Binnenkort (de donderdag in de tweede week na Pinksteren) is het weer Sacramentsdag. In Nordrhein-Westfalen is het nog altijd een feestdag en dus files in Nederland. Ook in Zwilbrock (Zwilbroek), bij Eibergen-Groenlo over de grens, was het ooit een feest van belang, misschien nog wel meer voor de Nederlandse katholieken, die in eigen land geen openbare processies mochten houden, dan voor de lokale bevolking. De Eibergse predikant-dichter Willem Sluiter (1627-1673) bracht in 1670 een bezoek aan de Zwilbrockse Sacramentsprocessie en schreef er een scherp gedicht over, Paapsche Sacraments-dag, dat overigens pas in 1701 voor het eerst werd gepubliceerd. Al eerder, in 1669, had hij zijn Lof der heilige maagt Maria gepubliceerd. Dat was een betrekkelijk mild gedicht, dat daarom in zijn eigen protestantse kringen met de nodige kritiek werd ontvangen. In Paapsche Sacraments-dag zien kenners dan ook een reactie op zijn te milde houding op de katholieke Mariaverering. Sluiters gedichten genoten in de 17de, 18de en 19de eeuw een grote populariteit. Waarschijnlijk was zijn werk ook bij de paters van het Franciscanerklooster in Zwillbrock bekend. Bij de toegang naar het barokkerkje staan twee beeldzuilen, voorzien van 18de eeuwse Nederlandstalige teksten. De eerste kerk was in 1651 gesticht in onontgonnen gebied door Franciscanen uit Bocholt, met sterke steun van de vorstbisschop van Münster, Christoph Bernhard von Galen, en hoofdzakelijk bestemd voor de katholieken in de Heerlijkheid Borculo en de stad Groenlo en omgeving. De huidige barokkerk, met het in 1822 gesloopte klooster, is gebouwd in de eerste helft van de 18de eeuw. Blijkens een inschrift op een van de beeldzuilen, dateren deze uit 1725. Alle activiteiten waren gericht op de Nederlandse katholieken, maar ook op hun gereformeerde plaatsgenoten, wat blijkt uit de teksten op de beeldzuilen. Mogelijk zijn de beeldzuilen een (weliswaar late) reactie op sommige gedichten van Willem Sluiter. Met name diens Lof der heilige maagt Maria keerde zich o.a. ook tegen de verering van Mariabeelden.
De Nederlandse teksten in de timpaan (driehoek bovenaan) verwijzen direct naar de opdracht die aan het klooster Zwillbrock verbonden was, namelijk te missioneren in het grensgebied van de Republiek. Bovendien richten ze zich nadrukkelijk tot de gereformeerden. Het gebied van de Heerlijkheid Borculo was in 1616 voor de rooms-katholieke kerk verloren gegaan, inclusief de kerkgebouwen. Na de inname van Groenlo door Frederik Hendrik in 1627 was de situatie voor de achtergebleven katholieken nijpend geworden. Specifiek richten de inschriften zich tot de gereformeerden, die de nadruk op het woord van God leggen en alles wat te maken had met verering van heiligen, beelden- en altaarcultus radicaal uit de kerken verwijderden. De teksten proberen de argwaan van de gereformeerden (calvinisten) over de vermeende katholieke beeldenverering weg te nemen. Op de linkerzuil wordt gezegd dat het beeltenis van de verrezen Heer op het middenpaneel niet Christus zelf is. Daarom moeten geen houten of stenen beelden aanbeden worden, maar moet men bidden tot Christus de Heer alleen. Daar kunnen de protestanten niets op tegen hebben. Het venijn zit hem echter in de tekst op het middenpaneel op de rechterzuil. Teksten die lijken op die van het onderste paneel van de linkerzuil kan men ook vinden op gebedsformulieren en in aflaten die moesten beschermen tegen een plotselinge (subiete) dood. De tekst op het onderste paneel van de rechterzuil richt zich met de woorden ‘verdoolde schapen’ tot de gereformeerden. Want met ‘verdoold’, wordt niet zozeer verdwaald bedoeld, als wel de van de rechte weg (de katholieke kerk) afgeraakte lieden.
