Categoriearchief: Heerlijkheid Borculo – algemeen

Enkele nieuwe gegevens over de bouwgeschiedenis van de Piepermolen in Rekken

De Rekkense Piepermolen op Nationale Molendag 2018

Iedereen die van Eibergen naar Rekken rijdt, kent wel de windmolen, links van de weg in het deel van Rekken dat ‘het Kip’ heet. Het is een bijzondere molen, want hij heeft een stenen romp, wat in Nederland en zeker ook in Gelderland uniek is.  In 1972 werd de molen gerestaureerd, nadat 32 jaar eerder, namelijk tijdens een storm in 1940, de wieken van de molen waren afgewaaid. Na de restauratie werd de molen beheerd door de Pieperstichting. Deze ging in 2004 samen met de Stichting de Mallumsche Molen op in de Stichting Eibergse Molens. Op de Beeldbank van de RCE zijn mooie foto’s te vinden van de Piepermolen vóór, tijdens en na de restauratie.
Ik ken de Piepermolen, genoemd naar de laatste eigenaar, vanaf mijn jeugd. Omdat ik veel familie op ’t Kip en in de daarachter gelegen Ape heb wonen, speelden we er regelmatig.

Zicht op het gebied de Ape in Rekken aan de zuidzijde van de Berkel.

Maar ik kan me niet herinneren dat ik ooit in de molen ben geweest na de restauratie. Een krantenartikel waarin vrijwillig molenaar Ton Esman uitgebreid aan het woord kwam, was aanleiding om zaterdagmiddag 12 mei, Nationale Molendag, naar Rekken te fietsen.

De molen, gelegen op een belt, is ook bijzonder om het bouwjaar, namelijk 1796, het tweede jaar van de Bataafse Vrijheid. Na de komst van de Fransen en de val van de Republiek in 1795 werden de heerlijkheden en heerlijke rechten afgeschaft. Molenaar Van Hasz begreep de tijd en smeedde het ijzer toen het heet was. Maar tot nu toe was onbekend dat de succesvolle poging van Van Hasz de tweede poging was. Want al eerder, namelijk in 1786-1787, was er een windmolenbouwplan, maar dat mislukte. Het was te vroeg. Over die beginperiode gaat dit blog.

Heerlijk recht van water en wind
Het recht van water en wind was één van de heerlijke rechten van de heer van Borculo, waaronder ook Rekken viel. Dat wil zeggen dat het alleen aan de heer der heerlijkheid was voorbehouden om water- en windmolens te mogen bouwen. Zo bezat de heer van Borculo de watermolens van Borculo en Olden Eibergen en de windmolen op de Needse Berg. Laatstgenoemde heeft hij ooit wederrechtelijk in bezit gekregen van de oorspronkelijke eigenaar, het Stift Überwasser in Münster, dat ook de Grote en Kleine Hof te Neede en het patronaatsrecht van de kerk te Neede bezat (en die eveneens via een pachtconstructie in handen kwamen van de heren van Borculo). De heer van Borculo bezat in de zestiende eeuw ook een windmolen in Lichtenvoorde.
Er was in de heerlijkheid Borculo één molen die niet in het bezit van de heer van Borculo was, namelijk die in Mallem, die altijd deel uitgemaakt heeft van de Hof te Mallem.  Dit goederencomplex was ooit een bezit van de graven van Dahl als heren van Diepenheim, daarna, sinds 1331, van de bisschoppen van Utrecht. Korte tijd daarna moeten hof en molen in bezit gekomen zijn van de heer van Borculo, die het op zijn beurt in leen uitgaf. Zijn Mallemse leenman kreeg hof en molen met het recht van gemaal (molendwang) over het kerspel Eibergen: alle kerspellieden (dus van die te Rekken tot en met die van de Waterhoek bij Borculo) moesten hun graan in Mallem laten malen. Of dat in de praktijk ook gebeurde, waag ik wel te betwijfelen, maar dat voor nu terzijde.
Nog in 1736 werd in een stuk betreffende een voorgenomen verkoop van de heerlijkheid Borculo het “recht van water en wind” genoemd onder de heerlijke rechten. Er werd aan toegevoegd: “Door dat regt kan niemand wind- of watermolens hebben als de Heeren van Borkelo”. We hebben al gezien dat Mallem hierop een uitzondering vormde, maar dat het recht van molendwang wel door de heer van Borculo aan zijn leenman van Mallem was verleend. Maar het recht van water strekte zich ook verder uit: “En uyt hoofde van eygendom van ’t water hebben de Heeren van Borkelo dikwils ’t gebruyk van water op eene recognitie toegestaen aen menschen van toverije beschuldigt en die door dat middel haer onschuldigheyt versoeken te mogen toonen.”
Pogingen om vóór 1795 watermolens te bouwen in de heerlijkheid zijn elders beschreven , maar met betrekking tot de windmolens is nog weinig bekend. Dankzij de steen in de romp van de molen, weten we dat de Rekkense molen in 1796 werd gebouwd. Het ligt voor de hand een verband te leggen met de afschaffing van de heerlijkheden en heerlijke rechten in 1795. Maar, zo bleek mij nog niet zo heel lang geleden, ook in Rekken was al eerder een poging ondernomen om een korenwindmolen te bouwen, namelijk in 1786-1787.

