Het afgelopen jaar 2016 stond in het teken van de vierhonderdste verjaardag van de incorporatie van de Heerlijkheid Borculo in de provincie Gelderland en Graafschap Zutphen. Die gebeurtenis, die een aanvang nam met het vonnis van het Hof van Gelre en Zutphen op 20 december 1615, en vervolgens uitgevoerd werd in januari (Lichtenvoorde) en februari 1616 (Borculo), is misschien wel het meest bepalend geweest is de geschiedenis van beide gebieden. Zonder dat vonnis was Borculo waarschijnlijk geëindigd als Duits grondgebied. Aan deze gebeurtenissen werd alleen in Borculo en Lichtenvoorde aandacht geschonken, maar niet in Eibergen, Geesteren en Neede, plaatsen die in 1615 ook overgingen van Münster naar Gelderland. Een van de gevolgen van de overgang was dat de kerken in de Heerlijkheid in calvinistische zin werden hervormd. In Lichtenvoorde en Borculo werd de hervorming hoogstpersoonlijk ingevoerd door de grote Zutphense predikant Wilhelmus Baudartius. Alleen in de kerk van Borculo werd bij deze gebeurtenis stilgestaan. Hier lieten alle andere plaatsen verstek gaan. Het is te betreuren dat enkele heemkundekringen zo weinig historisch besef aan de dag leggen.
De poging, in 1665-1666, van vorstbisschop Christoph Bernhard von Galen om de Heerlijkheid Borculo te heroveren op Gelderland en de Republiek, liep op een grote mislukking uit. Weliswaar werd het gebied veroverd en voerde Von Galen zelf de troepen aan die Borculo belegerden en (snel) bezetten, maar al voor het eind van het jaar 1665 was duidelijk dat de verovering moest mislukken. Dit ‘landoorlogje’ (Poelhekke) heeft altijd in de schaduw gestaan van de oorlog die in 1672 uitbrak, ons ‘Rampjaar’. Aan de ‘Eerste Münsterse Oorlog’ kwam een eind op 18 april 1666 toen de Vrede van Kleef werd gesloten en Von Galen al zijn bezette gebieden weer op moest geven en de Heerlijkheid Borculo weer terug moest zetten naar de verhoudingen van vóór de oorlog. Overigens werden de bepalingen van Kleef in 1674 in de Vrede van Keulen bevestigd.
Wat de Heerlijkheid Borculo (en Lichtenvoorde) betreft, werpt een nieuw jubileum alweer zijn schaduw vooruit. In 2026/2027 kan de 250ste verjaardag herdacht worden van de aankoop van de Heerlijkheden Borculo en Lichtenvoorde door stadhouder Prins Willem V, die daardoor Heer van Borculo en Lichtenvoorde werd. Op 27 december j.l. was dat precies 240 jaar geleden.
Een ander jubileum van formaat had betrekking op de herdenking van de 250ste verjaardag van het verdrag van Burlo van 1765, dat de grenzen tussen Gelderland en Münster grotendeels definitief vastlegde. De fraaie stenen, voorzien van de wapens van beide landen en het jaartal 1766 getuigen daar nog van. Het jubileum werd regionaal opgepakt, met o.a. een tentoonstelling en een brochure. Die laatste maakte het gemis aan een goed historisch onderzoek echter niet goed. Op regionaal en provinciaal niveau kreeg de landsgrensvaststelling van 1766 weinig aandacht. Dat geldt zeker voor de grens tussen de Heerlijkheid Borculo en het kerspel Vreden.
In november verscheen een fraai vormgegeven boek met artikelen van ‘streekhistoricus’ Hendrik Odink. De liefhebbers van de regionale geschiedenis zouden wellicht nog meer gediend zijn met de publicatie (op het internet) van diens onuitgegeven geschriften en – vooral – van diens aantekeningen. Datzelfde geldt ook voor Odinks grote voorbeeld, meester Heuvel.
De vondst van een missaalrest in het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers verschafte een mooie gelegenheid om iets over de achtergronden van de 16de eeuwse kerkhervorming in Eibergen te vertellen.
2016 was ook het jaar waarin een begin werd gemaakt met de aanleg van de nieuwe N18 ten westen van Eibergen. Hij doorkruist enkele archeologisch waardevolle gebieden in Hupsel en Olden Eibergen. Mogelijk (en eigenlijk ook hopelijk) werpen de opgravingen in Olden Eibergen aan weerszijden van de Berkel een licht op de nog ongeschreven geschiedenis van Eibergen. De nieuwe weg scheert rakelings langs een perceel dat vroeger de naam ‘Kerkhof’ droeg. In januari 2017 zal meer duidelijk worden. De nieuwe weg maakt op veel plaatsen een bruut einde aan de infrastructuur die in wezen in de 19de eeuw met de verdeling van de marken van Hupsel, Olden Eibergen en Mallem is ontstaan en die tot de aanleg nog goed in het landschap zichtbaar was. Ik hoop in de loop van 2017 nog op deze veranderingen terug te komen.
