert, maer dat ’t selve recht sal werden gelaten in dien stant, daerinne het voor desen oorlogh is geweest; edoch den gemelden heere bisschop renuncieert met consent van ’t Capittel aen het recht van superioriteyt[16] op de voorszeide Heerlijckheyt van Borculoo met de dependentien van dien, welverstaende, dat deselve renunciatie niet en sal prejudicieren aen ’t recht van ’t Rijck, maer dat hetselve in alles sal blijven in sijn geheel hetwelck nochtans tusschen den keyser ende de Heeren Staten anders niet sal werden gedecideert als door minnelijcke ofte andere wegen die men ten wederzijden sal goedtvinden.’

Dat Von Galen de oorlog uiteindelijk verloor is o.a. te danken aan het uitblijven van geld van zijn Engelse ‘bondgenoot’ en de (zwakke) steun die de Republiek kreeg van de Fransen. Al vóór de winter van 1665-1666 was daardoor de zaak beslecht. De vorstbisschop moest naar de onderhandelingstafel. Hij moest Borculo ontruimen en afzien van de soevereiniteit over Borculo, maar het recht van het leenheerschap (dominum directum) bleef openstaan en de rechten van het Rijk (wat die ook waren) bleven ook overeind. Over de vroegere zo grote schadevergoedingen werd in het geheel niet meer gesproken.

In het stadslegerboek werd de Vrede en de aftocht van de Munsterse troepen uitvoerig beschreven:

‘Hyrnae is eintlijck den vreede tuschen heeren Hoogh Mogende, die heeren Staten-Generael deeser Vereenighde Nederlandtsche Provintien, ende die heer bischop Christoffer Bernhart, furst tot Munster etc., gevolget ende beslooten. Ende sijn die van furstelijcke Munstersche militie tot elff compagnie van die Waelen offte regiment van Osewalt van Pleuren, generael-lieutenant, uyth die stadt gemarchiert nae Stifft Munster op den 30 april ouden stijll 1666, wesende maendagh. Den overste wachtmeister Diderick Cleppinck, commendant op het casteel alhyr verbleven, diewelcke den 2 maii volgende woenssdagh, met drie Duytsche compagnien vertrocken, voor het verstrecken offte verlaetinge dess casteels op het gemack doen hie logierde, die burgermeisteren doctor Henrick van Trier ende Wessel van Eyl, die sleutelen van die stadtspoorten weeder overgegeven ende in handen gelanget tot bewaer ende verseeckeringe van die stadt, seggende sulx te doen uyth speciael last van sijn genaedige furst ende heer, welcke poinct van overlangen van die stadtssleutelen wij genoemde burgermeisteren, doctor Henrick van Trier ende Wessel van Eijll, attestieren ons in voegen gestelt, specialick geschiet te sijn bij absentie van onse andere meedebroederen. Daernae gemelte Diderich Cleppinck, commendant, het casteel ende die stadt Borculoe verlaeten ende gequitiert, ende met die drie Duytsche compagnien voetvolck, sijnde het laeste guarnisoen, oock nae het Stifft Munster vertrocken, waermede die stadt Borculoe in haere voorige vrijheydt herstelt is worden.

Dat dieses alsoe waer is, hebben wij tijdtlijcke burgermeisteren ende aenwesende gemeenssluyden onderteickent ende goetgevonden in onse stadtsleegerboeck tott naerichtinge van onse naekomelingen te doen registrieren.

Bernhart tho Nover, burgemeister,
Oswaldt Buck, burgemeister,
Henr. Van Trier …, burghemeister,
Wessel van Eijll, burgermeister.

Anthoni Vijth, gemeinsman,
Heindrick ter Haeven, gemynsman,
Jan Buss als gemeinsman,
J. Godtschalck, gemeinsman

Voorlopig was daarmee de kous af. In 1672, het ‘Rampjaar’ kreeg vorstbisschop Christoph Bernhard von Galen een nieuwe kans, maar toen speelde Borculo niet zo’n expliciete rol meer als in 1665-1666, alhoewel de bezetting twee jaar duurde.

