Wie de geschiedenis van plaatsen als Borculo, Geesteren, Neede, Eibergen en Lichtenvoorde bestudeert, ontkomt niet aan de geschiedenis van de heerlijkheid Borculo, een vrije heerlijkheid tussen het vorstbisdom Münster en de Graafschap Zutphen. Al deze plaatsen, alsmede het kerspel Groenlo (Beltrum) behoorden tot de heerlijkheid Borculo. Wil je de geschiedenis van deze plaatsen begrijpen, zul je iets van de geschiedenis van de heerlijkheid moeten weten.
Een probleem van de geschiedenis van Borculo is, dat er nog steeds geen samenvattend of, beter nog, recent overzicht is van de geschiedenis van stad en heerlijkheid. Dat was in het verleden ook niet gemakkelijk realiseerbaar, omdat de bronnen voor de Borculose geschiedenis ver weg opgeslagen waren: het Algemeen Rijksarchief in Den Haag (nu Nationaal Archief), het Rijksarchief in Gelderland te Arnhem (nu Gelders Archief), het Staatsarchiv te Münster (nu Abteilung Westfalen van het Landesarchiv Nordrhein-Westfalen), in vaak nog slecht ontsloten archieven van de gemeenten, waarin goedbedoelende amateurs, tot de komst van het streekarchivariaat, soms wel heel vrij hun gang konden gaan, waardoor archiefstukken er misschien uit verdwenen, en, niet te vergeten, de talloze particuliere archieven in Nederland en Duitsland.
Er moesten dus andere wegen bewandeld worden om het onderzoek naar de geschiedenis van Borculo te faciliteren, als er ooit nog eens tot een nieuwe en integrale algemene geschiedenis van Stad en Heerlijkheid Borculo zou komen. Één ervan was de oprichting van de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo in 1992, die zich ten doel stelde alle Borculose archieven die zich bevonden in archiefinstellingen buiten de eigen regio, op microfilm te zetten en die op een centrale plaats in het werkgebied ter inzage te stellen. Met behulp van veel vrijwilligers is dat voor een groot gedeelte gelukt. Voor dat werk, dat discipline en doorzettingsvermogen vereist, ben ik hen dankbaar. Met name denk ik dan aan Truus Spliethof, Margreet van Dijk en Diet Lamé , die jarenlang wekelijks naar Arnhem reisden voor de verfilmingswerkzaamheden. Andere microfilmbestanden werden aangekocht, zoals microfilms van de Borculose archieven in de Nassause Domeinraad en de Collectie Van Limburg Stirum in het toenmalige Algemene Rijksarchief in Den Haag.
Het was in een tijd dat we dachten dat digitalisering nog niet zo snel zou gaan. Maar ja, tijden veranderden, en onderzoekers verwachtten ook meer en een andere dienstverlening. Dus werd ingezet op het nader toegankelijk maken van in eerste instantie de oud-rechterlijke archieven van stad en heerlijkheid Borculo (ORA Borculo). Vele vrijwilligers
zijn sindsdien bezig geweest om indexen te maken op die stukken. Das was een monnikenwerk omdat men wel kennis moest hebben van het 16e tot 19e eeuwse handschrift. In dat kader werden ook enkele cursussen oude handschriften of paleografie gegeven. Het resultaat mocht er zijn: op vele inventarisnummers zijn die indexen gemaakt. Na aanvankelijke papieren beschikbaarstelling, zijn ze later ook beschikbaar gesteld als downloadbare pdf-bestanden op deze website.
Toen in het tweede decennium van deze eeuw het door de archiefinstellingen zelf het digitaal beschikbaar stellen van de originele bronnen een hoge vlucht begon te nemen, was het tijdperk van de SSHB eigenlijk voorbij. De stichting werd opgeheven in 2016, maar ik heb dat niet betreurd. Het enige dat ik echt betreur aan die digitalisering van de oude papieren archieven is dat de onderzoekers de kans ontnomen wordt een directe band met het archiefstuk, zijn opsteller, tijd en omstandigheden te ontwikkelen. Maar ook een minpunt is dat door de digitalisering vooral jonge en onwetende mensen kunnen gaan denken dat als iets niet digitaal vindbaar is, het ‘dan ook wel niet zal bestaan’. De echte archiefonderzoeker weet wel beter.
Dankzij die digitalisering is wel duidelijk dat er nog vele honderden bronnen nader ontsloten moeten worden of misschien eerst wel beter geïnventariseerd moeten worden. Want in een omschrijving als ‘Rekeningen betreffende het domein van Borculo’, tref je ontzettend veel en rijke informatie aan die soms jaren achtereen gevolgd kan worden. Soms zijn de rekeningposten verhaaltjes op zich. Historisch denken vereist dat je moet proberen te denken in geest van de tijd waarover je onderzoek gaat. Op zich vereist dat al veel voorkennis.
Het is ook een illusie te denken dat je ‘alles al hebt gezien’. Archiefonderzoek is ook een les in bescheidenheid: hoe meer archieven je gezien hebt, hoe minder je weet’.
Wellicht tot een volgende blog.
11 september 2018, Bennie te Vaarwerk
P.S. Ik ben dankbaar voor de vele mooie en ontroerende reacties die ik kreeg op mijn vorige blog.
Het afgelopen jaar 2016 stond in het teken van de vierhonderdste verjaardag van de incorporatie van de Heerlijkheid Borculo in de provincie Gelderland en Graafschap Zutphen. Die gebeurtenis, die een aanvang nam met het vonnis van het Hof van Gelre en Zutphen op 20 december 1615, en vervolgens uitgevoerd werd in januari (Lichtenvoorde) en februari 1616 (Borculo), is misschien wel het meest bepalend geweest is de geschiedenis van beide gebieden. Zonder dat vonnis was Borculo waarschijnlijk geëindigd als Duits grondgebied. Aan deze gebeurtenissen werd alleen in Borculo en Lichtenvoorde aandacht geschonken, maar niet in Eibergen, Geesteren en Neede, plaatsen die in 1615 ook overgingen van Münster naar Gelderland. Een van de gevolgen van de overgang was dat de kerken in de Heerlijkheid in calvinistische zin werden hervormd. In Lichtenvoorde en Borculo werd de hervorming hoogstpersoonlijk ingevoerd door de grote Zutphense predikant Wilhelmus Baudartius. Alleen in de kerk van Borculo werd bij deze gebeurtenis stilgestaan. Hier lieten alle andere plaatsen verstek gaan. Het is te betreuren dat enkele heemkundekringen zo weinig historisch besef aan de dag leggen.
De poging, in 1665-1666, van vorstbisschop Christoph Bernhard von Galen om de Heerlijkheid Borculo te heroveren op Gelderland en de Republiek, liep op een grote mislukking uit. Weliswaar werd het gebied veroverd en voerde Von Galen zelf de troepen aan die Borculo belegerden en (snel) bezetten, maar al voor het eind van het jaar 1665 was duidelijk dat de verovering moest mislukken. Dit ‘landoorlogje’ (Poelhekke) heeft altijd in de schaduw gestaan van de oorlog die in 1672 uitbrak, ons ‘Rampjaar’. Aan de ‘Eerste Münsterse Oorlog’ kwam een eind op 18 april 1666 toen de Vrede van Kleef werd gesloten en Von Galen al zijn bezette gebieden weer op moest geven en de Heerlijkheid Borculo weer terug moest zetten naar de verhoudingen van vóór de oorlog. Overigens werden de bepalingen van Kleef in 1674 in de Vrede van Keulen bevestigd.