Voor afbeeldingen van beide beeldzuilen, transcripties van de teksten en verdere toelichting en literatuurverwijzing: zie www.heerlijkheidborculo.nl
Categoriearchief: Kerkgeschiedenis
Borculose bastaarden Van Bronckhorst
In de geschiedenis van de Heerlijkheid Borculo waren het vooral de Van Bronckhorsten die nogal wat bastaarden hebben geproduceerd. Het sinds ca. 1533 grafelijke geslacht Van Bronckhorst stierf met graaf Joost van Bronckhorst in Borculo in de rechte mannelijke lijn in 1553 uit. Maar – waarschijnlijk meerdere – bastaardtakken wisten zich zeker tot in de zeventiende eeuw in de Heerlijkheid te handhaven. Een bastaard is een persoon geboren uit een onwettige relatie van een adellijke vader. Over de moeder is vaak weinig bekend, maar algemeen wordt aangenomen dat de moeder uit een lagere sociale stand kwam. Dat standsverschil was ook de reden dat er niet getrouwd werd. De bastaard mocht wel de familienaam van de vader voeren (en was daar trots op), alsmede diens wapen, maar dat was dan ter onderscheiding van de wettige tak voorzien van een dwarsbalk. Hoewel in het Engels het woord ‘bastard’ een negatieve klank heeft gekregen (schooier, armoezaaier), geldt dat niet vaak voor onze contreien. Integendeel. Hoewel bastaarden niet erfden van hun vader, bezorgde hij hen vaak wel een goed inkomen, onderkomen of functie. Zo ook in Borculo. Tussen ca. 1350 en 1550 worden in de Heerlijkheid Borculo veel bastaarden genoemd. Aan een aantal wil ik hier aandacht besteden. Het is bepaald geen volledig en/of foutloos overzicht. Voor zover bekend zet ik er de familierelatie bij, de bezittingen of inkomsten die zij hebben verkregen of de lokale betekenis die zij hebben gehad.
Op 22 december 1381 maakt de Borculose richter Albert van Lochuisen bekend dat Gissbert van Brunckhorst, ridder, aan zijn zoon Engelbert, bastaard van Brunchorst, het Huis Lichtenvoorde c.a. opdraagt. Engelbert is waarschijnlijk een halfbroer van Gijsbert van Bronckhorst die door zijn huwelijk met Henrik(a) van Dodinkweerde sinds 1360 heer van Borculo was. De Borculose Gijsbert is geen ridder geweest. Engelbert volgde in Lichtenvoorde ridder Gysbert van Bronckhorst op, die dat Huis nog op 12 augustus 1381 bezat. Laatstgenoemde was een zoon van Gysbert van Bronchorst en Gertrud van Gemen. Al die Gysberten maken het wel lastig een lijn te ontdekken, dus daarover is het laatste woord nog niet gezegd. Wat hierdoor ook onzeker wordt is de eenherigheid van Borculo en Lichtenvoorde sedert het huwelijk in februari 1360. Kennelijk was er in 1381 nog een tak Bronckhorst die vrijelijk kon beschikken over het Huis Lichtenvoorde en moet de eenherigheid dus van later datum dateren. Lichtenvoorde was in 1312 al een bezit van de Bronckhorsten, dus ongeveer een halve eeuw voordat Borculo in handen kwam van dat geslacht.
In 1397 beleent de heer van Steinfurt Johan Bastardes [=Van Brunchorst] met een perceel in Wullen in het Münsterland.
In 1419 bezit Johan van Brunchorst, ‘bastarde geboren’, een tiende onder Neede, Haaksbergen en Groenlo. In hetzelfde jaar schenkt Otto van Bronchorst, heer van Borculo aan zijn neef Gherd van Brunchorst, bastaard, het in de buurschap Haarlo, kerspel Eibergen, gelegen erve Grevenslach. Vermoedelijk is deze dezelfde als de Gerde van Brunchorst, bastaard, die in 1421 het erve Lieftink in de buurschap Beltrum van de vorstbisschop van Münster in leen ontvangt.