Eibergen, 14 september 2015,
Bennie te Vaarwerk

[1] P. Corstiens, Bernard van Galen, vorst-bisschop van Munster. Historische schets van een belangrijk tijdperk der XVIIe eeuw en van de Nederlandsche Republiek, vooral omstreeks 1672 (Rotterdam 1872), blz. 61.

[2] Met de datering kan er soms een probleem zijn: Gelderland ging pas in 1700 over tot wat men eufemistisch noemde ‘de verbeterde Juliaanse kalender’. Münster hanteerde al sinds het eind van de 16de eeuw de Gregoriaanse kalender (=nieuwe stijl). Data zijn in onderhavig stuk niet omgerekend.

[3] Karl Tücking, Geschichte des Stifts Münster unter Christoph Bernard von Galen, (Münster 1865), blz. 146. Alois Schröer, Die Korrespondenz des Münsterer Fürstbischofs Christoph Bernhard v. Galen mit dem Heiligen Stuhl (1650-1678), (Münster 1972), blz. 66, geeft in voetnoot 7 de tekst in het Nederlands weer: ‘Mijn Borkeloo, mijn Borkeloo! hetwelke mij van Godt ende rechtswegen toekomt’. Na een tijdje gezwegen te hebben, vervolgde hij: ‘Ick sal sien, dat de evacuatie geschiede’. Het is aannemlijk dat Von Galen zijn uitspraak in het Duits gedaan heeft. Het door Schröer aangehaalde citaat is afkomstig van de Nederlandse gezant.

[4] In de biografie zijn verschillende onduidelijkheden, o.a. over de geboortedatum- en plaats. Zie: A.P. van Schilfgaarde, De graven van Limburg Stirum in Gelderland en de geschiedenis hunner bezittingen, deel III (Assen 1961), blz. 64 en 68.

[5] Nationaal Archief, Collectie Van Limburg Stirum, inv. nr. LW17.

[6] Nationaal Archief, Archief Staten-Generaal, inv.nr. 12551.169.2

[7] NA, SG, inv.nr. 12569.169. Johann von Alpen, Leben und Thaten Christoph Bernhards von Galen (Munster 1790), omschreef het stuk als ‘Fehdebrief’, een brief waarin de vijandelijkheden beschreven worden, een verouderde, maar in dit geval wel toepasselijke term.

[8] P. Corstiens, Bernard van Galen, vorst-bisschop van Munster (Rotterdam, 1872), blz. 93.

[9] NA, SG, inv.nr. 12569.169.

[10] De datering blijft lastig: Münster en de Münsterse historici hanteren de Gregoriaanse kalender, de Geldersen (en Borculo) de Juliaanse kalender. Dat geeft een tijdsverschil van 10 dagen. Ik gebruik de beide stijlen, soms met de vermelding van ‘oude stijl’, als de Gelderse kalender gebruikt wordt, of nieuwe stijl, als de Gregoriaanse kalender gebruikt wordt.

[11] ECAL, OA Borculo, inv.nr. 1. Bronpublicatie: J.S. van Veen, ‘Het verblijf der Munsterschen te Borculo in 1665 en 1666’, (‘Bijdragen tot de geschiedenis van Borculo’), in: Bijdragen en Mededelingen ‘Gelre”, XXI (1918), p. 40-41.

[12] Volgens de kalender nieuwe stijl viel 17 september 1665 op een donderdag.

[13] C. Blokland, Willem Sluiter 1627-1673 (Assen 1965), blz. 15.

[14] Gelders Archief, Archief Hof van Gelre en Zutphen, inv.nr. 1521.