In 2017 is het 180 jaar geleden dat Eibergen zijn eerste vaste oeververbinding kreeg met Mallem. De ‘Nieuwe Brug’ (zo heet hij nog steeds) krijgt in 2017 een opvolger als een nieuwe brug over de Berkel in Olden Eibergen wordt gebouwd voor de nieuwe N18. Deze brug, die iets ten westen van de Stokkersbrug wordt gebouwd, ligt in een gebied dat ooit de ‘Markenbrink’ heette. De mark van Olden Eibergen heeft dit perceel in het Berkeldal steeds onverdeeld gelaten, want de pachtopbrengst werd gebruikt voor het onderhoud van de Stokkersbrug (die een markenbrug was) en weg naar Neede, en, in een verder terugliggend verleden, voor het onderhoud van het Oldeneibergse aandeel in de ‘glinde’ of kerkhofmuur rondom de Eibergse kerk. De bouw van de ‘Nieuwe Brug’ had alles te maken met de komst van textielfabrikant J.B.P. Bouquié naar Eibergen. Die vestigde zijn fabriek aan de noordzijde van de Berkel op een perceel veldgrond van de mark van Mallem. Die fabriek staat er nog steeds en is, althans wat het buitenmuurwerk betreft, grotendeels ongewijzigd gebleven. Misschien is deze fabriek nog wel het enige textielmonument in Oost-Nederland uit de pionierstijd van de textielindustrialisatie in de Noordelijke Nederlanden na de afscheiding van België in 1830. Momenteel wordt de ‘Mallemse fabriek’, ‘Kastanjefabriek’, ‘fabriek van Bouquié’ of ‘Gemavo’ verbouwd tot hotel. Het belooft een fraai visitekaartje voor Eibergen te worden.
De ‘Nieuwe Brug’ bij Eibergen werd in december 1837 zwaar op de proef gesteld bij één van de grootste overstromingen van de Berkel, waardoor de brug bijna wegspoelde. Deze brug is overigens het begin geweest van de latere N18. In de jaren ’50 van de 19de eeuw werd de grote weg van Groenlo door Eibergen (Groenloschestraat/Hagemanstraat) aangelegd. Eibergen kreeg zijn eerste rondweg in de jaren ’30 van de 20ste eeuw: de huidige burgemeester Wilhelmweg.
Tenslotte werd de opheffing van de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo eindelijk een feit. Bestuurlijk liep het al langer moeizaam, terwijl anderzijds veel bronnen inmiddels gedigitaliseerd zijn en via websites beschikbaar zijn gekomen. Een belangrijk doel, het nader toegankelijk maken van de oud-rechterlijke archieven van Stad en Heerlijkheid is ook grotendeels gehaald. De indexen staan op deze website en zijn inmiddels ook aan het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers beschikbaar gesteld. Zo af en toe zal er via deze site nog een nieuwe index aan toegevoegd worden. De collectie microfilms wordt ondergebracht bij de Historische Vereniging Borculo, nadat daartoe overleg is geweest met de vier gemeentelijke heemkundekringen. Het archief van de SSHB is ondergebracht bij het Erfgoedcentrum.
Rest mij mijn volgers en passanten een fijne jaarwisseling te wensen en alle goeds voor het nieuwe jaar 2017,
Op 15 augustus 2016, de feestdag van Maria Hemelvaart, werd de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo ten grave gedragen. Niet in de verwachting overigens, dat het ooit tot een wederopstanding komt, want de SSHB is simpelweg door de tijd ingehaald. Als initiatiefnemer en medeoprichter, samen met Alex Koster, toenmalig gemeentearchivaris van Borculo, kijk ik niet met weemoed terug, zoals de in de titel van dit blog opgenomen uitspraak van ‘streekhistoricus’ Hendrik Odink zou kunnen suggereren.