Wat de Heerlijkheid Borculo (en Lichtenvoorde) betreft, werpt een nieuw jubileum alweer zijn schaduw vooruit. In 2026/2027 kan de 250ste verjaardag herdacht worden van de aankoop van de Heerlijkheden Borculo en Lichtenvoorde door stadhouder Prins Willem V, die daardoor Heer van Borculo en Lichtenvoorde werd. Op 27 december j.l. was dat precies 240 jaar geleden.
Een ander jubileum van formaat had betrekking op de herdenking van de 250ste verjaardag van het verdrag van Burlo van 1765, dat de grenzen tussen Gelderland en Münster grotendeels definitief vastlegde. De fraaie stenen, voorzien van de wapens van beide landen en het jaartal 1766 getuigen daar nog van. Het jubileum werd regionaal opgepakt, met o.a. een tentoonstelling en een brochure. Die laatste maakte het gemis aan een goed historisch onderzoek echter niet goed. Op regionaal en provinciaal niveau kreeg de landsgrensvaststelling van 1766 weinig aandacht. Dat geldt zeker voor de grens tussen de Heerlijkheid Borculo en het kerspel Vreden.
In november verscheen een fraai vormgegeven boek met artikelen van ‘streekhistoricus’ Hendrik Odink. De liefhebbers van de regionale geschiedenis zouden wellicht nog meer gediend zijn met de publicatie (op het internet) van diens onuitgegeven geschriften en – vooral – van diens aantekeningen. Datzelfde geldt ook voor Odinks grote voorbeeld, meester Heuvel.
De vondst van een missaalrest in het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers verschafte een mooie gelegenheid om iets over de achtergronden van de 16de eeuwse kerkhervorming in Eibergen te vertellen.
2016 was ook het jaar waarin een begin werd gemaakt met de aanleg van de nieuwe N18 ten westen van Eibergen. Hij doorkruist enkele archeologisch waardevolle gebieden in Hupsel en Olden Eibergen. Mogelijk (en eigenlijk ook hopelijk) werpen de opgravingen in Olden Eibergen aan weerszijden van de Berkel een licht op de nog ongeschreven geschiedenis van Eibergen. De nieuwe weg scheert rakelings langs een perceel dat vroeger de naam ‘Kerkhof’ droeg. In januari 2017 zal meer duidelijk worden. De nieuwe weg maakt op veel plaatsen een bruut einde aan de infrastructuur die in wezen in de 19de eeuw met de verdeling van de marken van Hupsel, Olden Eibergen en Mallem is ontstaan en die tot de aanleg nog goed in het landschap zichtbaar was. Ik hoop in de loop van 2017 nog op deze veranderingen terug te komen.
In 2017 is het 180 jaar geleden dat Eibergen zijn eerste vaste oeververbinding kreeg met Mallem. De ‘Nieuwe Brug’ (zo heet hij nog steeds) krijgt in 2017 een opvolger als een nieuwe brug over de Berkel in Olden Eibergen wordt gebouwd voor de nieuwe N18. Deze brug, die iets ten westen van de Stokkersbrug wordt gebouwd, ligt in een gebied dat ooit de ‘Markenbrink’ heette. De mark van Olden Eibergen heeft dit perceel in het Berkeldal steeds onverdeeld gelaten, want de pachtopbrengst werd gebruikt voor het onderhoud van de Stokkersbrug (die een markenbrug was) en weg naar Neede, en, in een verder terugliggend verleden, voor het onderhoud van het Oldeneibergse aandeel in de ‘glinde’ of kerkhofmuur rondom de Eibergse kerk. De bouw van de ‘Nieuwe Brug’ had alles te maken met de komst van textielfabrikant J.B.P. Bouquié naar Eibergen. Die vestigde zijn fabriek aan de noordzijde van de Berkel op een perceel veldgrond van de mark van Mallem. Die fabriek staat er nog steeds en is, althans wat het buitenmuurwerk betreft, grotendeels ongewijzigd gebleven. Misschien is deze fabriek nog wel het enige textielmonument in Oost-Nederland uit de pionierstijd van de textielindustrialisatie in de Noordelijke Nederlanden na de afscheiding van België in 1830. Momenteel wordt de ‘Mallemse fabriek’, ‘Kastanjefabriek’, ‘fabriek van Bouquié’ of ‘Gemavo’ verbouwd tot hotel. Het belooft een fraai visitekaartje voor Eibergen te worden.
De ‘Nieuwe Brug’ bij Eibergen werd in december 1837 zwaar op de proef gesteld bij één van de grootste overstromingen van de Berkel, waardoor de brug bijna wegspoelde. Deze brug is overigens het begin geweest van de latere N18. In de jaren ’50 van de 19de eeuw werd de grote weg van Groenlo door Eibergen (Groenloschestraat/Hagemanstraat) aangelegd. Eibergen kreeg zijn eerste rondweg in de jaren ’30 van de 20ste eeuw: de huidige burgemeester Wilhelmweg.
Tenslotte werd de opheffing van de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo eindelijk een feit. Bestuurlijk liep het al langer moeizaam, terwijl anderzijds veel bronnen inmiddels gedigitaliseerd zijn en via websites beschikbaar zijn gekomen. Een belangrijk doel, het nader toegankelijk maken van de oud-rechterlijke archieven van Stad en Heerlijkheid is ook grotendeels gehaald. De indexen staan op deze website en zijn inmiddels ook aan het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers beschikbaar gesteld. Zo af en toe zal er via deze site nog een nieuwe index aan toegevoegd worden. De collectie microfilms wordt ondergebracht bij de Historische Vereniging Borculo, nadat daartoe overleg is geweest met de vier gemeentelijke heemkundekringen. Het archief van de SSHB is ondergebracht bij het Erfgoedcentrum.
Rest mij mijn volgers en passanten een fijne jaarwisseling te wensen en alle goeds voor het nieuwe jaar 2017,
Op 20 december 2015 is het 400 jaar geleden dat het Hof van Gelre en Zutphen de heerlijkheid Borculo bij vonnis toewees aan graaf Joost van Limburg Stirum. Het was een hoogtepunt in de langdurige juridische strijd over het bezit van die heerlijkheid. De rechtsstrijd liep toen al 60 jaar en het zou ook nog eens 51 jaar duren voordat het lot van Borculo definitief bezegeld zou worden met de Vrede van Kleef op 18 april 1666, die een eind maakte aan het door vorstbisschop Christoph Bernhard von Galen op 17 september 1665 o.m. om Borculo begonnen ‘landoorlogje’ met de Republiek. Toch is in deze lange reeks van rechtszaken het vonnis van het Gelderse Hof het belangrijkst, omdat dat, achteraf, het begin was van de definitieve incorporatie van Borculo in het gewest Gelderland, één van de zeven provincies die samen de Republiek der Verenigde Nederlanden vormden.