[15] Hier overgenomen uit de gedrukte versie ‘Tractaet van Vreede, den aghtienden aprilis 1666 binnen de stadt van Cleve gemaeckt ende geslooten tusschen de Hoogh Mogende Heeren Staten-Generael der Vereenighde Nederlanden ter eenre, ende den Heere Bisschop van Munster ter andere zijde’ (’s Gravenhage, 1666). Zie ook: H.G. Harkema, ‘De betrekkingen van het bisdom Münster tot de Nederlanden, inzonderheid tot Gelderland, tot aan den Vrede van Kleef, 18 april 1666’, in: Bijdragen en Mededelingen ‘Gelre’, VII (1904), blz. 2-65, hier blz. 51-52.

[16] De vorstbisschop moest nadrukkelijk afstand doen van de soevereiniteit over Borculo, waarvoor de instemming van het domkapittel vereist werd. Aan de rechten van het Rijk werd niet getornd.

Enkele wetenswaardigheden over het bestuur van de stad Borculo

Het stadhuisje van Borculo bij de Joriskerk. Hier werden de archieven eeuwenlang bewaard tot de afbraak in 1842.
Het stadhuisje van Borculo bij de Joriskerk. Hier werden de archieven eeuwenlang bewaard tot de afbraak in 1842.

In het archief van de Nassause Domeinraad berusten enkele bronnen die wat meer inzicht geven in de procedure van de jaarlijkse keur van het Borculose stadsbestuur.[1] Tot en met 1778 vonden die plaats op de eerste zondag na Driekoningen (Trium Regum, 6 januari), maar de nieuwe heer van Borculo, Prins Willem V besloot op 1 maart 1778 op voorstel van de drost de stadskeur te verplaatsen naar de eerste woensdag in april. De ‘bestelling’ of benoeming was een eenzijdige gebeurtenis. Hij geschiedde door de heer van Borculo was. Die bepaalde op zijn Hof (of na 1778 in Den Haag) wie mocht blijven of wie nieuw aantrad. De eenzijdige aanstelling betrof de vier burgemeesters, de stadsrentmeester, de kerkmeesters en de provisoren van de stad. De benoeming van de vier burgemeesters was van extra belang, omdat zij in die functie ook schepenen van het landgericht waren, dat recht sprak over de gehele heerlijkheid. Twee van de vier burgemeesters vormden samen met de door de heer benoemde richter het stadsgericht. Om burgemeester te kunnen worden, moest de kandidaat in ieder geval burger van Borculo zijn. Zo werd op 9 januari 1681 Israël Wiginck in die functie benoemd, maar hij moest eerst zijn burgereed afleggen en het burgerrecht voldoen, voordat hij de burgemeesterseed kon afleggen in handen van de drost. Bij de benoemingen werd soms een voorbehoud gemaakt, zoals in het geval van burgemeester Zeino Meilinck, tegen wie in 1679 een strafrechtelijk onderzoek liep. Volgens artikel 21 van het in 1590 opnieuw vastgelegde stadsrecht, was de benoeming geen vrijblijvende zaak: wie zijn benoeming weigerde moest een boet van anderhalve oude schild betalen. De stadskeur was ook de gelegenheid bij uitstek voor de heer om zijn ergernissen te uiten en aan te sturen op beter bestuur. In 1678 gaf graaf Otto van Limburg Stirum, de drost mee:

‘Den drost sal an die burgemeesteren in ’t serieuste anseggen dat sullen besorgen op haer Raedthuys te hebben goedt gewichte ende maete om daermede die defecten te corrigeren die in die winckels souden mogen ontstaen, als mede besorgen dat die poorten der stadt op een behoorlijcke wise worde geslooten ende geopent ende dat die straten ende bruggen der stadt worden gerepareert bij poene van verlies van haere privilegien. Actum Borkelo den 13 january 1678. [w.g.] Otto GrLuB.’[2]

Detail uit het kadastraal minuutplan van 1828 stad Borculo, met plattegrond en positie van het stadhuis t.o.v. de kerk. Eén van de weinige (en bovendien laatste) nauwkeurige kaarten met het stadhuis, dat er toen ongeveer 240 jaar stond..
Detail uit het kadastraal minuutplan van 1828 stad Borculo, met plattegrond en positie van het stadhuis t.o.v. de kerk. Eén van de weinige (en bovendien laatste) nauwkeurige kaarten met het stadhuis, dat er toen ongeveer 240 jaar stond..