Eerste bladzijde van het rekest van de Rekkenaren, 1786 (NA, NDR, inv.nr. 2028)
Laatste bladzijde van het rekest van de Rekkenaren uit 1786, met de handtekening van de buurmeesters, de geërfden en de (beoogd) molenaar (NA, NDR, inv.nr. 2028)

De mislukte bouwaanvraag van 1786
Vermoedelijk in december 1786 hebben de buurmeesters en geërfden, dit is het bestuur van de mark en de bezitters van de stemgerechtigde erven in de mark, een verzoek ingediend bij de heer van Borculo, op dat moment prins Willem V. Zij voerden aan dat, “de verre afgelegentheyd der koorenmoolen [die van Mallem of de Nieuwe Molen], als van de onbruikbaarheyd der wegen bij het wintersaysoen” nadelig was voor “ons dorp en buurschap”. Daardoor waren velen genoodzaakt geweest het graan “buitenslands”, d.w.z. buiten de heerlijkheid, te laten malen. Daarom hadden zij een plan gemaakt, “om eene windkoorenmoole op eene bekwaame plaatsche in ons voorschreven dorp of buurschap” te bouwen, die niet schadelijk zou zijn voor de belangen van de bestaande molens en vooral niet voor die van de heer van Borculo.
Voor de uitvoering van het molenbouwplan had het markenbestuur David Berendzen ingehuurd, “molenaar aan de stadt en graafschap Berg”. Zij begrepen ook dat het plan geen kans van slagen had, als niet eerst toestemming aan de heer van Borculo zou worden gevraagd. Buurmeesters, geërfden en molenaar Berendzen ondertekenden het verzoek.
De Domeinraad, het college dat de bezittingen van de Prins van Oranje bestuurde en administreerde, stuurde de brief door naar hun Borculose beambten en adviseurs, B.E. Abbinck en rentmeester B.A. Roelvinck. Zij kwamen op 8 januari 1787 met een advies, dat korte metten maakte met het Rekkense plan. Zij overwogen,
– “dat in de boerschap Rekken nooit tevoren een windmoolen is geweest;
– dat de ingezetenen aldaar doorgaans gewoon zijn haar koorn te laten breken op de Mallemsche moole;
– dat eenige daarvandaen wonen een half uur of minder en zommige een uer gaans of daaromtrent;
– dat dierhalven, wanneer in Rekken een windmoolen wierd gezet, daardoor een merkelijke praejudicie [nadeel, schade] zoude worden toegebragt aan de heer van Odink als eigenaer van de Mallemsche mool en dieswegens ongetwijfelt darover contesten [strijd] zouden komen te ontstaan;
– dat ook des zomers den weg uit Rekken na de voorsz. mool zeer wel te gebruiken is en dat des winters de supplianten aan de eene kant de ongemakken van dien met meer andere ingezetenen van de heerlijkheid gemeen hebben, en het aan de andere kant kennelijk is, dat door het zetten van een mool de wegen niet worden verbeterd.
En hierbij dan nog mede wordende geconsidereert, dat het gemaal van de boerschap Rekken op zig zelven zo groot niet is dat daarop alleen een mool kan worden onderhouden en wij dierhalven aldus niet kunnen zien dat hierin eenige avantage [voordeel] voor het Domeyn resideert, maar in tegendeel voor ’t zelve daaruit niet als kosten en dispuiten zullen resulteren (…). En dat wij bovendien en in ’t generael ook zouden vermeenen, dat het gebruik van alzulke hoge of regale [=heerlijke] rechten aan geen particulieren of vreemden behoorde te worden geconcedeert [toegestaan], maer dat de natuir, toestand en conservatie derzelve meer komt te vereischen, dat alleen door den hogen heer der heerlijkheid werden g’ëxerceert [uitgeoeffend]”.
Het plan verdween in de Haagse kast of in de woorden van 1786: het “verzoek diende te worden gehouden in advys”. De Oranjegezindheid, die de Rekkenaren in deze tijd voor de in zoveel moeilijkheden verkerende stadhouder en heer van Borculo aan de dag legden, leverde niets op zolang het oude regime nog aan de macht was.
De val van de Republiek en de komst van de Bataafse Republiek in 1795 betekende o.a. het einde van de heerlijkheden en de heerlijke rechten. Dat betekende overigens nog niet dat iedereen zijn gang kon gaan. In Rekken werd het molenplan weer opgepakt, maar nu niet door het markenbestuur, maar door een particulier.