Het Hof stelt in het zeven bladzijden lange vonnis (Transcriptie) de eiser, graaf Joost van Limburg Stirum, weer in het bezit ‘vant Huys ende Heerlickheyt van Borculo, ’t Huys ende Ampt van Lichtenvoorde, mitsgaders de Solmse manschappen ende die vrije goederen metten respectiven aencleven van dien’. Voorts wordt de – afwezige – gedaagde, de aartsbisschop en keurvorst van Keulen in diens hoedanigheid als vorstbisschop van Münster, veroordeeld tot het teruggeven of vergoeden van alle gederfde inkomsten en schade geleden door o.m. het kappen van hout sinds het jaar 1579, het jaar van bezetting van de heerlijkheid door Münster. Tenslotte werd de gedaagde veroordeeld tot het betalen van de kosten van het proces.
Eigenlijk ging het proces voor het Hof ook niet over de leenroerigheid van de heerlijkheid Borculo aan Münster. Het vonnis erkende zelfs de Münsterse leenheerschappij over Borculo. De geschillen ontstonden echter over wat wel of niet tot het leen Borculo behoorde. Münster rekende er ten onrechte alle goederen toe die de gravin-weduwe Van Bronckhorst als vrouwe van Borculo tussen 1553 en 1579 in vruchtgebruik heeft gehad. Hiertegen werd bezwaar gemaakt door de erfgenamen, gravin Ermgard van Wisch en haar kleinzoon, graaf Joost van Limburg Stirum, voorop. Immers in de loop van de tijd waren door huwelijken en aankoop veel goederen en rechten in handen gekomen van de heren van Bronckhorst als heren van Borculo, maar die niet tot het leen Borculo behoorden of behoord hadden. Daartoe rekende men o.a. het grote aantal Solmse of Ottensteinse lenen (‘manschappen’), verschillende goederen, maar ook het ambt Lichtenvoorde, dat al in het bezit was van de heren van Bronckhorst, voordat zij door huwelijk ook Borculo verwierven. De in 1616 toegekende schadevergoeding had dan ook betrekking op de gederfde inkomsten uit die van oorsprong niet-Borculose of allodiale goederen. Deze schade werd door het Gelderse Hof in 1622 getaxeerd op bijna 524.000 gulden, maar Münster heeft die nooit betaald.
Belegering en inname van Lichtenvoorde
Gedeputeerden van het Kwartier van Zutphen vergaderden op 26 december 1615 voor de gelegenheid samen met de magistraat van de stad Zutphen. In die vergadering verschenen de heren Van Zoelen en Van Bemmel, raden van het Hof van Gelderland. De Arnhemse heren reikten de verzamelde heren een ‘last ende commissie’ over van het Hof. Daarin stond dat het wilde overgaan tot de executie van het vonnis van 20 december 1615, om ‘den heere grave van Bronckhorst te stellen in de possessie van de heerlijckheid Borculo ende den aencleve van dien’. De opdracht die de raden hadden meegekregen is dat zij eerst ’t Huys Lichtenvoorde’ moeten innemen. Daartoe moesten vier ‘Geldersche compagnien’ uit het Zutphense stadsgarnizoen gelicht worden, te weten de compagnieën van kolonel Dordt, van de beide graven van Stirum en van kapitein Kreynck. De laatstgenoemde was tevens commandant. De stad Zutphen werd verzocht twee ‘stuckskens mit cogels’ (geschut) te leveren en de gedeputeerden moesten zorgen voor ‘wagens, treckpeerden ende wes sij meer van doen hebben’. De gedeputeerden twijfelden, want het Kwartier had nog niet eerder met een dergelijke manier van uitvoering van een vonnis te maken gehad, laat staan daarover een besluit genomen. De gedeputeerden vreesden vooral dat de Staten-Generaal met de voorgestelde procedure niet akkoord zouden gaan. De oplossing werd gevonden in de stellingname dat de gedeputeerden zich niet bevoegd achtten, maar omdat de executie van het vonnis aan het Hof toekwam, dat zich daarover moest verantwoorden, konden de gedeputeerden zich er in vinden ‘datt de heeren van ’t Hoff mit der saecke voortgingen’. Voor de ondervraagde ondersteuning werd overigens wel zorg gedragen. Om ‘alle disordre te verhoeden ende die soldaten in discipline te holden om geen excessen te doen’, werden de raden op hun tocht naar Lichtenvoorde vergezeld door de gedeputeerden jr. Evert van Lintelo ter Marsse en Henrick van Boschoff en door de Zutphense burgemeesters Jan van Luchten en Henrick van Hell. Omstreeks 21.00 uur vertrokken zij met het ‘kriechsfolcke, geschutt ende alle behoefften in goede ordre’ naar Lichtenvoorde, waar zij op 27 december oude stijl tussen 07.00 en 08.00 uur arriveerden.
Een trompetter werd met de plaatsvervanger van de landdrost vooruitgezonden ‘om die plaettse up te eysschen’. Meteen erachteraan volgden ‘die ruyterije ende daerna twe compaignien soldaten mit het geschut ende volgens d’andere twee compagnien ende datt die soldaten van binnen vernemende het gewuell van ’t volck van buyten op ’t huys gevluchtet ende die burgerije uuyt verbaestheyt die port niet konnende aepenen om genade geroepen, waeraever desser seyts soldaten die hameye mitte tauwbrugge om verre gesmeten ende vermeystert glick sij oick die porte zouden hebben gedaen, zo die burgers deselve niet geopent hadden. Zijnde also t’samender handen in ’t vleck getrocken ende in haest geplant hebben die twee veltstuckskes hadden haer Edele die van ’t huys doen vragen off zij ’t huys avergeven wilden, ende also die soldaeten van binnen eenigh respijt begert om haer te beraeden, waeren haer edele solver op te brugge getreden ende haerlieden aengesocht sij moesten corte resolutie nemen, waerop de soldaten terugge tredende, zo waeren terstonts eenige van onse soldaten aver die hameye ende porte tot den van binnen opgeclommen, waer deure zij gedrongen wierden ’t huys op te geven zonder apoinctement te maecken, doch dat evenwel haer edele die voorsorghe gedragen dat niemant van hun alles was verslaegen.’ Lichtenvoorde werd wel erg gemakkelijk veroverd. Meteen werd een bode naar Borculo gezonden om de stad en de drost mededeling te doen van de verovering van Lichtenvoorde, maar dat de Zutphense troepen geen opdracht hadden ook Borculo in te nemen. Omstreeks de middag van 28 december keerde het gehele gezelschap heelhuids in de stad Zutphen terug.
Het is de vraag of prins Maurits in zijn hoedanigheid als stadhouder van Gelderland, van tevoren om toestemming is gevraagd voor de militaire expeditie naar Lichtenvoorde. De reactie van de Zutphense gedeputeerden duidt daar op. Wel heeft de prins achteraf zijn toestemming gegeven, hetgeen blijkt uit het verslag van de Zutphense stadsbode Jan van Herlo van zijn reis naar Den Haag in de gedeputeerdenvergadering van 11 januari 1616:
‘Voor de avent is alhier aengecomen uuyt t’s-Gravenhaghe de bode Jan van Herlo, die ongefeehr zes daghen tusschen den Haegh ende hier op wegh was gewest ende hefft volgens ter cameren ingelevert die brieven van des quartiers gecommittierden d’heeren Westerholt end Koch, datiert t’s-Gravenhaghe den 4/14 januarii, bij dewelcke aenfangh verhaelt wort, datt Sijne Excellentie, geadverteert zijnde van het innemen des Huyses ende vlecs Lichtenforde, gesecht hadde, datter seer wel was gedaen ende dattet Hoff op zulcke maniere hadde moeten procedieren, ende dattet Huys te Borculo ten allen tijden mit gewelt wel was in te nemen, maer watt andere dairvan ordeelen zouden, was noch onseker terwijlen elck een hem noch stille hielt etc.’.