Toen ik in 1986 betrokken raakte bij de oprichting van de Historische Kring Eibergen, bleek al snel dat de meeste oude archieven betreffende Eibergen van vóór 1795, zich buiten die toenmalige gemeente bevonden en wel in de archieven van de Heerlijkheid Borculo. Als medeauteur van Acht eeuwen Heerlijk Eibergen (1988), waren voor het onderzoek veel reizen naar Arnhem (Rijksarchief in Gelderland), Den Haag (Algemeen Rijksarchief) en Münster (Staatsarchiv en Bistumsarchiv) nodig. Dat waren de archiefdiensten waar de ‘Borculose’ archieven in de loop van de tijd terecht waren gekomen. De lotgevallen van de Borculose archieven weerspiegelden in die spreiding de lotgevallen van stad en heerlijkheid zelf en daarmee de geschiedenis van de latere gemeenten Borculo, Neede, Eibergen en Lichtenvoorde. Die gemeenten hebben op enig moment deel uitgemaakt van de heerlijkheid Borculo. Ik vond toen – en nu nog – dat in de lokale historie van die plaatsen geïnteresseerden, ook kennis moeten hebben van de geschiedenis van stad en heerlijkheid. Recent werd dat gemis aan historisch besef pijnlijk duidelijk rond de 400ste verjaardag van de overgang van stad en heerlijkheid Borculo van Münster naar Gelderland/Zutphen 1616. Alleen in Borculo werd het herdacht, de andere plaatsen, heemkundekringen en kerken (die in 2016 konden herdenken dat ze 400 jaar hervormd/protestants waren) lieten verstek gaan.
Dat moest anders vond ik. Als de geïnteresseerden niet naar de archieven gaan, dan moeten de archieven maar naar hen komen, dacht ik. Contact met Alex Koster leidde tot het idee om een Stichting op te gaan richten die zich zou gaan richten op de verfilming (op microfilms) van de buiten het gebied berustende Borculose archivalia. Digitalisering leek toen nog ver weg en bovendien duur.
De SSHB kon zich in het Hof vestigen, de historische plek van het kasteel van Borculo. Veel dank zijn wij de Openbare Bibliotheek en het bestuur van Het Hof verschuldigd voor de huisvesting. De plek was overigens niet alleen om historische redenen belangrijk. Van meet af aan was het de bedoeling dat de Collectie SSHB in een openbaar gebouw toegankelijk moest zijn en blijven.
Een deel was al in het verleden verfilmd door de Mormonen. Via het Rijksarchief in Gelderland konden wij kopieën van die films aankopen. In de tussentijd was de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo opgericht (3 april 1992), met de net uit de Borculose politiek gestapte Truus Spliethof-de Vos als voorzitter, ondergetekende als secretaris, Thomas Lijfering als penningmeester en Margreet van Dijk-Hartgerink en Alex Koster als bestuursleden. Met subsidie van de gemeenten, de provincie (er is zelfs nog een gedeputeerde op bezoek geweest in de Borculose bibliotheek) en sponsoring konden microfilmleesapparaten aangeschaft worden. De verfilming zelf gebeurde door drie vrijwilligers: Truus Spliethof (van de eerste tot de laatste dag), Margreet van Dijk en Diet Lamé-de Wit. Laatstgenoemde heeft ook tot het laatst zitting gehad in de bestuur en was coördinator van het indiceringsproject, waarover straks meer. Zij reisden enkele jaren bijna wekelijks naar Arnhem, waar zij gastvrij werden ontvangen en begeleid door de medewerkers van het Rijksarchief.
Na de oprichting werd een informatiebijeenkomst in zaal Peters te Borculo gehouden. Geïnteresseerden konden zich opgeven als donateur. Uiteindelijk zou de SSHB ruim 100 donateurs krijgen. Dat is misschien niet veel, maar voor een Stichting, die zich niet profileerde als een heemkundeclub en zich niet primair richtte op publicaties, was dat aantal voldoende om de boel draaiende te houden.
Toch gaf de SSHB (onregelmatig) publicaties uit: de Kleine Reeks, met historische ‘verhalen’, en bronnenpublicaties die transcripties bevatten van belangrijk geachte ‘Borculose’ bronnen. Van de Kleine Reeks verschenen in totaal 13 delen, het laatste verscheen in 2007. De uitgave van de markenboeken van Dijcke (Alex Koster) en Beltrum (Nelly Oostrik) behoorden tot de categorie van de bronnenuitgaven. De laatste bronnenpublicatie verscheen in 2008 (Rekening van de Heerlijkheid Borculo over 1580-1581) en staat inmiddels ook op de website. Vooral voor de papieren bronnenuitgaven was de belangstelling gering. Het waren en zijn nu eenmaal geen gemakkelijk leesbare publicaties. Het internet bood daar al snel een uitkomst. Veel bronnenuitgaven, waarvan het ooit de bedoeling was die op papier uit te geven, zijn dan ook als webbestand beschikbaar gesteld en downloadbaar, bijv. de verpondingskohieren van 1646 en het rapport van aankoop van Borculo en Lichtenvoorde uit 1777 behoren tot die categorie digitale bronnenpublicaties. Daar was het werk van de tijd al snel voelbaar, maar ook vruchtbaar. Toen daar later de indexen op het oud-rechterlijk archief aan toegevoegd werden, steeg het websitebezoek met sprongen: in 2015 meer dan 1 miljoen.