Eveneens in 1421 oorkondt de richter van Borklo, dat Johan Vockingh, bastaard van Brunckhorst c.s., de goederen Kinkeler, de Assched en Brinchus in de buurschap Brammelo in het kerspel Haaksbergen in erfpacht heeft van de commandeur en het convent van de Orde van St.-Johan Baptist in Burgsteinfurt. . Later in dat jaar ontvangt hij van Otto van Brunchorst, heer van Borculo, de tienden over de goederen Bellebrughe, Buyngh, Altynck en ten Mersche in pand. Deze Johan was gehuwd met ene Maria. Uit dat huwelijk zijn tenminste drie kinderen bekend (1421), onder wie, het zal inmiddels geen verwondering wekken, wederom een Ghiselbert, wat mogelijk een verwijzing is naar de grootvader. Deze Johan Vockingh bezit de erven Vockinck en Eldyck (=?Holdijk) gelegen in de ‘buurschap[!] Borklo’ en achter de Hagen te Borklo in het kerspel Eibergen. Hieruit, maar ook uit andere vermeldingen, blijkt dat het gebied tussen Haarlo en het stadje Borculo ook aangeduid werd als buurschap Borklo en behoorde tot het kerspel Eibergen. Het ligt voor de hand in het genoemde erve Vockinck het latere en het thans in de Hambroekplas verdwenen adellijke huis Vockinck te vermoeden. De huidige boerderij Vokking (of Fokking) is van jongere datum. In 1423 blijkt Johan Vockincg een broer te hebben, die Gheryt van Bronchorst wordt genoemd. Beiden worden aangeduid als bastaardbroeders. In 1432 is deze Gheryt of Gherd schout (richter) van Zutphen.
In 1439 wordt opnieuw een Johannes van Bronchorst genoemd als bastaard. Hij is ook een neef van Otto van Bronchorst en Borculo. Johannes is dan rector van de kapel in Borculo. Dat gegeven alleen al maakt het nagenoeg ondenkbaar dat hij dezelfde is als Johan Vockincg, geboren bastaard van Bronchorst. De heer van Borculo verkoopt het in het kerspel Groenlo (Dijcke) gelegen tynsgoed de Hattelerskamp aan zijn neef ten behoeve van de kapel.
In 1452 ontmoeten we de bastaard Diderik van Bronchorst, die zich samen met Mattheus van Schonenvelde genaamd van Gravestorp (bezitter van het Huis Mallem) en anderen borg stelt voor een schuld van Rotger van Diepenbrock.
Een bastaard die aanvankelijk minder goed terecht kwam, was de in 1495 genoemde Otto van Brunchorst, zoon van jonker Frederik, heer van Bronkhorst en Borculo. Hij was hofhorig aan de hof te Stadtlohn. Zijn vader ruilde hem in genoemd jaar voor Gert Marhulserbrake, die ongetwijfeld afkomstig was uit de buurschap Zwolle bij Groenlo.
Jonker Frederick van Bronckhorst en Borculo lustte er wel pap van. In 1500 blijkt hij een natuurlijke dochter te hebben van Alijt Goetinck, afkomstig van het gelijknamige goed in Ellecom. Die dochter was ondergebracht in het klooster St.-Agneta in Arnhem. Twee andere bastaarddochters, te weten Giisbert en Elseken, werden opgenomen in het klooster Engelhuysen in Groenlo. Hun vader betaalde daarvoor het aanzienlijke bedrag van 200 Rijnsche guldens (1501). Op 2 oktober 1517 huwde Otto van Bronkhorst, natuurlijke zoon van inmiddels wijlen Frederik van Bronkhorst en Borculo, met juffer Henrick van Vorden, dochter van Gert. Hij overleed in of voor 1522, want in dat jaar geeft Hinrick van Vorden, ‘naegelaetene huisfrouwe van Otte van Brunchorst selige’, aan Ros[i]er van Brunchorst, ‘sijnen [die van wijlen haar man] broeder, zekere rechten en vorderingen die zij had op Philip van Viermundt en diens vrouw. Dit moet ook wel een natuurlijke zoon zijn van Frederik. Uit het wettige huwelijk van Frederick met Mette van den Bergh (1492) zijn slechts twee kinderen bekend: Joost en Anna. Deze Rosier, een voornaam die al eerder voorkomt in de familie, geeft in 1441 aan pastoor Henricus Leembecke van Eibergen 130 goudguldens ten behoeve van de bouw van de kerktoren. Met dit geld kreeg de Eibergse parochiekerk, thans de Oude