Wat er tussentijds gebeurde
Tussen de inname van Lichtenvoorde en Borculo verstreken bijna twee maanden. Er gebeurde van alles. Uit mededelingen van de gedeputeerden d.d. 29 december 1615, blijkt dat graaf Joost al nieuwe ambtenaren had aangesteld. De gedeputeerden nodigden hen uit om in Zutphen te komen praten over de heffing van contributies en andere belastingen in de heerlijkheid Borculo. Al in de Münsterse tijd hief het Kwartier contributies in de heerlijkheid, waarmee de inwoners brandschatting door soldaten van het gewest konden voorkomen. De vroegere heren van Borculo hieven een periodieke schatting, waarvoor toestemming nodig was van de ridderschap. Met de incorporatie van Borculo was het met de zelfstandige belastingheffing door de heer gedaan. De schatting, nu verponding genaamd, kwam uitsluitend toe aan (de kas van) het Kwartier. De belastingheffing was één van de terreinen waarop de heer van Borculo zijn soevereiniteit moest afstaan. De nieuwe belastingheffing leverde de nodige moeilijkheden met de kersverse onderdanen op, die wel met de gedeputeerden wilden praten, maar dat niet konden omdat het hen verboden was op grond van de eed aan het Münsterse gezag. De Münsterse drost van Borculo, Matthias von Westerholt, probeerde zijn onderdanen nog in het gareel te houden door op 9 januari 1616 (ongetwijfeld nieuwe stijl) een publicatie uit te laten gaan aan de beambten en ingezetenen van het platteland van Borculo. Na geconstateerd te hebben dat lieden van het vorstendom Gelre en graafschap Zutphen op 8 januari 1616 (nieuwe stijl = 30-12-1615 o.s.) in Borculo ‘ungewontliche’ plakkaten hadden opgehangen ten nadele van de Münsterse jurisdictie over de voogdijen Eibergen, Neede en Geesteren, gebood hij alle ambtenaren, onderdanen en pachters hun eed aan de Münsterse landsheer trouw te blijven op ‘hogste straffe und ungnad’, de doodstraf dus. De drost beschouwde de Gelderse actie als een aanval op de Münsterse soevereiniteit over de heerlijkheid Borculo. Nu Lichtenvoorde was ingenomen en erger te vrezen viel, vervoegden zich op 13 januari 1616 afgevaardigden van de vorstbisschop bij het Gelderse Hof. Zij verzochten (te laat) ‘surcheance der procedure en executie over de zaak van Borculo, waarin ten overstaan van uytheemse raadsheeren gepronuntieert en gewesen was’. Dat bleef zonder gevolg. Op 10 februari verzocht de vorstbisschop de Staten-Generaal om zijn afgevaardigden Johan von Westerholt, Peter Hoffschlag en Henrich Detten toe te laten in hun vergadering. Ze werden pas op 29 februari, nieuwe stijl, toegelaten om hun voorstel (‘propositie’) inzake de Münsterse aanspraken op Borculo te doen. Voorlopig leverde het niets op.
Het beleg en inname van het kasteel Borculo, 24 februari 1616
Voorbereidingen
In de vergadering van de gedeputeerden van het Kwartier Zutphen op 22 februari kwamen twee raden van het Hof van Gelderland, om te melden dat zij bevel hadden gekregen om Borculo met geweld in te nemen: ‘Hiernaa ter cameren comparerende die gecommittierden van den Hove, d’heer van Zoulen ende d’heer Bemmel, respective raeden deses furstendombs, hebben naa averleveringe van haere brieven van credit ende naa gedaene complementen geopent haer E. commissie ende last van mitten heere Van Dorth, colonnel ende hett kreichsfolck deselven bij ordre van Sijne Excellentie toegevoecht te ghaen naer Borculo om the executieren die sententie tot voordel van Sijn G. van Bronckhorst, pronuncieert ende bij zo verre die drost mitten soldaten tho Borculo ’t huys niet zouden willen rhuimen ende avergeven, dat se in zulcken gevalle gelast ’t huys te beschieten ende midt gewelt in to nemen, ende als tot dit exploit van Sijne Excellentie geordonniert waeren twee halve cartouwen mitt twe veltstucken uuyt Zutphen mitt een halve cartow uuyt Doesborgh ende dat Anthony Monier gelast was uuyt het magasijn van Zutphen tho lichten die behoefften van polver, cogels, lonten ende wat des meer van doen mochte zijn. Also versocht haer E. d’heeren Gedeputierden wilden derselven naa allen vermogen assisteren mitt waagens, treckpeerden ende allerlei materialen die desen tocht zoude requireren. Mit verder versoeck d’heeren Gedeputierden wilden nu met mynder als in december naestleden haer E. mitt eeniche uuyt haeren middel vergeselschappet om ordre te mogen helpen stellen op ’t logieren van ruyter ende soldaten tot minste quetsinge van den ingesethenen.
Waerop nae onderlinge communicatie goedt gevonden datt die junckheren Lintelo ende Beschoff van wegen die deputierden ende uuytte magistraet d’heeren Lochteren ende Holl die heeren gecommittierde raeden op desen tocht zolden vergeselschappen. Item datt men uuyt den scholtampt Zutphen zo veel wagens zoude doen verbaeden alss die contrerolleur Monier van doen was, gelick men solde doen aennemen alle die treckpeerden die in der stadt sollen te becomen zijn. Ende om te voortocomen d’insolentie van de drye compagnien ruyteren die van Arnhem verwacht wierden, zijn terstonts verschreven die wachtmeisters ten plattenlande om die voorss ruyteren alhier waar te nemen ende volgens te geleyden.’