In de beginjaren gebeurde nog veel meer: uit Parijs werden kopieën van kaarten gehaald van de nooit gebouwde of te verbouwen keizerlijke stoeterij te Borculo. De kopieën berusten nu in het gemeentearchief.
Na de oprichting werden ook verschillende jaren cursussen paleografie in het Hof gegeven, want het lezen en begrijpen van het oude handschrift is noodzakelijk, als men goed onderzoek wil doen in de archieven en gedrukte bronnen wil controleren. Alex Koster, Henk Nijman en ondergetekende hebben die gegeven. Een van de doelen hierbij was om via die weg vrijwilligers voor het indiceringsproject te werven.
Bij het Hof raakte de SSHB betrokken bij de opgraving van het donjon, de grote (woon)toren van het ca. 1760 gesloopte kasteel van Borculo. Na enkele jaren werd de kuil weer dichtgegooid, omdat de donjon-restanten niet beschermd bleken tegen weersinvloeden en de kuil gebruikt werd om er afval in te gooien.
De grootste en meest langdurige klus waarmee de SSHB zich beziggehouden heeft, was het maken van een index op de inhoud van de in de Borculose bibliotheek berustende ‘Collectie SSHB’, de microfilms met enkele honderdduizenden opnamen van Borculose archivalia. Heel veel vrijwilligers hebben hier jarenlang aan gewerkt. De grootste dank zijn wij dan ook wel aan hen verschuldigd. Voorwaar een monsterklus en dat met behulp van een microfilmleesapparaat dat maar al te vaak in een woonkamer eigenlijk in de weg stond. Het maken van indexen op naam was tijdrovend en intensief. Voor degenen die met de computer handig waren, was het programma Excel op een gegeven moment een uitkomst, maar dan nog. Veel handmatig geschreven indexen zijn ingevoerd door Netteke Fiolet, die ook tot het laatst bij het project betrokken was. Dat geldt ook voor Jot en Dick van Zuidam, die op afstand intensief met het SSHB-gebeuren meededen (ook bij het bewerken van de Excelbestanden en de omzetting naar pdf) en meeleefden, Diny Schreuder, Jan Derking en vele anderen die gedurende kortere of langere tijd met het ‘indiceren’ bezig zijn geweest. Het indexproject was een sleutelproject in het bestaan van de SSHB. Hoewel niet alle films geïndiceerd konden worden – het reservoir aan vrijwilligers droogde op – zijn we wel een heel eind gevorderd. In de loop van de jaren zullen er druppelsgewijs nog wel indexen toegevoegd worden. Aanvankelijk konden bezoekers de indexen alleen inzien in de bibliotheek. Pas later werden de bestanden in pdf-formaat ook via de website beschikbaar gesteld, wat plaats- en tijdsonafhankelijk vooronderzoek mogelijk maakte.
Het was in essentie de grote vlucht die de digitalisering en het internet namen en nog steeds nemen, die de SSHB overbodig maakten. Enkele jaren geleden heeft het Gelders Archief, de opvolger van het Rijksarchief in Gelderland, de door onze vrijwilligers gemaakte microfilms van het archief van de Heren van Borculo gedigitaliseerd en op zijn website geplaatst. Het Staatsarchiv Münster heeft hetzelfde gedaan met een deel van de bestanden. Ongetwijfeld zullen er nog meer volgen. Het oud-rechterlijk archief van Borculo is inmiddels door het Gelders Archief overgedragen aan het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers. Helaas werd het overgedragen in de (vaak) slechte staat waarin het zich al tientallen jaren bevond, gesanctioneerd door een toenmalige algemeen rijksarchivaris. Het ECAL maakt momenteel veel werk van de restauratie van delen uit dit en andere overgedragen archieven. Digitalisering was en is voor de SSHB een brug te ver, vanwege de kosten en het beheer van de gedigitaliseerde films.
In de toekomst zullen alleen nog maar meer bestanden op allerlei platforms digitaal beschikbaar komen. De indexen blijven via de website toegankelijk en downloadbaar. Dat geldt ook voor enkele digitale bronnenpublicaties die nog door de SSHB zijn uitgegeven. De website, die geen platform was van de SSHB, maar wel vóór de SSHB, blijft bestaan en is al omgezet in een breder platform voor de geschiedenis van stad en heerlijkheid Borculo. Dat aandacht voor die geschiedenis nog steeds nodig is en ook zal blijven, blijkt wel uit het gebrek aan belangstelling voor de herdenking van de 400ste verjaardag van de overgang van ‘Borculo’ van Münster naar Gelderland. Voor mij blijft daarbij het uitgangspunt, dat de wereld niet om Borculo draait, maar ‘Borculo’ wel in de wereld meedraait.