Mattheus zijn definitieve aanzien. Die gift was niet zonder bijbedoeling, want een jaar later werd Rosiers zoon Franck van Bronckhorst benoemd tot pastoor van Eibergen. Rosier was in 1552 voogd van Eibergen, Neede en Beltrum. In hetzelfde jaar wordt hij ook genoemd als ‘drosten to Eybergen’. Omstreeks 1555 kregen vader en zoon het aan de stok met elkaar in een geschil over een schuld van 500 gulden de kerk en pastorie van Eibergen betreffend. Het kwam tot een overeenkomst, waarin o.a. bepaald werd dat Franck (of Franco) zijn ouders voor de duur van hun leven de vrije beschikking gaf over de Whememaet achter ’s Heren huese to Eibergen gelegen’. De Whememaet is het huidige wandelpark de Maat, dat oorspronkelijk del uitmaakt van de Eibergse pastorie, en ‘Heren huese’ is zeer waarschijnlijk de Borg in Eibergen, de latere villa Smits en Eibergs gemeentehuis. Het is een van de weinige vermeldingen in archieven van dit voor Eibergen zo belangrijke pand.
Hoewel het geslacht Van Bronckhorst in de rechte lijn uitgestorven is, leeft het via vele bastaarden voort in talloze families in de regio.
Archieven rooms-katholieke parochies bij opheffing
De terugloop van het kerkbezoek is een proces dat al jaren aan de gang is. De recente schandalen waarmee de rooms-katholieke kerk in Nederland en elders te maken kreeg, hebben de trend alleen maar versterkt. Intussen is door nieuw beleid van de Nederlandse bisschoppen een proces op gang gebracht waardoor parochies moeten fuseren of opschalen naar parochies die soms een hele regio bestrijken. Tegelijkertijd neemt het maatschappelijk belang of de betekenis van de kerken helaas af. In een samenleving waarin iedereen weer verantwoordelijk wordt gehouden voor zijn eigen lot, kan niet meer zoals voorheen een beroep worden gedaan op kerken, wier tweede natuur het was om naasten in problemen met raad en daad bij te staan. Dat sociale aspect van de kerken is door de sociale wetgeving vanaf de jaren ’50 van de twintigste eeuw snel uitgehold. In deze tijd ondersteunen de meeste kerken de voedselbanken die nodig zijn geworden door crisis en de momenteel aan de gang zijnde geleidelijke afschaffing van de verzorgingsstaat.
In de afgelopen jaren heb ik een onderzoek gedaan naar de geschiedenis van de St.-Mattheusparochie van Eibergen. Het archief van die parochie was, naar ik meende, ondergebracht bij het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers. Maar tijdens het onderzoek bleek dat veel archieven nog achtergebleven waren in de parochie zelf en bepaald ook niet de minst belangrijke. Voorbeelden daarvan zijn de afleesboeken van de achtereenvolgende pastoors vanaf de jaren ’20. Deze lezen als een parochiekroniek. Ook het parochieblad is vanaf 1965 nagenoeg geheel bewaard gebleven. Verder fragmenten van het archief van het Armbestuur, het St.-Antoniusgesticht en de St.-Jozefschool. De lokale kerk was tot eind jaren ’60 belangrijk voor de geestelijke, sociale en zelfs culturele vorming van de parochianen. Toen zette de ontzuiling in, ook in Eibergen. Dat hele proces is waar te nemen uit het nog in de kerk zelf aanwezige archief. Voor de geschiedenis van de meestal rijk aan religieuze gebruiksvoorwerpen, liturgische kleding en de bouw, inrichting en restauraties van het kerkgebouw waren de nagenoeg volledig (vanaf de bouw in 1935) bewaard gebleven kerkenrekeningen en – vooral – de bijlagen, zoals nota’s van de aanschaf van liturgische voorwerpen en soms ook beschrijvingen daarvan van grote betekenis. Ook deze bevonden zich nog in het parochiearchief. Juist in een parochie als de Eibergse, waarin de series notulen van het kerkbestuur tot eind jaren ’50 nagenoeg ontbreken, moest aanvullende informatie gehaald worden uit andere archieven van de parochie.