Verslag van de inname
Op 26 februari 1616 vergaderden de Zutphense gedeputeerden opnieuw. Er werd verslag gedaan van het beleg en inname van het kasteel en stad Borculo: ‘D’heeren Lintelo ende Boschoff mitten heeren gecommitteerden van den Have widdergekeert zijnde, hebben vandaghe ter vergaderinghe gereferiert datt haer E. naa dat sij den fridagh des morgens, wesende den 23 deser maent, desselven daghs voor den avent mitt het kreichsfolck bij hellen daghe in ’t aensien van de van den castele binnen Borculo waaren eingetrocken ende datt d’heer Van Dorth, generall van die troupes, terstont die soldaten hadde te werck gestelt om haer voor den huyse te retrencheren ; hebbende voortz bij der nacht planten drye halve cartouwen ende twee veltstucken dicht under het Huys, welcke viff stucken gedachter heer Van Dorth des volgenden dagh, wesende saterdagh den 24 dagh van dese maent, tott drye reisen thoe hadde doen lossen ende daerna ’t Huys doen sommeren, waerop stracx twee soldaten van den Huyse waeren affgecoomen om mitt Sijn Gestrenge te parlementeren . Item datt t’selven dags so haest die articulen van afftrecken waeren geaccordeert, de heer van Lymbeck , drost, ende die soldaten mitt hem, ’t Huys verlaten hadden, zijnde daer wederom opgetrocken grave Herman Ott[o] mit sijne genadens compaignie voetknechten. Item, datt den volgenden sondagh, naer datt op den kerckendienst ordre gestelt, den geheelen leger daetlijck wederom was vertrocken om voor de avent in hunne guarnisoenen te mogen geraecken. Hebbende de licentiaet Schiffort eenige penningen avergestelt van de 600 pond die de ontfanger geleiet hadde om deselve aen de soldaten die gearbeyt hadden te bekheren ende datt het averschott van penningen zolde geleidt worden aen secretarius Sels om dairvan te betaelen die persoonen zo hem bij register avergelevert wierden, mits dat hij daerto van den ontfanger Schymmelpenninck noch solle doen lichten vierhundert gulden, ende dat men volgens die gecommittierde deses quartiers in ’t ’s Gravenhage bij brieve solle adverteren van het succes deser saecken.’
Bij het beleg en inname van Borculo zijn enkele doden gevallen: kapitein Louterbach, ‘die voor ’t Huys tho Borculo deur zijnen mondt ende tonghe [was] geschoten’, voorts korporaal Jan Gerritsen en Jan van de Wall. De weduwe van Jan Gerritsen had vijf kinderen en was van het zesde in verwachting. De weudwen wordt een uitkering toegekend.
Vervolg Op 23 april 1616 werd graaf Joost van Limburg Stirum in de stad Borculo ingehuldigd. In Lichtenvoorde vond de inhuldiging plaats op 14 maart 1616. Daarmee was de kwestie Borculo nog lang geen verleden tijd. Onzekerheid bleef de heerlijkheid nog jaren boven het hoofd hangen. Münster, maar ook de Staten-Generaal zetten eerst (augustus-september 1616) in op minnelijke schikking. Het vervolgens schriftelijk uitwisselen van elkaars standpunten veranderde niets aan de feitelijke situatie die ontstaan was nadat ook Borculo op 24 februari 1616 was ingenomen.
De vorstbisschop van Münster zette intussen het proces voor het Rijkskamergericht en de Rijkshofraad voort. Gelderland antwoordde met een proces voor het Gelderse Hof over de hoogte van de schadevergoeding en de publieke verkoop van de Münsterse leenrechten over Borculo. Een patstelling was het gevolg. De aartsbisschop van Keulen en tevens vorstbisschop van Münster (1612-1650) greep niet militair in. Spoedig werden zijn territoria door de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) geteisterd. De gelegenheid om Borculo met militaire middelen te heroveren was toen vervlogen. Mogelijk had de Beierse vorstbisschop ook niet veel zin zich actief met de kleine, in de periferie van zijn landen gelegen heerlijkheid te bemoeien, nog afgezien van de vraag of dat kansrijk was geweest, gelet op de macht van de Republiek. Zijn belangstelling voor Münster was gering. Toen hij het voor het eerst persoonlijk wilde bezoeken, kwam hij op weg ernaartoe te overlijden. Wat restte waren moeizame en steeds vergeefse juridische processen. Pas in 1650 veranderde de zaak drastisch. Met de keuze van Christoph Bernhard von Galen tot vorstbisschop van Münster kwam er voor het eerst sinds lange tijd weer een zoon van het Münsterland op de stoel van de H. Ludger in de St.-Paulusdom. Al in zijn ‘Wahlkapitulation’, het document waarin de afspraken tussen gekozen bisschop en het kapittel dat hem gekozen had, werden vastgelegd, had hij eigenhandig aan zijn eerste titel, ‘bisschop van Münster en Rijksvorst’, toegevoegd: ‘burggraaf van Stromberg, graaf van Delmenhorst en [!] Borkelo’. Daarmee was de toon gezet. Na veel vruchteloze onderhandelingen, dreigementen en binnenlandse politieke strijd (stad Münster versus Von Galen), kwam Borculo weer in beeld. Op 14 september 1665 vaardigde Von Galen een oorlogsverklaring uit tegen de Staten-Generaal, in 2015 precies 350 jaar geleden. Op 17 september werd Borculo al ingenomen, Von Galen arriveerde diezelfde dag nog in Borculo, om een dag later het kasteel in te nemen. Het ‘landoorlogje’ duurde maar kort, omdat de vorstbisschop geen steun kreeg vanuit Engeland. De zaak was na een paar maanden al bekeken en eindigde formeel op 18 april 1666 met de Vrede van Kleef, waarbij de vorstbisschop de veroverde gebieden moest teruggeven en afstand moest doen van zijn soevereine rechten op Borculo. In 1672 volgde nog een nieuwe, voor Borculo minder relevante, poging. Wel bleven zich de vorstbisschoppen vanaf Von Galen tot de opheffing van het vorstbisdom in 1803 consequent ook ‘Herr zu Borculo’ noemen. In de Münsterse Domkerk en in vorstbisschoppelijke wapens in het gehele Münsterland kan men dan ook het Borculose wapen aantreffen.
N.B. Op zaterdag 19 december 2015, aan de vooravond van de 400ste verjaardag van de incorporatie van Borculo, vindt te Borculo een ‘Gelredag’ plaats, waarvan het TV-Gelderland-programma ‘Ridders van Gelre’ initiatiefnemer is. Bij die gelegenheid zullen ook de kelders onder het Hof in Borculo geopend. Het is een unieke gelegenheid die kelders te bekijken. De kelders, die voor een groot deel een laatmiddeleeuwse oorsprong hebben, zijn maar zelden voor publiek toegankelijk. Ik roep ook niet-Borculoërs op om de gelegenheid te baat te nemen om deze kelders te bekijken. Voor mij is het steeds het belangrijkst geweest, dat de geschiedenis van Borculo niet alleen de Borculoërs aangaat, maar zeker ook voor inwoners van Neede, Eibergen en Lichtenvoorde van groot belang is geweest, omdat die plaatsen er lang onderdeel van hebben uitgemaakt en dus ook de roerige geschiedenis delen. Helaas zal ik zal zelf door omstandigheden verstek moeten laten gaan.
Oude rekeningen vertellen soms mooie, maar soms droevige verhalen. Ze geven een beeld van een tijd, maar vertellen ook óver die tijd. Zo’n rekening is vaak meer dan alleen een droge opsomming van getallen. En als dan ook nog eens de bijlagen bij de rekening bewaard zijn, dan kan zo’n rekening zelfs levendig worden. De rentmeester of boekhouder gaf in de rekeningposten vaak meer informatie dan noodzakelijk was voor het doel, namelijk een overzicht te hebben van de inkomsten en uitgaven over het afgelopen jaar. Ze lichten ons in over tal van onbekende gebeurtenissen, maar ook over verdwenen kastelen, over boerderijen en landerijen waarvan we nu nog de naam alleen nog maar kennen als de naam van woonwijken of straten. En in het geval bepaalde bronnen ontbreken, kunnen rekeningen die gegevens op een zeer welkome manier aanvullen. De nu op deze website gepubliceerde rekening van de Heerlijkheid Borculo over 1580-1581 is daarvan een goed voorbeeld.