Zijn zoon, graaf Frederick Willem gelastte de drost op 19 december 1685:

‘Vorder wordt den drost gelast alle de voorgaende ordres so van ons H. vaeder l.m.[3] en de onse omtrent het repareren van straeten, mestvaelten, sluyten der poorten en voornaementlijck die vergaederinge des gerichts in de herberghen, als alle andre ordres, streelende tot maintenue van politie[4] en stadt en onser gerechtigheden te renovieren en de aengestelde magistraeten wel ernstelick aenmaenen, dat een ieder sijn functie en dienst met getrouwicheit warneemen en voor all eendracht onder malcanderen onderhouden.’[5] Wat niet verhinderde dat de verhoudingen tussen stadsheer en stadsbestuur in die jaren goed geweest moeten zijn. Het werd zelfs gevraagd om peet te staan over de op 25 april 1686 geboren graaf Albert Dominicus van Limburg Stirum. Dat was de stad wel een duur geschenk waard. De magistraat besloot op 11 november de jonge graaf ‘te verehren tot een gedachtenis [met] een silveren lampet met lampetschotel, gelick dan oock geschiet, sijnde door den tiddelicken stadtrentmr. Peter Spancke te maeken bestelt bij mr. Loesinck tot Zutphen met voorscreven jongen heeren graeven nahmen circumscriptie ende des stadtwapen onder beyde het lampet ende schotel’. Het geschenk kostte de stad maar liefst 353 gulden en 17½ stuiver. Op 24 december 1686 werd het doopgeschenk door de gezamenlijke burgemeesters en de rentmeester afgeleverd op ’t Hof.[6]

Bronnen: Magistraatsbestelling_1679_1778_artikel_BtVw

[1] Nationaal Archief, Archief Nassause Domeinraad (oud: NDR-Vervolg inv.nr 1541.3)

[2] Idem.

[3] Lof[fe]lijke memorie

[4] Handhaving van het bestuur

[5] ECAL, OA Borculo, inv.nr. 11.

[6] ECAL, OA Borculo, inv.nr. 1, blz. 126.

Twee bijzondere stenen in de Borculose korenmolen

Het Borculose molencomplex in 2013, met links de oliemolen en rechts de korenmolen met de twee bijzondere stenen.
Het Borculose molencomplex in 2013, met links de oliemolen en rechts de korenmolen met de twee bijzondere stenen.

Een van de mooiste plekjes van de stad Borculo is het watermolencomplex. Ooit behoorde deze molen tot de vrije (allodiale) bezittingen van de Heren van Borculo. Over de ouderdom van het molencomplex is nog wel veel onduidelijk. H. Hagens[1] meent, dat de molens waarschijnlijk niet veel ouder zullen zijn dan het midden van de 16de eeuw. In een gerechtelijk getuigenverhoor van 7 januari 1601 ‘stylo novo’ wordt aan Johan Kloth, Else Vaecks en Gerdt Wantscher gevraagd of zij konden bevestigen dat de olie- en korenmolens van Borculo als vrije goederen door de Heer van Borculo waren aangekocht van de familie van Keppel (heren van Verwolde)? De verklaring speelde een rol in het proces[2] tegen de vorstbisschop van Münster voor het Hof van Gelderland in 1613. Het was in het belang van de eisende partij, graaf Joost van Limburg en Bronckhorst, beoogd heer van Borculo, om het aantal allodiale goederen zo groot mogelijk te maken, want dan vielen die niet onder de leenband met Münster. De vraag luidde letterlijk:

‘Zum dritten, ob nitt zeugen bewust unnd van ire elteren dick unnd vaken gehortt haben, auch ein gemeinsaem ist gewesenn, dass die oly- unnd korenmollen zu Borkelo freigh synt angekofft van den vonn Keppel, heren zu Verwolde, stedes unnd alle zu zeitt vor vrigh gudt gementlichen geachtet, reputirt unnd gehalten syndt?’