De eerste steen voor de windmolen, gelegd in 1796. Met de namen van de stichters.

Bouwvergunning voor Jan van Has[z], 2 oktober 1795.
Op 2 oktober 1795 kreeg Jan van Has te Ruurlo (Roderlo) van het Provinciaal Collegie van Politie, Finantie en Algemeen Welzijn in Gelderland toestemming om “binnen het Quartier van Zutphen in de heerlijkheid Borculo onder Rekken, kort aan de Munstersche grenzen een koornwindmolen te mogen doen timmeren en te zetten, om daarop koorn gemalen te worden en hem daartoe het gewoone windregt toestaan.”
Het Provinciaal bestuur trad dus in de plaats van de verdwenen heer van Borculo. Dat bestuur had bovendien de mogelijkheid tot het indienen van bezwaren opengesteld, maar daarop was geen respons gekomen. Van Has moest wel jaarlijks een “erftinsregt”, een erfpacht, van vijf guldens betalen aan de rentmeester van het Kwartier van Zutphen.

Octrooi voor Jan van Has uit Ruurlo om een windkorenmolen in Rekken te mogen bouwen en te houden, 1795 (GldA, BFA, inv.nr. 300).

Helaas heb ik het rekest van Jan van Hasz niet in het dossier aangetroffen. Het lijkt mij echter onwaarschijnlijk dat hij gehandeld heeft zonder medeweten van de Rekkense geërfden. Dat hij bouwheer van de molen was, blijkt nadrukkelijk uit een steen in de romp die zijn naam en die van zijn vrouw: J.S. van Hasz en A. Mellink. Volgens het bevolkingsregister van Eibergen van 1817 was de gereformeerde Johannis Stephanus van Hasz op 11 januari 1753 in ’s-Heerenberg geboren. Zijn vrouw, Aaltjen Mellink, was in Rekken geboren op 5 februari 1764.
De geschiedenis van de molen is volgens mij nog nergens compleet beschreven. Het boekje van H. van Dorsten, Langs Achterhoekse molenb. De molens van Graafschap en Liemers, biedt summiere informatie. Bouwkundig zal de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed wel over veel informatie beschikken.

De steen met het (vermoedelijke) huisnummer in een van de deuropeningen van de Piepermolen op de eerste verdieping.

Negentiende eeuws huisnummer G 127
Bij de rondgang op Nationale Molendag 2018 viel mijn oog nog op een bijzonderheid. Op een van de stenen in een deuropening op de eerste verdieping staat een hoofdletter G en het getal 127 gebeiteld. Mogelijk is dit het huisnummer van de molen na 1850, toen de ‘wijken’ of buurten van de gemeente Eibergen een letter kregen. Rekken werd wijk G.  In 1817, toen de gemeente een doorlopende huisnummering kende, had het perceel ‘Aan den Molen’ het nummer 245. De wijkaanduiding voor Rekken met de letter G bleef gehandhaafd tot de invoering van straatnamen omstreeks 1970.