De Tachtigjarige Oorlog trekt in de rekening aan onze ogen voorbij met alle ellende die het oorlogsgeweld met zich meebracht. Hoewel… We zijn geneigd te denken vanuit Nederlands perspectief, maar op het moment dat de rekening werd opgemaakt, was de Heerlijkheid Borculo (inclusief Lichtenvoorde) niet alleen een Munsters leen, maar werd ook direct door Munster bestuurd. Het vorstbisdom Munster was formeel geen partij in het conflict dat de opstandige ‘Nederlandse’ gewesten toen hadden met Spanje. De strijdende partijen hielden zich niet aan grenzen, laat staan dat die afgepaald of exact bekend waren.
De rekening bevat tal van familie-, boerderij- en persoonsnamen die voor genealogisch onderzoek of voor nederzettingsonderzoek van belang kunnen zijn. Daarbij vallen Groenlo en Neede (in beide plaatsen een hof van de heer van Borculo) op. Ook opvallend is het vrijwel geheel ontbreken van inkomsten van de heer uit de stad Eibergen, de accijns uitgezonderd. Dat veel ingezeten van de stad Borculo genoemd worden is verklaarbaar doordat zij pachter waren van een stuk land of weide in de omgeving van het stadje.
De rekening van de heerlijkheid Borculo over het jaar 1580-1581 is het tot nu toe de oudst bekende overzicht van de inkomsten en uitgaven van de heerlijkheid.[1] Waarschijnlijk zijn er wel oudere rekeningen geweest. Rentmeesters van de heerlijkheid worden dan al ruim een eeuw vermeld. De voorliggende rekening is op een systematische manier ingedeeld. Dat betekent dat de rentmeester, Nicolaes van Trier, de nodige ervaring moet hebben gehad en het gebied bovendien kende. Zijn familienaam is in ieder geval al sedert de 15e eeuw met de stad Borculo verbonden.
De rekening omvat tevens het gebied van Lichtenvoorde. Als zodanig is deze rekening een belangrijke aanvulling op de door de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo in 1998, en recent ook op deze site gepubliceerde 16de eeuwse rekeningen van het ambt Lichtenvoorde[2]. Een andere reden om de transcriptie van deze rekening te publiceren is gelegen in het feit, dat zij op een cruciaal moment in de geschiedenis van Borculo-Lichtenvoorde opgemaakt werd. Want zij was één van de eerste administratieve uitingen van het door de vorstbisschoppelijke regering van Munster overgenomen bestuur over stad en heerlijkheid Borculo. In november 1579 immers was de laatste vrouwe van Borculo uit het grafelijke Huis Bronckhorst, Maria van Hoya, overleden, waarna het Domkapittel het bestuur over stad en heerlijkheid vrijwel onmiddellijk op zich nam.
Inmiddels was de strijd in de Nederlandse gewesten tegen de Spanjaarden in volle hevigheid uitgebarsten. Begin 1579 werd de scheuring tussen de Zuid- en Noordnederlandse gewesten geformaliseerd in respectievelijk de Unie van Atrecht (6 januari) en de Unie van Utrecht (23 januari). De Zuidnederlandse gewesten onderwierpen zich weer aan het gezag van de koning van Spanje. De Unie van Utrecht, het verbond van de Noordnederlandse gewesten om gezamenlijk op te trekken tegen Spanje, werd ook ondertekend door Gelderse edelen. De Gelderse stadhouder, Jan van Nassau, was zelfs een van de voortrekkers. De Gelderse edelen waren echter niet gemachtigd door de Gelderse Landdag. Omdat alsnog te bewerkstelligen moesten de Gelderse steden en kwartieren in de daarop volgende maanden afzonderlijk toetreden. Het Kwartier van Zutphen deed dat pas begin 1580. Het geeft wel aan dat er in deze contreien (ook Overijssel trad pas laat toe) veel twijfel was. De afscheiding van Spanje werd door de Staten Generaal op 26 juli 1581 bevestigd door de ‘Verlatinge’, het besluit waarbij de zeven Noord-Nederlandse gewesten de trouw aan koning Filips II opzegden. De ontwikkelingen op het oorlogstoneel leidden ertoe dat Twente, delen van de Graafschap Zutphen en de heerlijkheden Borculo en Bredevoort langdurig in de frontlinie kwamen te liggen. Het strategische belang van de oostelijke gewesten in de strijd tegen Spanje was al in deze jaren duidelijk geworden. Speelden aanvankelijk de nog meer landinwaarts gelegen steden, zoals Zutphen, Deventer en Lochem nog een grote rol, met het verstrijken van de tijd werden steden aan de rand van de Republiek belangrijker: Oldenzaal, Groenlo en Bredevoort. In Overijssel was in de jaren rond 1580 al sprake van oorlogsmoeheid. Het platteland werd regelmatig afgestroopt door soldatenbenden die op die manier probeerden hun soldij aan te vullen of ter compensatie van niet-uitbetaalde soldij. Geen wonder dat ook Gelderse en Overijsselse boeren in opstand kwamen in de jaren 1579-1580. Aan de westzijde lag, nog net in de graafschap Zutphen, de stad Lochem. De hier gelegerde garnizoenen zorgden met name in eerste decennia van de Tachtigjarige Oorlog nog voor veel oorlogsoverlast in de heerlijkheid Borculo, zoals in 1587 toen het dorp Geesteren in brand werd gestoken met onder andere als gevolg dat de kerktoren instortte en in zijn val de gewelven van het schip meenam. Het duurde decennia voordat Geesteren zijn kerk weer kon gebruiken. Midden in de heerlijkheid Borculo lag de Gelders-Zutphense enclave Groenlo[3]. Deze stad was aanvankelijk ook nog in Staatse handen. Als gevolg van het overlopen van stadhouder Rennenberg van de noordelijke gewesten naar de Spaanse zijde in maart 1580 begonnen de Spanjaarden aan de verovering van die gebieden. Daaraan werd leiding gegeven door Rennenberg en de krijgsoverste (‘obristen’) Francico Verdugo. Daarbij werd ook het Kwartier van Zutphen niet gespaard. Eén van de gevolgen was ook dat Groenlo in het najaar van 1581 in Spaanse handen kwam. Verdugo volgde Rennenberg na diens overlijden in 1581 op als Spaans stadhouder van de noordelijke gewesten.[4]
[1] Staatsarchiv Münster (StAM), Fürstentum Münster, Landesarchiv, 504, Nr. 7. In het Nationaal Archief (NA) bevindt zich in de Collectie Van Limburg Stirum, LN 6, de rekening over 1592/3. Deze rekening kent een grotendeels vergelijkbare inhoud en structuur als de rekening uit 1580/1, hoewel opgemaakt door een andere rentmeester. Eén van de belangrijkste verschillen is dat in onderhavige rekening de lijsten van vastenavondhoenders weliswaar worden aangekondigd, maar niet zijn aangetroffen. Ze zijn wel opgenomen in de rekening over 1592/3.. Vanwege de snel wisselende omstandigheden als gevolg van oorlogshandelingen is in de vorm van voetnoten melding gemaakt of een erf in 1592/3 ‘woest’ lag, dat wil zeggen niet bebouwd werd en er dus ook geen opbrengsten waren.