Getuige Johan Kloth, die verklaarde ouder dan 60 jaar te zijn en zeker 52 jaar in Borculo gewoond te hebben, kon de vraag niet beantwoorden.

Getuige Elske Vaeck, die ook verklaarde ouder te zijn dan 60 jaar, was in Borculo geboren en getogen. Zij had van wijlen haar vader, die ouder was geworden dan 80 jaar, gehoord, dat de zuster van graaf Joost, gravin Anna, die in 1528 was gehuwd met Gumprecht van Neuenahr, op haar sterfbed (tussen 1544 en 1553) aan haar broer gezegd had,

‘datt sie van irenn bruhtschatte dem armen zu Borckelo ethwess ahn korn unnd geltt jarlix geven offte machenn woltte. Unnd konde solch koren unnd geldtt nergentt frier legenn dan ihn die koren unnd olymolle als vrigh gutt, darvan die moder unnd broder siegell und breve gegevenn.’

Zou daar de schenking van een rente uit de molen aan de Borculose armen door graaf Joost in 1552 mee te maken hebben? Zij zou haar moeder (gravin Mette van den Bergh, overleden in 1539) en haar broer daarvan bewijsstukken overlegd hebben. Maar die zijn niet bewaard gebleven. De inhoud van deze getuigenis strookt deels ook niet met de feiten.

De laatste getuige, Gertt Wantscherer, verklaarde tussen de 70 en 80 jaar oud te zijn. Hij had slechts ‘mehrmals horen seggen, dass gerortte mollen frigh werenn’.

Met zulke getuigenissen schoot de eiser niet echt op. Maar het is wel duidelijk dat de geschiedenis van de Borculose molens nog wat open eindjes heeft.

Het tot nu toe oudste en ‘harde’ gegeven over de Borculose molens dateert uit 1552, als graaf Joost van Bronckhorst en zijn vrouw, gravin Maria von Hoya en Broickhuesen aan de armen in het gasthuis van Borculo een rente schenken van 32 malder rogge jaarlijks, gaande uit de korenmolen aldaar, en een rente van 16 guldens uit de oliemolen.[3]

Het wigbold Borckeloe op een Münsterse Berkelkaart uit de periode 1580-1615. Het kasteel ontbreekt. De kerktoren heeft geen dak. Twee poorten, de stadswal is voorzien van een palissade. Ook het molencomplex is afgebeeld (FSSA Anholt)
Het wigbold Borckeloe op een Münsterse Berkelkaart uit de periode 1580-1615. Het kasteel ontbreekt. De kerktoren heeft geen dak. Twee poorten, de stadswal is voorzien van een palissade. Ook het molencomplex is afgebeeld (FSSA Anholt)

Oud of niet, de watermolen speelde een belangrijke rol in de verdediging van de stad aan het eind van de 16de eeuw, toen ook de neutrale Heerlijkheid Borculo te maken kreeg met het strijdtoneel van de Tachtigjarige Oorlog. In 1591 kreeg gerichtsschrijver Gerhardt van Wullen toestemming om bij de molen een huis te bouwen, onder de voorwaarde, dat hij een stenen muur uit het water zou optrekken. Deze muur moest zodanig gebouwd worden, ‘dass men in noithfall darauss scheissenn unnd wehr doen konde´.[4] Het was toch al een jaar waarin het stadsbestuur druk bezig was om van de Münsterse regering toestemming te krijgen tot ‘tymmeren zu schutzunge unnd bevestiginge dess vleckes Borckelo’. Ook andere werken mochten uitgevoerd worden ter versterking van de stad. Ten behoeve van de ‘verbouwinge der stadtporten, hameien unnd slachbomen’ werd hout beschikbaar gesteld.[5]  Een volgende vermelding dateert uit 1602. Op 12 oktober van dat jaar werden tussen het stadsbestuur en de Munsterse afgevaardigden besprekingen gevoerd over o.a. het herstel en uitbreiding van de schans binnen de watermolen en de molenstraat. De Munstersen willen een kostenspecificatie zien van de reparatie en willen bovendien dat er een wal met borstwering[6] gemaakt wordt. De straat moet van steen gemaakt worden en ook daarvan moet de stad een kostenspecificatie overleggen.[7]