Impressies van de Piepermolen op Nationale Molendag 2018 

13 mei 2018,
Bennie te Vaarwerk

Lijsten van weerbare mannen in de heerlijkheid Borculo, 1784-1785

In 1996 is in de serie Kleine Reeks van de hand van Henk Nijman een transcriptie uitgegeven van lijsten van weerbare ingezetenen van Eibergen en Beltrum uit 1784. Er zijn echter ook lijsten van weerbare ingezetenen tussen 18 en 50 jaar uit 1784 bewaard gebleven van de stad Borculo en de voogdijen Geesteren en Neede, compleet met indeling in rotten. Dat is de reden om nu de gehele lijst opnieuw te publiceren op deze website. In dat kader is ook de indertijd door mij geschreven inleiding herzien en nu opnieuw gepubliceerd. In die inleiding wordt uitvoerig ingegaan op de achtergronden, maar in het kort komt het hier op neer:
Op de Gelderse Landdag van 20 november 1784 was besloten dat het Hof van Gelderland de schouten en de heren van de heerlijkheden aan moest schrijven en hen op te dragen lijsten samen te stellen van alle weerbare ingezetenen tussen 18 en 50 jaar. De lijsten werden opgesteld tegen de achtergrond van de verloren Vierde Engelse Oorlog (1784) en de opkomst van de Patriotten. Dat leidde tot toenemende politieke spanningen in de Republiek, en ook in Gelderland. Voor de heerlijkheid Borculo werden die lijsten samengesteld door de stadsbesturen van Borculo en Eibergen en voor de voogdijen door de voogden. Drost Gijsbert van Hasselt zond de lijsten op 17 november in, met de aantekening dat in de lijst van de voogdij Geesteren het rot van Schothorst ontbrak (maar later alsnog toegevoegd werd!), terwijl van sommige rotten uit de voogdij Beltrum helemaal geen lijsten waren ingezonden. De Beltrumse voogd F. Geers meldde dat er in sommige rotten van die buurschap en van de gehele buurschap Avest aan de respectievelijke rotmeesters opgegeven was dat er geen weerbare mannen tussen 18 en 50 jaar waren.  De gang van zaken geeft wel aan dat ook de heerlijkheid Borculo stevig verdeeld was door de politieke ontwikkelingen van dat moment.

Een bladzijde uit de lijsten van weerbare ingezetenen in de heerlijkheid Borculo, 1784 (Gelders Archief, 0005, Staten Zutphen, inv.nr. 1350)

Van oud naar nieuw: terugblikken en vooruitkijken

Laatste bladzijde van het vonnis van het Hof van Gelderland in de zaak tussen graaf Joost van Limburg Stirum en de vorstbisschop van Münster, 1615.
Laatste bladzijde van het vonnis van het Hof van Gelderland in de zaak tussen graaf Joost van Limburg Stirum en de vorstbisschop van Münster, 1615.

Het afgelopen jaar 2016 stond in het teken van de vierhonderdste verjaardag van de incorporatie van de Heerlijkheid Borculo in de provincie Gelderland en Graafschap Zutphen. Die gebeurtenis, die een aanvang nam met het vonnis van het Hof van Gelre en Zutphen op 20 december 1615, en vervolgens uitgevoerd werd in januari (Lichtenvoorde) en februari 1616 (Borculo), is misschien wel het meest bepalend geweest is de geschiedenis van beide gebieden. Zonder dat vonnis was Borculo waarschijnlijk geëindigd als Duits grondgebied. Aan deze gebeurtenissen werd alleen in Borculo en Lichtenvoorde aandacht geschonken, maar niet in Eibergen, Geesteren  en Neede, plaatsen die in 1615 ook overgingen van Münster naar Gelderland. Een van de gevolgen van de overgang was dat de kerken in de Heerlijkheid in calvinistische zin werden hervormd. In Lichtenvoorde en Borculo werd de hervorming hoogstpersoonlijk ingevoerd door de grote Zutphense predikant Wilhelmus Baudartius.  Alleen in de kerk van Borculo werd bij deze gebeurtenis stilgestaan. Hier lieten alle andere plaatsen verstek gaan. Het is te betreuren dat enkele heemkundekringen zo weinig historisch besef aan de dag leggen.

Grafmonument voor vorstbisschop Christoph Bernhard von Galen in de Domkerk van Münster.
Grafmonument voor vorstbisschop Christoph Bernhard von Galen in de Domkerk van Münster.