Nu de SSHB verleden tijd is, wordt nog overleg gepleegd via de Erfgoedkoepel Berkelland om de Collectie SSHB als één geheel, zoals ook in de statuten verwoord, in eigendom/beheer te geven bij één van de heemkundeverenigingen in het werkgebied. De microfilmleesapparaten zullen ook zoveel mogelijk verdeeld worden. In het najaar zal daartoe nog een boedeldag georganiseerd worden. Tot vereffenaar is Ben van Dijk benoemd. Hij was de laatste penningmeester van de Stichting.
De Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo heeft zijn tijd gehad. Ik ben dankbaar dat ik daaraan heb mogen bijdragen, maar vooral ook blij dat het nu eindelijk afgerond wordt.
Vandaag zijn twee nieuwe indexen op het oud-rechterlijk archief van Stad en Heerlijkheid Borculo aan de website toegevoegd. Het betreft indexen op de inventarisnummers:
125. Dossiers van civiele procedures voor het stadsgericht en fragmenten daarvan, 1668. Specificatie:
125.1. Petrus Sybille, grafelijk secretaris, contra Harmen Rijpen, 1668;
125.2. Burgemeester Bernhard ten Noever contra stadsrentmeester Joan Haselbroeck, 1668;
125.3. Otto, graaf van Limburg en Bronckhorst contra Christine van de Hovelick, weduwe van Casijn Schimmelpenninck, 1668;
125.4. Gerrit Hessels contra burgemeester Hendrick ter Hoeve, 1668;
125.5. De momboiren van de kinderen van dr. Jacob Hessels contra Johan Fockinck, 1668;
125.6. Joan Baltesar van Duyth gent. Buth, drost der heerlijkheid, contra Derck Haeffkens, 1668;
125.7. Margarieta Cappers contra Gerrit Hessels, 1668.
301-II, Dossiers van civiele procedures voor landgericht en fragmenten daarvan, 1722-II en 1723-I. Specificatie:
301.1. Dr. Johan Hendrick Veldinck contra Jan Willem ter Hagreise. Betreft wederrechtelijk gebruik van een huis in Neede, 1722;
301.2. Adolf van Gelder contra Harmen Garverdinck, 1722
301.3. Frederic Wilhelm, graaf van Limburg en Bronckhorst contra Wilhelm Klinckenbergh, notaris en solliciteur-militair te ’s Gravenhage, 1722;
301.4. Aeltjen Grijsen contra Gerrit Harperinck, 1723;
301.5. Leopold, graaf van Limburg Stirum contra Derk, bouwman op het erf Ten Nijhuijs, 1723. [Loopt door in dossier 302.1]
Provinciale bemoeienis met de plaatselijke archieven
Op 17 augustus 1829 publiceerde de gouverneur (zoals de commissaris des konings toen nog werd genoemd) van Gelderland een besluit van de minister van Binnenlandse zaken over de openstelling van ‘de toegang tot de rijks, provinciale en plaatselijke archieven (…) voor de zoodanigen die in het algemeen belang nasporingen wenschen te doen’.[1] Dat ministeriële besluit is in zoverre interessant, dat daarin de basis gelegd had kunnen worden voor een meer systematische lokale archiefzorg en archiefbeheer. Aan het besluit lag een Koninklijk Besluit uit 1826 ten grondslag. Dat bepaalde dat er middelen beschikbaar moesten worden gesteld,
‘om de bronnen der Nederlandsche geschiedenis, voor zoo verre die tot nog toe onbekend of nog niet volledig bewerkt mogten zijn, te doen opsporen, nader te onderzoeken en zoo veel noodig in het licht te geven.’ Overwogen was, ‘dat het van veel belang is voor de kennis der Geschiedenis, dat de toegang tot de archieven niet gesloten zij; doch dat voor een goede bewaring der archieven tevens vereischt wordt, dat bepalingen worden vastgesteld omtrent de wijze, waarop particulieren in die verzamelingen zullen worden toegelaten’.
Dat reglement regelde o.a. hetgeen wij nu de openbaarheid van de archieven noemen. In het reglement komt dat woord overigens nog niet voor. Het bepaalde dat het aan,
‘de heeren archivarussen, aan wien de bewaring is toevertrouwd van rijks, provinciale of plaatselijke archieven’ was, ‘om (…) de toelating tot het gebruik der onder hun beheer staande verzamelingen van archieven te verleenen aan alle bij hen bekende en vertrouwde personen, die in het algemeen geschiedkundige nasporingen wenschen te doen’.
Zoals zo vaak en gedurende zoveel jaren, was ook deze regeling weer veel mooier dan de praktijk. Op plaatselijk niveau gebeurde er nagenoeg niets. De toegang tot de meestal ongeordende en mede daardoor moeilijk toegankelijke archieven bleef beperkt tot een enkele heer van stand of, later, een enkele liefhebber van de lokale geschiedenis.