Uit de heerlijkheidsrekening van 1580-1581 blijkt dat de water- en oliemolen zijn verpacht aan Henrich Stalknecht voor 800 gulden.[8] Dat was een aanzienlijk hoger pachtbedrag dan de Nieuwe Molen in Olden Eibergen, de Groenlose watermolen en de windmolens van Neede en Lichtenvoorde moesten opbrengen. Deze molens waren eveneens Borculose bezittingen. Veel meer wordt er niet over de Borculose molens niet vermeld in deze oudste heerlijkheidsrekening.

Ook in latere jaren brachten de Borculose molens veel meer pacht op dan de andere Heerlijkheidsmolens. De koren- en oliemolen in de stad werden in het midden van de 17de eeuw verpacht voor 1400 daalders of 2100 guldens. Zij was daarmee de belangrijkste molen van de heer van Borculo. In 1658 werd het molencomplex uitgebreid met een vol- en eekmolen, die echter vóór 1845 al weer was verdwenen. De pacht van de ‘water-, koorn-, oly- en eekmoolen’ deed in 1777 nog 1700 gulden.

De korenmolen met linksonder de twee bijzondere stenen en rechts het restant  van de schoorsteen van de cichoreifabriek van Schaars.
De korenmolen met linksonder de twee bijzondere stenen en rechts het restant van de schoorsteen van de cichoreifabriek van Schaars.

In 1812 werden enkele Borculose Domeingoederen verkocht, waaronder ook de watermolen. Koper werd C.F. Beins, die de molen in hetzelfde jaar nog doorverkocht aan H. Reerink. Later werd het complex verkocht aan olieslager J. Heukelman. In 1886 werd de oliemolen verkocht aan het pas opgerichte Waterschap van de Berkel. D.H. Schaars, die was gehuwd met een dochter van Heukelman, bouwde in 1881 een chichoreifabriek naast de korenmolen.

Eerste steen of gedenksteen uit 1881 in de schoorsteen bij de Borculose korenmolen. Ook deze steen bevat een ligatuur: '&'.
Eerste steen of gedenksteen uit 1881 in de schoorsteen bij de Borculose korenmolen. Ook deze steen bevat een ligatuur: ‘&’.

In 1921 werd deze verplaatst. In 1924 werd de gemeente Borculo de nieuwe eigenares van de korenmolen. Het Waterschap van de Berkel verkocht in 1957 de oliemolen eveneens aan de gemeente. De laatste korenmulder was Bouwmeester, die na de Tweede Wereldoorlog de produktie op de molen stopzette. Het molencomplex werd in 1971 gerestaureerd. De korenmolen kreeg een functie als restaurant, terwijl de oliemolen ingericht werd als tentoonstellingsruimte. Thans (2015) is er ook een restaurant in gehuisvest. De meest gedetailleerde tekening van de molenwerken is gemaakt door Willem (W.C.A.) Staring omstreeks 1845. De tekening is gepubliceerd door H. Hagens in zijn welbekende boek over de Oost-Nederlandse watermolens en is ook te vinden op deze website.