[2] Bennie te Vaarwerk, Rekeningen van het ambt Lichtenvoorde en van de Lichtenvoordse goederen in het ambt Bredevoort, Pasen 1519-Pasen 1520, Martini 1553-Martini 1554 en Martini 1554-Martini 1555 . Uitgegeven door de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo als Bronnenpublicatie nr. 2 (Borculo 1998). Sinds medio 2015 ook digitaal te vinden op https://www.heerlijkheidborculo.nl/bronnen-en-literatuur/borculose-sprokkels/
[3] Er zijn betrekkelijk weinig gedetailleerde gegevens te vinden over de vesting Groenlo, de garnizoenen en het verloop van de strijd om de stad in de jaren rond 1580. W.P. Vemer, Kroniek van Groenlo (Groenlo 1966) is uiterst summier. Ook J.E. van der Pluijm, De Vestingstad Grol in de kaart gekeken (Groenlo 2006) begint eigenlijk pas met de belegering door Prins Maurits in 1595. Er worden nauwelijks woorden gewijd aan de situatie rond 1580. Uiterst summier is ook: P.J. Meij e.a. Geschiedenis van Gelderland, 1492-1795, Boek II, dat slechts de verovering door de Spanjaarden in 1581 meldt (pag. 104). Ook de bijdragen van Paul Holthuis en G.B. Janssen in 1568-1648. Zu den Auswirkungen des Achtzigjährigen Krieges auf die östlichen Niederlande und das Westmünsterland, uitgegeven door Timothy Sodmann (Vreden 2002), bieden nauwelijks aanknopingspunten voor de strijd in de eerste decennia.
[4] Na de publicatie van de Borculose rekening verschenen enkele voor de geschiedenis van de Tachtigjarige Oorlog in onze streken belangrijke boeken. Vooral de bewerking door Jan van den Broek van het verslag van Verdugo is zeer informatief: Jan van den Broek, Voor God en mijn koning. Het verslag van kolonel Francisco Verdugo over zijn jaren als legerleider en gouverneur namens Filips II in Stad en Lande van Groningen, Drenthe, Friesland, Overijssel en Lingen (1581-1595), (2009). Verder: J.F. van der Pluijm, Groenlo in de Tachtigjarige Oorlog. De Achterhoek als strijdtoneel 1567-1627, (2009). Verder verscheen in 2015 nog een wat merkwaardige studie, waarin ook aandacht voor de Tachtigjarige Oorlog in onze contreien: Tilly Hesselink-Van der Riet, Wilhelm Kohl en G.A.M. Toni Ankone, Oorlogen en kosten in de geschiedenis van de Nederlanden, het Rijnland, Münsterland, Lingen, Twente, Oldenzaal en Ootmarsum van c 14 n. Chr. -1868 (z.p., 2015).
Het is op 20 december 2015 jaar 400 jaar geleden dat de Heerlijkheid Borculo onder Gelderse soevereiniteit kwam. Vanaf 1579 tot eind 1615/begin 1616 stond de Heerlijkheid onder rechtstreeks Münsters bestuur. Hoe zag dat bestuur eruit, wat was de plaats van het ambt Borculo binnen het vorstbisdom Münster en wie waren de bestuurders?
De plaats van de Heerlijkheid Borculo in het vorstbisdom Münster De Heerlijkheid Borculo had tijdens het Munsterse bestuur de status van ‘Ambt’, één van de zeven Münsterse bestuursdistricten, naast Wolbeck, Sassenberg, Stromberg, Werne, Dülmen, Bocholt, Bevergern, Ahaus, Horstmar, Emsland, Cloppenburg en Vechta. Borculo was de hoofdplaats van het gelijknamige Münsterse district. Lichtenvoorde werd een voogdij, net als Geesteren, Neede, Eibergen en Beltrum. Borculo zelf werd meestal aangeduid als ‘wigbold’, een in Westfalen veelgebruikte term voor een kleine, onvolgroeide, stad.[1] De bestuurlijke en ambtelijke organisatie werd op dezelfde leest geschoeid als de andere Münsterse ambten. De hoogste vertegenwoordiger van de landsheer in Borculo was de drost. Deze had onder zich een richter, die zowel voor het wigbold als heerlijkheid dienst deed. Het kasteel Borculo kreeg een commandant die de leiding had over enkele daar gelegerde soldaten. De Heerlijkheid was onderverdeeld in vijf voogdijen: Geesteren, Neede, Eibergen, Beltrum en Lichtenvoorde, alle met een door de landsheer benoemde voogd aan het hoofd. Deze structuur was kenmerkend voor het vorstbisdom Münster, maar niet voor bijvoorbeeld de Graafschap Zutphen, Twente of Salland. Mogelijk is de tot het eind van de achttiende eeuw gehandhaafde voogdijstructuur aan het Münsterse bestuur te danken.
Münsters bestuur bracht de Borculose administratie op orde Besluiten over de inrichting en de personele bezetting van het bestuur over Borculo werden na de incorporatie van de heerlijkheid in 1579 genomen in Münster. Al snel werd de administratie op orde gebracht. Er kwam een reguliere reeks van jaarrekeningen, te beginnen over 1580-1581. Verder werd de leenadministratie op orde gebracht, wat begon met een nauwkeurige registratie van de beleningen, nu door de leenheer Münster zelf, van de Borculose leengoederen. In administratief opzicht was het Münsterse bestuur een zegen, omdat voor het eerst op een min of meer systematische wijze de zaken op orde werden gebracht. In dat opzicht is het tijdvak van het Münsterse bestuur over Borculo wel te vergelijken met 1777 en latere jaren, toen de Nassause Domeinraad na 150 jaar wanordelijke administratie door de Heren van Borculo uit het Huis Van Limburg Stirum, de zaak opnieuw ordenden. In beide gevallen stond er natuurlijk een grote en administratief deskundige en zeer ervaren organisatie achter respectievelijk de vorstbisschop (of een waarnemer) en de stadhouder.
Het wigbold Borculo
In de Münsterse stukken heb ik tot nu toe nog geen burgemeestersbenoemingen gevonden. De benoeming daarvan was een recht van de Heer der Heerlijkheid, maar die liet dat waarschijnlijk in de hier te bespreken periode over aan de drost. De benoeming geschiedde jaarlijks op de zondag na Driekoningen. Kandidaat-burgemeesters (in het stadsrecht (art. 21) worden zij ‘schepenen’ genoemd), die hun benoeming weigerden te aanvaarden of weigerden af te treden, kregen een boete van anderhalve oude schild.
Benoemingen (vermeldingen) van functionarissen
Datum
Naam functionaris
In welke functie benoemd?
1 april 1580
Nicolas von Trier
Rentmeester van de Heerlijkheid Borculo
1 mei 1580
Johan Rocholl
Kapitein (Hauptmann), bewaarder van het Huis Borculo
12 augustus 1580
Frantzen von Bodellschwingh
Drost van het ‘ambt’ Borculo
22 juni 1582
Frederico á Marhulss
Voogd van Eibergen. Opvolger van de overleden Goddarten Marckolff
23 november 1582
Steffen Wechelen
Voogd van Geesteren als opvolger van de teruggetreden Jobsten von Brunckhorst (akte van afstand d.d. 22-11-1582)
Drost van het ‘Drostambt’ Borculo. Opvolger van de overleden drost Frantz von Bodellschwing. Hij stamt uit de tak Romberg.[3] Op 13 mei 1600 wordt hij voor het laatst genoemd als drost.[4]
20 februari 1585
Jürgen Storm
Voogd van Neede als opvolger van de overleden Henrick van Brunckhorst. Storm was Münsters ambtenaar (‘Hofdiener’).