De poging, in 1665-1666, van vorstbisschop Christoph Bernhard von Galen om de Heerlijkheid Borculo te heroveren op Gelderland en de Republiek, liep op een grote mislukking uit. Weliswaar werd het gebied veroverd en voerde Von Galen zelf de troepen aan die Borculo belegerden en (snel) bezetten,  maar al voor het eind van het jaar 1665 was duidelijk dat de verovering moest mislukken. Dit ‘landoorlogje’ (Poelhekke) heeft altijd in de schaduw gestaan van de oorlog die in 1672 uitbrak, ons ‘Rampjaar’.  Aan de ‘Eerste Münsterse Oorlog’ kwam een eind op 18 april 1666 toen de Vrede van Kleef werd gesloten en Von Galen al zijn bezette gebieden weer op moest geven en de Heerlijkheid Borculo weer terug moest zetten naar de verhoudingen van vóór de oorlog. Overigens werden de  bepalingen van Kleef  in 1674 in de Vrede van Keulen bevestigd.

Koopcontract Borculo en Lichtenvoorde, 27-12-1776
Handtekening en zegel van stadhouder Prins Willem V van Oranje-Nassau onder het koopcontract van de heerlijkheden Borculo en Lichtenvoorde, 27 december 1776 op ‘Ons Hoff te ’s Graevenhage’ (= het Binnenhof).

Wat de Heerlijkheid Borculo (en Lichtenvoorde) betreft, werpt een nieuw jubileum alweer zijn schaduw vooruit. In 2026/2027 kan de 250ste verjaardag herdacht worden van de aankoop van de Heerlijkheden Borculo en Lichtenvoorde door stadhouder Prins Willem V, die daardoor Heer van Borculo en Lichtenvoorde werd. Op 27 december j.l. was dat precies 240 jaar geleden.

Laatste bladzijde van het verdrag tussen Gelderland en Münster over de plaatsing van stenen op de overeengekomen grens, 1766. (GldA)
Laatste bladzijde van het verdrag tussen Gelderland en Münster over de plaatsing van stenen op de overeengekomen grens, 1766. (GldA)

Een ander jubileum  van formaat had betrekking op de herdenking van de 250ste verjaardag van het verdrag van Burlo van 1765, dat de grenzen tussen Gelderland en Münster grotendeels definitief vastlegde. De fraaie stenen, voorzien van de wapens van beide landen en het jaartal 1766 getuigen daar nog van. Het jubileum werd regionaal opgepakt, met o.a. een tentoonstelling en een brochure. Die laatste maakte het gemis aan een goed historisch onderzoek echter niet goed. Op regionaal en provinciaal niveau kreeg de landsgrensvaststelling van 1766 weinig aandacht. Dat geldt zeker voor de grens tussen de Heerlijkheid Borculo en het kerspel Vreden.

In november verscheen een fraai vormgegeven boek met artikelen van ‘streekhistoricus’ Hendrik Odink. De liefhebbers van de regionale geschiedenis zouden wellicht nog meer gediend zijn met de publicatie (op het internet) van diens onuitgegeven geschriften en – vooral – van diens aantekeningen. Datzelfde geldt ook voor Odinks grote voorbeeld, meester Heuvel.

Bij de tentoonstelling van de missaalrest op 10 september 29016 is een doorlopende diavoorstelling gemaakt. Hierin wordt ingegaan op de achtergronden van het document en de Reformatie tussen 1517 en 1616 in Eibergen in het bijzonder.
Bij de tentoonstelling van de missaalrest op 10 september 29016 is een doorlopende diavoorstelling gemaakt. Hierin wordt ingegaan op de achtergronden van het document en de Reformatie tussen 1517 en 1616 in Eibergen in het bijzonder.

De vondst van een missaalrest in het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers verschafte een mooie gelegenheid om iets over de achtergronden van de 16de eeuwse kerkhervorming in Eibergen te vertellen.