In de korenmolen bevinden zich twee bijzondere stenen, beide daterend uit de jaren tussen 1683 en 1722. Dat kan afgeleid worden van de namen die erop vermeld staan. Het betreft graaf Wilhelm Frederik van Limburg Stirum (1649-1722), heer van Borculo sedert 1680, en diens vrouw Lucia van Aylva (1660-1722). Het paar huwde in 1683.[9] Hagens[10] vermeldt dat de stenen ‘waarschijnlijk afkomstig’ zijn ‘uit het in 1870 afgebroken kasteel van Borculo. Ik betwijfel dat: het kasteel waar het genoemde echtpaar woonde, was al omstreeks 1770 gesloopt tot op de fundamenten en de kelders na. Het gravenpaar was bovendien te veel in strijd verwikkeld met schuldeisers om nog zelf veel te kunnen verbouwen aan het grote kasteel, laat staan daar (nieuwe) gedenkstenen te plaatsen. Ik meen daarom dat de stenen of omstreeks 1770 zijn verplaatst bij gelegenheid van de sloop van het kasteel, of rechtstreeks geplaatst zijn in de korenmolen. Dat laatste zou dan kunnen duiden op molenbouwactiviteiten in de jaren tussen 1683 en 1722. Hergebruik van bouwmateriaal was overigens zeer gewoon. Dat het gravenpaar zuinig moest zijn blijkt ook wel uit de stenen, die, wat wel waarschijnlijk is, hergebruiksexemplaren zijn en optimaal gebruikt moesten worden om alle namen en titels geplaatst te krijgen. Op beide stenen wordt bovendien (noodgedwongen) veel gebruik gemaakt ligaturen, enige aaneengekoppeld geschreven letters, zoals ‘&’(=et, en) en (in feite) ook de ‘w’ (Engels: double u).

Nu de tekst op de stenen. In de transcriptie, na de foto, heb ik de ligaturen onderstreept. De letters die op de stenen ontbreken en/of niet (meer) leesbaar zijn, zijn tussen schrijvershaken [] toegevoegd. De interpunctie heb is ook van mijn hand. Tenslotte zijn alle letters ‘u ‘, die als ‘v’ gelezen moeten worden, ook als zodanig getranscribeerd:

Steen 1:
Molengedenksteen Borculo Lucia

Lucia gravinne v.
Limborg ende Bronchors[t],
vrowe tot Stirum,Wis[ch],
Borkelo ende Ghemen,
Erfbannervrow van
Gelderlant, geboorn[e]
Van Aiilva, etc.

Steen 2:

Molengedenksteen Borculo Frederic[Fre]deric Wilhelm, grae[f] [tot]
[Lim]borg ende Bronchorst, h[eer]
tot Stirum, Wisch, Borkelo en[de]
[Gh]emen, erfbannerheer van Geld[erland]
[Li]eutenant-admiral van
Frieslant, stad Groningen
ende Ommelanden, etc.

Als u er zin in heeft is het een mooie oefening in oud-schrift, als u dit mooie plekje bezoekt.

Bennie te Vaarwerk

Overige literatuur (niet in de voetnoten genoemd):

  • H.W. Heuvel, ‘Borculo in de 1e helft der 19e eeuw’, in: Idem, Nagelaten Werk (Enschede 1973), 135-163, i.h.b. 148-149.
  • A.J. Derking, ‘De toestand van de Borculose watermolen op 1 mei 1642’, in: Kleine Reeks, Verhalen over de geschiedenis van stad en heerlijkheid Borculo, nr. 10 (2004), blz. 43-44

[1] Over deze molen is het meest volledig geschreven door H. Hagens, Molens, Mulders, Meesters. Negen eeuwen watermolens in de Gelderse Achterhoek, Salland en Twente (Almelo, 1978), blz. 122-128. In onderhavig blok zijn enkele niet onbelangrijke ´nieuwe´ gegevens toegevoegd aan de Borculose molengeschiedenis. Tenzij anders vermeld, zijn de gegevens afkomstig uit diens molengeschiedenis.

[2] Gelders Archief, Hof van Gelderland, Civiele processen, inv.nr. 5052/17

[3] Gelders Archief, Archief Heren van Borculo (0378) inv.nr. 16 (regest 1158), Rentebrief 1552.

[4] Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers (ECAL), Oud-archief (OA) Borculo, inv.nr. 1, Legerboek, fol. 19.