In 1845 kwam de provincie opnieuw in actie. Provinciale Staten hadden een reglement vastgesteld ‘ter verzekering eener goede bewaring van gedenkstukken van geschiedenis of kunst’.[2] De gemeentebesturen moesten onderzoeken ‘in hoe verre er in hunne gemeente eenige voorwerpen van onderhavigen aard aanwezig zijn, en om in dat geval de benoemingen te doen, welke bij art. 3 van het reglement zijn voorgeschreven, en daarvan aan Gedeputeerde Staten te berigten.’ Verder moesten de gemeentebesturen bevorderen ‘dat de hiertoe in aanmerking komende gedenkstukken aan de gemeente worden afgestaan, om vanwege dezelve (…) in bewaring te worden overgenomen’, dan wel in overleg te treden met de betrokken eigenaren. Tenslotte moesten moesten de gemeentebesturen verslag doen ‘van derzelver verrigtingen’ in deze. Die verslagen kwamen in 1847.
Wat de burgemeesters van Borculo, Eibergen, Neede en Lichtenvoorde antwoordden[3]
Omdat de voormalige Heerlijkheid Borculo in zijn grootste omvang heeft bestaan uit de eveneens voormalige gemeenten Borculo, Eibergen, Neede en Lichtenvoorde, zijn de antwoorden van de burgemeesters van die plaatsen het meest van belang. Borculo voorop. Aangezien de burgemeesters van de voormalige stad Borculo ook als schepenen zitting hadden in het eigen stadsgericht en in het landgericht (dat recht sprak over de rest van de Heerlijkheid), was te verwachten dat er nog de nodige archivalia aanwezig waren die betrekking hadden op deze rechtsprekende taken. Op grond van het antwoord lijkt het archief vooral betrekking te hebben op het stadsbestuur en het stadsgericht. Edoch, wanneer men de inleiding op de archiefinventaris van het oud-rechterlijk archief van Stad en Heerlijkheid Borculo er op naslaat, dan leest men dat het ‘oudere gedeelte van het archief (…) in het jaar 1884 door den rijksarchivaris op den zolder van het toenmalige stadhuis in onbeschrijfelijken toestand [werd] gevonden en door hem naar het depot te Arnhem overgebracht’.[4] Over de lotgevallen van de archieven van vóór ca. 1733 schrijft Smit:
‘Omstreeks het jaar 1733 werd door den secretaris-landschrijver G. Vatebender eene nieuwe regeling getroffen. De meeste stukken ouder dan die datum en de oudere protocollen, werden uit de secretarie verwijderd en in eene zeer ongeschikte plaats, naar vermeld eene kamer in de kerk opgeborgen (Verslagen omtrent ’s-Rijks oude archieven 1884, pag 20). Van daar, dat men later opsomde: papieren die zoodanig door de wormen vernield waren, dat de inhoud onleesbaar was, terwijl de bladen van vele akten reeds hun verband verloren hadden (…)’.[5] Het jongere gedeelte van het oud-rechterlijke archief en enkele oudere stukken werden bewaard ter gemeentesecretarie en van daar in de 19de eeuw (in ieder geval na 1817) overgebracht naar de arrondissementsrechtbank van Zutphen om in 1888 overgebracht te worden naar het Rijksarchief in Gelderland.[6] De verschillende wijzen van bewaring hadden zeer verschillende gevolgen voor de materiële toestand. Smit:
‘Het oudste gedeelte heeft zwaar van vocht en ongedierte geleden en de volgorde was tot op enkele stukken volledig verstoord, maar bovendien waren ook fragmenten van veele stukken door het geheele archief verspreid. Naar schatting is van dit archief ruim de helft verloren gegaan’[!][7]
De brief van de Borculose burgemeester, gedateerd 2 september 1847, geeft belangrijke aanvullingen op hetgeen J.P.W.A. Smit in 1913 heeft beschreven. Hij schrijft o.a.,
‘dat te dezer plaats een aanzienlijke hoeveelheid oude papieren voorhanden zijn, die vroeger op het voormalige stadhuis in een zeer grote kast zijn bewaard geweest, en voornamentlijk bestaan uit oude processtukken van het vroeger bestaan hebbende eigen gerigt van Borculo, benevens uit oude stadsrekeningen, welke stukken voor de geschiedenis van geen belang te achten zijn’.
Hij was niet de enige burgemeester die meteen een oordeel verbond aan de historische waarde van oude, voor de gemeentelijke administratie van belang zijnde stukken. Als hij zijn zin had gekregen zouden de stadsrekeningen, die een substantieel deel uitmaken van het Borculose stadsarchief, nu niet meer aanwezig zijn.