2016 was ook het jaar waarin een begin werd gemaakt met de aanleg van de nieuwe N18 ten westen van Eibergen. Hij doorkruist enkele archeologisch waardevolle gebieden in Hupsel en Olden Eibergen. Mogelijk (en eigenlijk ook hopelijk) werpen de opgravingen in Olden Eibergen aan weerszijden van de Berkel een licht op de nog ongeschreven geschiedenis van Eibergen. De nieuwe weg scheert rakelings langs een perceel dat vroeger de naam ‘Kerkhof’ droeg. In januari 2017 zal meer duidelijk worden. De nieuwe weg maakt op veel plaatsen een bruut einde aan de infrastructuur die in wezen in de 19de eeuw met de verdeling van de marken van Hupsel, Olden Eibergen en Mallem is ontstaan en die tot de aanleg nog goed in het landschap zichtbaar was. Ik hoop in de loop van 2017 nog op deze veranderingen terug te komen.

De 'Kastanjefabriek' is eindelijk weer onder de pannen, kerst 2016.
De ‘Kastanjefabriek’ is eindelijk weer onder de pannen, kerst 2016.

In 2017 is het 180 jaar geleden dat Eibergen zijn eerste vaste oeververbinding kreeg met Mallem. De ‘Nieuwe Brug’ (zo heet hij nog steeds) krijgt in 2017 een opvolger als een nieuwe brug over de Berkel in Olden Eibergen wordt gebouwd voor de nieuwe N18. Deze brug, die iets ten westen van de Stokkersbrug wordt gebouwd, ligt in een gebied dat ooit de ‘Markenbrink’ heette. De mark van Olden Eibergen heeft dit perceel in het Berkeldal steeds onverdeeld gelaten, want de pachtopbrengst werd gebruikt voor het onderhoud van de Stokkersbrug (die een markenbrug was)  en weg naar Neede,  en, in een verder terugliggend verleden, voor het onderhoud van het Oldeneibergse aandeel in de ‘glinde’ of kerkhofmuur rondom de Eibergse kerk. De bouw van de ‘Nieuwe Brug’ had alles te maken met de komst van textielfabrikant J.B.P. Bouquié naar Eibergen. Die vestigde zijn fabriek aan de noordzijde van de Berkel op een perceel veldgrond van de mark van Mallem. Die fabriek staat er nog steeds en is, althans wat het buitenmuurwerk betreft, grotendeels ongewijzigd gebleven. Misschien is deze fabriek nog wel het enige textielmonument in Oost-Nederland uit de pionierstijd van de textielindustrialisatie in de Noordelijke Nederlanden na de afscheiding van België in 1830. Momenteel wordt de ‘Mallemse fabriek’, ‘Kastanjefabriek’, ‘fabriek van Bouquié’ of ‘Gemavo’ verbouwd tot hotel. Het belooft een fraai visitekaartje voor Eibergen te worden.

De ‘Nieuwe Brug’ bij Eibergen werd in december 1837 zwaar op de proef gesteld bij één van de grootste overstromingen van de Berkel, waardoor de brug bijna wegspoelde. Deze brug is overigens het begin geweest van de latere N18. In de jaren ’50 van de 19de eeuw werd de grote weg van Groenlo door Eibergen (Groenloschestraat/Hagemanstraat) aangelegd. Eibergen kreeg zijn eerste rondweg in de jaren ’30 van de 20ste eeuw: de huidige burgemeester Wilhelmweg.

Jarenlang hing dit bord bij de collectie mircofilms in de Borculose Bibliotheek in het Hof aldaar.
Jarenlang hing dit bord bij de collectie mircofilms in de Borculose Bibliotheek in het Hof aldaar.

Tenslotte werd de opheffing van de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo eindelijk een feit. Bestuurlijk liep het al langer moeizaam, terwijl anderzijds veel bronnen inmiddels gedigitaliseerd zijn en via websites beschikbaar zijn gekomen. Een belangrijk doel, het nader toegankelijk maken van de oud-rechterlijke archieven van Stad en Heerlijkheid is ook grotendeels gehaald. De indexen staan op deze website en zijn inmiddels ook aan het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers beschikbaar gesteld. Zo af en toe zal er via deze site nog een nieuwe index aan toegevoegd worden. De collectie microfilms wordt ondergebracht bij de Historische Vereniging Borculo, nadat daartoe overleg is geweest met de vier gemeentelijke heemkundekringen. Het archief van de SSHB is ondergebracht bij het Erfgoedcentrum.