[5] ECAL, OA Borculo, inv.nr. 1, Legerboek, fol. 16v.

[6] Een borstwering is een verhoogd gedeelte van een verdedigingsmuur of wal die meestal tot borsthoogte reikt (W.H. Schukking, Vestingwerken in Nederland (Zutphen 1988))

[7] ECAL, OA Borculo, inv.nr. 1, Legerboek, fol. 45-46.

[8] Landesarchiv Nordrhein-Westfalen, Abteilung Westfalen (LANRW-AW), Fürstentum Münster, Landesarchiv, 504, Nr. 7., fol. 75v. De rekening van de heerlijkheid Borculo over 1580-1581 is uitgegeven door de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo als bronnenpublicatie nr. 6 in 2008.

[9] A.P. van Schilfgaarde, De graven van Limburg Stirum in Gelderland en de geschiedenis hunner bezittingen. Eerste stuk. Geschiedenis. Inventaris. (Assen 1961), blz. 80-84.

[10] Hagens, a.w., blz. 125

Eedaflegging magistraat en burgerij Borculo in april 1616

Op 23 april 1616, bijna twee maanden na de feitelijke inbezitname van de stad Borculo door graaf Joost van Limburg en Bronckhorst, vond diens inhuldiging plaats als Heer van Borculo. Dat gebeurde op het verzoek van de nieuwe stadsheer in de zojuist gereformeerde kerk van Borculo. Burgemeesters en gemeenslieden en alle burgers moesten in persoon in de kerk verschijnen om ten overstaan van de stadsheer de eed van trouw af te leggen. De stadsheer zelf daarentegen legde geen eed af, maar beloofde met een handdruk (‘handtastunge’[1]) aan de vier burgemeesters de stadsrechten, zoals die bestonden ten tijde van de Heren van Borculo (dus vóór 1589/1580), te zullen handhaven en uit te breiden. Nadrukkelijk beloofde hij ook ze niet te zullen verminderen, voor zover dat in zijn macht lag. Dat laatste gaf wel aan dat graaf Joost zich ervan bewust was dat hij zonder Gelderland Borculo niet had kunnen verkrijgen. Het getuigde ook van een vooruitziende blik, want het gewest morrelde in de koop van de tijd steeds meer aan de rechten van deze heerlijkheid. Bijzonder was dat in de eedformule ook de opvolgers (‘unde sijne erben’) van graaf Joost vermeld worden aan wie de eed van trouw afgelegd moet worden. Graaf Joost, in Borculo natuurlijk aanwezig als Heer van Borculo, laat zichzelf in de formule de ‘natuurlijke erfheer’ noemen en niet de wettige (erf)heer. Hierin klinken de perikelen rondom de erfopvolging en de strijd met het vorstbisdom Münster daarover nog door.

Het tafereel oogt oud, want het afleggen van de eed was van oorsprong een tweezijdige gebeurtenis. In ruil voor de persoonlijke eed van trouw aan de stadsheer bevestigde de laatste de stad in zijn rechten. Eenmaal verkregen stadsrecht bood in principe geen ‘eeuwigdurende’ zekerheid. Bij elke nieuwe heer moest de eed opnieuw (door beide) partijen afgelegd worden. Dat hield een risico in. Voor zover mij bekend heeft zich (tijdelijke) vermindering van stadsrechten in Borculo niet voorgedaan. In het zogenaamde legerboek (register met allerlei stadszaken) is een protocol van de eedaflegging opgenomen. In het oud-archief van Borculo is een uittreksel bewaard gebleven. Beide stukken worden hier voor de volledigheid in transcriptie weergegeven.

Bennie te Vaarwerk

[1] Het Woordenboek der Nederlandsche Taal geeft als definitie van handtasting: ‘Als eene plechtige handeling tot verzekering van trouwe nakoming eener belofte of eener verplichting’ (http://www.wnt.inl.nl/iWDB/search?actie=article_content&wdb=WNT&id=M023931)