De opschaling naar een grotere parochie en vooral de onvermijdelijke sluiting van kerkgebouwen betekent een groot risico voor de kerkarchieven uit een tijd dat de kerken er nog wel toe deden. Het toepassen van bij overheidsarchieven toegepaste selectiecriteria voor het vernietigen van archieven van katholieke parochies is al helemaal uit den boze, want dat zou betekenen dat bijvoorbeeld de zo belangrijke rekeningbijlagen en documentatie zoals het kerkblad verloren gaan. Het ware wenselijk dat zowel door de kerkbesturen en door de archiefdiensten tijdig voor de sluiting van de kerkgebouwen overleg gevoerd wordt over de overname en het beheer van de archieven van de voormalige parochies. Bemoeienis van archiefdiensten is wenselijk, omdat daar ook kennis en kunde zit over de omgang met de in de kerkelijke archieven aanwezige privacygevoelige informatie. Het is dus beter dat deze archieven of fragmenten daarvan niet belanden in lokale oudheidkamers.
Bennie te Vaarwerk
Miszaad en mishoenders in het kerspel Groenlo, 1668-1670
Als alle registers betreffende de jaarlijkse inkomsten van de pastoor en de kosters bewaard waren gebleven was er een mooi overzicht ontstaan van de bewoningsgeschiedenis van parochies of kerspelen. Ook na de Reformatie, want de predikanten of op zijn minst de kerk behielden deze inkomsten. Uit de jaren 1668-1670 is een register bewaard gebleven van het miszaad en de mishoenders van het kerspel Groenlo. Ook daar moesten de grote boerderijen jaarlijks een schepel miszaad afdragen aan de predikant. De kleinere boerderijen en de keuterboeren konden volstaan met een hoen (kip), want voor hen zou een schepel rogge of haver wel een relatief zware last geweest zijn. Het kerspel Groenlo was van de kerspelen in het Heerlijkheid Borculo verreweg het grootst. Het omvatte naast de stad Groenlo ook het ambt en latere Heerlijkheid Lichtenvoorde en de Borculose voogdij Beltrum. De lijst is gepubliceerd op www.heerlijkheidborculo.nl op de pagina kerkgeschiedenis onder webpublicaties.
Kerkgeschiedenis Neede, 1592-1602
Met de publicatie van de transcriptie van de kerkenrekeningen van Neede over de jaren 1592-1601 komt een belangrijke bron beschikbaar over de vóórreformatorische kerkgeschiedenis. Hoewel Neede in die jaren als onderdeel van de Heerlijkheid Borculo in zowel wereldlijk als godsdienstig opzicht onder rechtstreeks Münsters bestuur stond, is allerminst zeker dat de diensten in de Needse kerk katholiek waren. De rekeningen geven duidelijke aanwijzingen voor een Lutherse gezindheid. De rekeningen laten de gevolgen van de Tachtigjarige Oorlog zien: in 1596 probeerden de Geuzen, in dit geval soldaten van Prins Maurits die op dat moment Groenlo belegerden, de kerk in brand te steken. Bovendien verstoorden zij een begrafenis op het Needse kerkhof. Het zijn details, maar zij vullen wel het gat dat gaapt op het terrein van de oorlogsgevolgen op het Borculose platteland. Terwijl de bewoners van het platteland hun kostbaarheden onderbrachten in de door hen onschendbaar geachte parochiekerken, wat helaas soms een ernstige misvatting bleek te zijn, brachten de kerkmeesters van Neede, daarin voorgegaan door die die van Eibergen, zoals in de Needse rekeningen wordt vermeld, hun kostbaarheden onder in Vreden, waar met name aan het terrein van het Stift Vreden kennelijk een hoge mate van veiligheid werd toegekend. De bronnenpublicatie is te vinden op www.heerlijkheidborculo.nl onder Kerkgeschiedenis/webpublicaties.