De auteur van dit blog/website op het (voormalige) bouwland de 'Heugte', het land aan de Leugemorsweg in Olden Eibergen, voor het al uitgegraven tracé van de nieuwe N18.
De auteur van dit blog/website op het (voormalige) bouwland de ‘Heugte’, het land aan de Leugemorsweg in Olden Eibergen, voor het al uitgegraven tracé van de nieuwe N18.

Rest mij mijn volgers en passanten een fijne jaarwisseling te wensen en alle goeds voor het nieuwe jaar 2017,

Bennie te Vaarwerk

 

 

De wacht op Huis Borculo

Inwoners van Stad en Heerlijkheid Borculo hadden talloze verplichtingen ten opzicht van hun heer. Eén daarvan was de wacht op het Huis Borculo. Een onderdeel daarvan was de bewaking van gevangenen op het Huis. Met het regelen van de wacht was de voogd van Geesteren belast. Het voogdijschap van Geesteren was van oudsher gecombineerd met de functie van Huisvoogd. In die hoedanigheid regelde hij de diensten op het Huis Borculo en was hij een belangrijk functionaris bij de tenuitvoerlegging van vonnissen van het Hooggericht, dat over criminele zaken oordeelde.
In 1748 ontstonden er enige problemen, toen zes personen uit de voogdij Eibergen bij gedeputeerde staten van het Kwartier van Zutphen een klacht indienden over de in hun ogen forse verzwaring van de wacht op Huis Borculo. Volgens de klagers was het tot dan toe gebruikelijk dat bij een gevangenneming vier personen werden opgeroepen (‘gebadet’) om de wacht te komen doen. Maar de gevolmachtigde van de Heer van Borculo, G.A. von Schleussing, die woonde op de Hoeve bij Borculo, had besloten 12 man op te roepen, hetgeen de taak driemaal verzwaarde. Omdat veruit de meeste ingezetenen er een boerenbedrijf op na hielden, ging deze stap te ver, zeker in het hoogseizoen. De klagers gaven ook aan ervoor beducht te zijn dat dit ook het begin zou kunnen zijn van verzwaring van andere dienstverplichtingen. Natuurlijk werd ook toen al een nader onderzoek ingesteld. Alleen de voogd van Eibergen antwoordde. Het bleek dat van de 222 huizen in de voogdij Eibergen er slechts 64 waren op welke de plicht tot het doen van de wacht op het Huis Borculo (nog) rustte. Dat zullen er oorspronkelijk meer geweest zijn, maar die hebben zich mogelijk vrijkocht in de loop van de tijd. In de buurschap Rekken, met 92 huizen, was geen enkel huis verplicht tot de wacht. Het maakte de last voor de overgebleven erven natuurlijk wel zwaarder. Maar of het protest wat uitgehaald heeft, valt niet te zeggen bij ontbreken van vervolgstukken. Wel daalde het aantal tot de wacht verplichte huizen niet of nauwelijks. In 1787 waren er dat in de voogdij Eibergen nog 67, In Neede 64, in Beltrum 119 en in Geesteren 172. De inwoners van de dichtbij gelegen voogdijen konden het snelst aanwezig zijn. In 1787 werd de lijst opnieuw vastgesteld door de Nassause Domeinraad, naar aanleiding van een geschil tussen de huisvoogd Veldink en de voogd van Beltrum. Die lijst uit 1787 heb ik al eens eerder gepubliceerd, maar wordt vervangen door de onderhavige.
In het dossier in het archief van de Nassause Domeinraad  zijn meer stukken geplaatst, die daarin eigenlijk niet thuishoren. Het zijn stukken die betrekking hebben op militaire zaken en inkwartiering in de heerlijkheid Borculo. Voor de volledigheid zijn de stukken toch in de bijlagen opgenomen.