Burgemeester Luijmes beschreef vervolgens het legerboek, dat uitermate belangrijke register van de stedelijke administratie, brieven van prins Maurits en de Spanjaarden, die het neutrale Borculo bescherming verleenden. De ‘oude papieren’, inclusief het rechterlijk archief, werden, aldus de burgemeester, na de sloop van het stadhuis (1842)[8], ‘in het nieuwe locaal, dat (…) aan de kerk is gebouwd’. Dat ‘locaal’ moet de ‘kamer’ zijn geweest, waar Smit over schreef. Het legerboek en de andere documenten werden ter secretarie bewaard.
Luijmes draait niet om de slechte toestand en toegankelijkheid van het oudere, in de kerkkamer bewaarde, archief heen: hoewel een gedeelte in pakketten gebonden was, verkeerde het,
‘nogthans in de grootste wanorde en verwarring’. Het was ‘dooreengemengd’ en ‘tijdens de langdurige bewaring in het voormalige stadhuis door lekkagie van het dak, zoodanig (…) beschadigd, dat een groot gedeelte van diezelve is vergaan of onleesbaar geworden’.
Uit Smits woorden valt op te maken dat de bewaring in de kerkkamer de slechte materiële toestand heeft verergerd. Het bericht van burgemeester Luijmes laat er geen twijfel over bestaan dat hiervoor juist de eeuwenlange slechte bewaring in het oude stadhuisje verantwoordelijk voor was. Van dat oude archief was volgens Luijmes geen inventaris aanwezig. De materiële toestand (de stukken waren ‘onvatbaar’) maakten dat ook niet mogelijk.
Interessant is de bewering van de burgemeester dat verschillende ‘van de meest belangrijke stukken’ uit het eerste tijdvak van na de stadsbrand, ‘waaronder ook de oude markenboeken’, bij gelegenheid van vijandelijke overheersching [hij bedoelt het Munsterse bestuur in de periode 1579-1616 en de bezettingen van 1665-1666 en 1672-1674] zijn ontvoerd geworden, waarvan, zo men meend, een niet onbelangrijk gedeelte onder het archief der stad Munster of onder het bisschoppelijke archief aldaar, moet berustende zijn.’
Inderdaad bevonden en bevinden zich veel ‘Borculose’ stukken in Münster en dan vooral in de archieven van het voormalige vorstbisdom. Een deel van deze archieven zijn in de 19de en 20ste eeuw naar het Rijksarchief in Gelderland overgebracht. Het betreft in hoofdzaak bescheiden die nu deel uitmaken van het Archief der Heren van Borculo. Zonder de goede bewaring in Münster (en het niet verloren gaan van het Rijksarchief in Arnhem tijdens de Slag om Arnhem, beschikken we nog over een niet onbelangrijk heerlijkheidsarchief).
Burgemeester Luijmes zag geen bezwaar in het openbaar maken van de te Borculo berustende bescheiden van het stadsbestuur en het stadsgericht. Hij deelde tenslotte mee een begin te hebben gemaakt met ‘het sorteren van de voorhanden zijnde oude papieren, en heb mij voorgesteld, zulks voort te zetten en voleindigen, waartoe evenwel nog een geruimen tijd zal nodig zijn’. Na voltooiing daarvan zou hij verslag uitbrengen en een voorstel doen ‘tot vernietiging van alle gedeeltelijk vergane en onleesbaar geworden papieren, waarvan de verdere bewaring als geheel nutteloos en doelloos kan worden beschouwd’.
Dat het nog tot respectievelijk 1913 en 1981 zou duren voordat achtereenvolgens het oud-rechterlijk archief van stad en heerlijkheid en het archief van het stadsbestuur[9] geïnventariseerd zouden zijn, kon hij natuurlijk niet vermoeden. Maar het gaat in het Borculose geval niet op om te zeggen dat papier geduldig is. Nee, de helft is weg. Een gat in de Borculose geschiedenis. De bewaring van het oud-rechterlijk archief door het Rijksarchief in Gelderland en zijn opvolger, het Gelders Archief, leidde wel tot passieve conservering, maar een groot deel bleef ondanks inventarisatie niet toegankelijk voor het publiek. De gemeente Berkelland, als rechtsopvolger van de gemeente Borculo, en het Rijk, als archiefwettelijk verantwoordelijk voor het naar de Rijksarchiefbewaarplaats in de Provincie overgebracht oud-rechtelijke archief, zouden meer verantwoordelijkheid moeten tonen voor het in een goede materiële toestand brengen van dat archief.