2 april 1585
Wilhelm Schottler
Richter over ‘unser wigboldt und gantze Herrschafft Borckeloe’, als opvolger van Georg van Buerse. Schottler was als ‘Kuchenschreiber’, de ambtelijk verantwoordelijke voor de huishouding.
Richter ‘über das Wigbolt unnd gantze Herrschafft Borckelo’, als opvolger van de op 26 maart 1590 overleden richter Wilhelm Schotteler. Von der Recke was ambtenaar in de Münsterse secretarie.
21 juni 1590
1604-1606 (vermelding)
1609-1612 (vermeldingen)
Dietrich Osswaldt gnandt Verheiden
Conradt Schade
Johan von Marhülsen
Plaatsvervanger van de benoemde richter Gerhardt von der Recke. In 1594 werd hij aangeduid als ‘Amptsverwalter des Gerichts Borckelo’, en in 1596 en 1598 komt hij voor als ‘richter der herschafft Borckelo’.In 1604 en 1606 wordt Conradt Schade vermeld als ‘subtituerter richter der herligkeit Borckelo’.
‘substituirter richter’
20 november 1600 (vermelding)[8]. Mogelijk 1603[9]
Goossen van Raesfeltz
Drost. Hij was gehuwd met Ursula van Middachten, vrouwe van Harreveld. In 1604 noemde hij zich dan ook Goswin van Raesfeld tot Roembergh en Herveld. Goossen van Raesfelt overleed vóór 3 oktober 1614, toen zijn dochter Margareta van Raesfelt huwde met Heidenrich Droste. Ursula van Middachten wordt dan als weduwe van Gosen van Raesfeld vermeld.[10] Goossen is te Borculo begraven. Zijn grafzerk is nog in de kerk aanwezig.
29 maart 1604
Johan Storm
Voogd van Neede. Opvolger van zijn wegens hoge leeftijd afgetreden vader Georgh Storm.
Was al drost van Bocholt. Hij kreeg een voorlopige of tijdelijke benoeming voor Borculo: ‘provisionaliter, wegen unkatholischer Religion’.[15] Hij was in het kasteel aanwezig, toen dat op 23 februari 1616 werd belegerd en de volgende dag werd ingenomen door Zutphense troepen. Of deze persoon dezelfde drost Van Lymbeck is als die welke genoemd wordt in het Resolutieboek van de gedeputeerden van Zutphen op 26-2-1616 is minder zeker. Dat zou betekenen dat graaf Joost van Limburg en Bronckhorst hem, na de inname van stad en heerlijkheid Borculo, handhaafde als drost. Volgens andere bronnen stelde de heer nieuwe ambtenaren aan vóór 29 december 1615.[16]
[1] In de stadsrechtspraak was Borculo onvolgroeid. De hoge rechtspraak, de rechtspraak waarbij lijfstraffen gevorderd konden worden, bleef in handen van de Heer van Borculo. De grens van de bevoegdheid van het stadsgericht in strafrechtelijke zaken was die wanneer er bloed gevloeid had. In de Münsterse periode kwam het enkele malen voor dat om recht te kunnen spreken een machtiging vanuit Münster nodig was (en verleend werd).
[2] LANRWAW, Manuskripte I A 10, Bd. 37. Kopiar der Bestallungen des Bistums Münster, 1554-1589, fol. 172r-175v
[3] W. Kohl, Germania Sacra, NF 37.4, Das Bistum Münster, 7.4, pag. 220, heeft als benoemingsdatum van Renhard von Raesfeld tot drost 21-2-1584. Volgens een vermelding in het Archief Middachten, II, no. 994, (GldA, blok 522) wordt Reinier von Raesfeldt zum Rhonnbergh echter al op 4 februari 1584 als drost te Borckeloe vermeld. W. Kohl noemt daarnaast nog een andere drost in deze periode: Dietrich von Raesfelt, drost van Bocholt en van Borculo. Hij stierf vlak voor 31-8-1590. (Kohl, GS, NF 37,4, BM 7,4, pag. 220, waar hij verwijst naar het protocol van het domkapittel van Munster, 2 Bl. 197v).
[4] GldA, Archief Huis Middachten II, nr. 1009, 1600, mei 13, Reinhart von Raisfelt, drost .
[5] LANRWAW, Manuskripte I, Nr. 34. Kopiar der Provisionen des Bistums Münster unter Bischof Ernst von Bayern, fol. 27v.
[7] Idem, fol. 33v,. GldA, Archief heren van Borculo (blok 0378), inv.nr. 287. Akte van aanstelling.
[8] Betreft de eerste vermelding. Een benoemingsbrief heb ik nog niet kunnen vinden.
[9] StAM, FMLA, Band VII, A 57, blz. 270 (131) – 325 (159), v.a. [blz. 270] heeft echter: ‘… orginel Revers des Goswin von Raesfeld über erhaltenes Drosten-Amt, de 1603.
[10] GldA, Archief Middachten, (bloknr. 0522), inv.nr. 253. In 1615 en 1617 vermaakte zij nog e.e.a. aan de armen te Borculo.
[11] GldA, Archief Heren van Borculo, inv.nr. 288 heeft echter 1602: ‘brief, waarbij de bisschop van Münster goedkeurt, dat Gerhardt von Cölle, voogd te Lichtenvoorde, zijn ambt overdraagt aan zijn oudste zoon Ludolph von Cölle, 1602. 1 stuk.’
[12] Ook op 30 juli 1609 wordt hij vermeld: Melchior von Plettenberch, “vogten zu Eibergen” (J.G. Smit, Vikarieën…, in: Archief 1971., blz. 25, reg. 10).
[13] LANRWAW, Manuskripte I, Band 1, A10, Nr. 35, Kopiar der Provisionen und Kommissionen während der Statthalterschaft des Bistums Münster unter Bischof Ernst von Bayern, 1595-1611, fol. 70r.
[14] D’Ablaing, Ridderschap Zutphen, blz. 90 noemt nog als drost van Borculo: Reiner van Raesfeld, zoon van Gooszen. Hij is echter geen drost geweest, maar ‘slechts’ heer van Harreveld na de dood van zijn vader.
[15] W. Kohl, GS, NF 37,4, BM 7,4, pag. 220, waar hij verwijst naar MLA 52a. StAM, FMLA, Akten, Fb. A51, Nr. 15. Renversaal van Matthias von Westerholt zu Lembeck, ‘das ihm verliehene Drostamt zu Borculo aufzugeben, wenn er nicht in der vorgeschrievenen Zeit zur…’, z.j.
[16] Al op 5 maart 1616 stelde graaf Joost van Limburg en Bronckhorst, als heer van Borculo, Johan de Rode to Tongerlo aan tot richter over de heerlijkheid Borculo (Archief Wisch, inv.nr.199)