Eibergen
Over de archiefzorg van het Eibergse gemeentebestuur heb ik eerder geblogd. De aanleiding was toen een passage over het Eibergse archief en de aanwezigheid van een benoemde ‘bewaarder der gedenkstukken van geschiedenis of kunst’ in het gemeenteverslag van burgemeester Koentz over 1851.[10] Het blog is inmiddels aangevuld met nieuwere informatie. Het antwoord van diezelfde burgemeester op de provinciale aanschrijving van 1845 dateert van 31 augustus 1847. De brief geeft duidelijkheid over de benoeming van notaris G. ter Braak in genoemde functie. Daaruit blijkt dat hij door de gemeenteraad in die functie benoemd werd op 24 april 1846. Eibergen was de enige van de vier voormalige heerlijkheidsgemeenten die zo’n door de provincie gewenste ‘bewaarder’ had benoemd. De burgemeester schreef dat deze bewaarder nog in overleg zou treden met de predikant van de Hervormde gemeente om de inhoud van ‘eene kist’ bij de diaconie te onderzoeken op de aanwezigheid van ‘oude of meer belangrijke stukken’. Blijkens het gemeenteverslag over 1851 en latere verslagen, heeft het onderzoek in de kerkelijke kist geen nieuwe ‘belangrijke stukken’ opgeleverd (maar het kan ook zijn dat zo’n onderzoek in het geheel geen plaats gevonden heeft).
Neede
De burgemeester en assessor (‘wethouder’) van de gemeente Neede antwoordden op 7 september 1847 dat de ‘verzamelingen van archieven, welke geacht kunnen worden binnen deze gemeente aanwezig te kunnen zijn’ bestonden uit het gemeentearchief, vanaf de instelling van de gemeente in 1811, en de archieven van de Hervormde kerk, de provisorie en de diaconie, ‘welke bestaan uit weinige registers, waarin staan aangetekend de arresten [besluiten] der afgehoorde [gecontroleerde] rekeningen, doch overigens niets belangrijks inhouden.’
Lichtenvoorde
De burgemeester van Lichtenvoorde, J.H.A. van Basten Batenburg, was het kortst van alle burgemeesters. Hij berichtte:
‘dat in deze gemeente geene archieven aanwezig zijn, zoo van plaatselijken aard, noch van voormalige of nog aanwezige collegien, corporatien, kloosters of abdijen, als alleenlijk het gemeentelijk archief, hetwelk echter, voor zooverre mij bekend, niets bijzonders oplevert, vervallende diensvolgens de beantwoording der gestelde vragen (…).
Van Basten Batenburg gaf met dat antwoord wel blijk van een erg beperkt blikveld. Bennie te Vaarwerk
Volledige transcriptie van de brieven van de burgemeesters/gemeentebesturen van Borculo, Eibergen, Neede en Lichtenvoorde.
[1]Provinciaal Blad van Gelderland, 1829, nr. 95, Besluit van 17 augustus 1829, no. 4152/15.
[2]Provinciaal Blad van Gelderland, 1845, nr. 127, Besluit van 22 november 1845, no. 69.
[3] Gelders Archief, 0039 Archief Gedeputeerde Staten van Gelderland, inv.nr. 6623, Correspondentie Districtscommissaris Zutphen, 1847. De volledige transcriptie van de brieven is hier te vinden.
[4] J.P.W.A. Smit, ‘Inventaris der oude rechterlijke archieven van de stad en de heerlijkheid Borculo’, in: Verslagen omtrent ’s Rijks oude archieven, XXXV (1912) (Den Haag 1913), 233.
[9] De inventaris van het oud-archief van de gemeente Borculo, 1590-1817, kwam pas in 1981 gereed. Hij was in opdracht van het toenmalige gemeentebestuur samengesteld door J. Ebbenhorst Tengbergen, indertijd adjunct provinciaal archiefinspecteur.
Vandaag zijn weer vijf nieuwe indexen op het oud-rechterlijk archief van Stad en Heerlijkheid Borculo beschikbaar gekomen op de website. Het betreft de navolgende inventarisnummers uit de inventaris, hoofdstuk 4, Civiele Zaken, sub D, Stukken waarvan niet meer of niet dan met grote moeite is uit te maken, of zij tot het archief van het oridinair stad- of landgericht behoord hebben:
360. Originele volmachten, ingekomen bij stad- of landgericht, meest in civiele zaken, 1602-1807. 1 omslag.
361. Originele attestaties en certificaten, ingekomen bij stad- of landgericht, meest in civiele zaken, 1603-1730. 1 omslag.
362. Originele schuldbrieven, declaraties, kwitanties, relazen en dergelijke stukken, ingekomen bij stad- of landgericht, meest in civiele zaken, 1609-1737 en onbekende jaren. 1 omslag.
363. Originele interrogatoiren (gerechtelijke ondervragingen), ingekomen bij stad- of landgericht, 1627-1719. 1 omslag.
364. Sententies (vonnissen) van vreemde gerichten en allerlei authentieke akten, ingekomen bij stad- of landgericht, meest in civiele zaken, 1597-1749 en onbekende jaren. 1 pak. (deel 1)