Bijlagen:
1.  ‘Register voor den wachtmeister, 1676, Nede’;
2. Rekest van IJan te Leugemorsz, Garrit ten Holshof, Coenrad Reijmelinck, Roeloef Temmynck, Derck Temmynk, Jan te Bals, 3 oktober 1748
3. Antwoord van de plaatsvervangende rentmeester van Borculo op genoemd rekest, 4 november 1748.
4. Stukken betreffende de inkwartiering in Eibergen van een regiment Hessische soldaten, en van een compagnie Huzaren in Rekken, 1788;
5. Stukken betreffende een uitbetaling  van een vergoeding aan de voogden ten behoeve van degenen die ‘geduirende de veertien eerste nagten vuer en ligt aen de stille wagten gefourneert hebben’, 13 juni 1763;
6. Besluit van de Nassause Domeinraad, houdende de vaststelling van de wachtlijst van de vier voogdijen van de Heerlijkheid Borculo, 4 maart 1787. Met bijlage:
7. ‘Lijste van de wachten of van degeene soo op ’t Hoff te Borculo moeten waken’[1787]

De lijsten en verdere stukken zijn hier te vinden.

bennie te vaarwerk

Bij de vierhonderdste verjaardag van de incorporatie van Borculo en Lichtenvoorde in Gelderland, 1615 – 20 december – 2015

Op 20 december 2015 is het 400 jaar geleden dat het Hof van Gelre en Zutphen de heerlijkheid Borculo bij vonnis toewees aan graaf Joost van Limburg Stirum.  Het was een hoogtepunt in de langdurige juridische strijd over het bezit van die heerlijkheid. De rechtsstrijd liep toen al 60 jaar en het zou ook nog eens 51 jaar duren voordat het lot van Borculo definitief bezegeld zou worden met de Vrede van Kleef op 18 april 1666, die een eind maakte aan het door vorstbisschop Christoph Bernhard von Galen op 17 september 1665 o.m. om Borculo begonnen ‘landoorlogje’ met de Republiek.  Toch is in deze lange reeks van rechtszaken het vonnis van het Gelderse Hof het belangrijkst, omdat dat, achteraf, het begin was van de definitieve incorporatie van Borculo in het gewest Gelderland, één van de zeven provincies die samen de Republiek der Verenigde Nederlanden vormden.

Het Hof van Gelre in 1742 (Kopergravure van H. Spilman naar een tekening van J. de Beyer)
Het Hof van Gelre in 1742 (Kopergravure van H. Spilman naar een tekening van J. de Beyer)

Het Hof stelt in het zeven bladzijden lange vonnis (Transcriptie) de eiser, graaf Joost van Limburg Stirum, weer in het bezit ‘vant Huys ende Heerlickheyt van Borculo, ’t Huys ende Ampt van Lichtenvoorde, mitsgaders de Solmse manschappen ende die vrije goederen metten respectiven aencleven van dien’. Voorts wordt de – afwezige –  gedaagde, de aartsbisschop en keurvorst van Keulen in diens hoedanigheid als vorstbisschop van Münster, veroordeeld tot het teruggeven of vergoeden van alle gederfde inkomsten en schade geleden door o.m. het kappen van hout sinds het jaar 1579, het jaar van bezetting van de heerlijkheid door Münster. Tenslotte werd de gedaagde veroordeeld tot het betalen van de kosten van het proces.

Laatste bladzijde uit een afschrift uit 1633 van het vonnis van het Hof van Gelre in de kwestie Borculo van 20 december 1615. (Gelders Archief, 0124 Hof van Gelre, inv.nr. 5222, nr. 37)
Laatste bladzijde uit een afschrift uit 1633 van het vonnis van het Hof van Gelre in de kwestie Borculo van 20 december 1615. (Gelders Archief, 0124 Hof van Gelre, inv.nr. 5222, nr. 37)

Eigenlijk ging het proces voor het Hof ook niet over de leenroerigheid van de heerlijkheid Borculo aan Münster. Het vonnis erkende zelfs de Münsterse leenheerschappij over Borculo. De geschillen ontstonden echter over wat wel of niet tot het leen Borculo behoorde. Münster rekende er ten onrechte alle goederen toe die de gravin-weduwe Van Bronckhorst als vrouwe van Borculo tussen 1553 en 1579 in vruchtgebruik heeft gehad. Hiertegen werd bezwaar gemaakt door de erfgenamen, gravin Ermgard van Wisch en haar kleinzoon, graaf Joost van Limburg Stirum, voorop. Immers in de loop van de tijd waren door huwelijken en aankoop veel goederen en rechten in handen gekomen van de heren van Bronckhorst als heren van Borculo, maar die niet tot het leen Borculo behoorden of behoord hadden. Daartoe rekende men o.a. het grote aantal Solmse of Ottensteinse lenen (‘manschappen’), verschillende goederen, maar ook het ambt Lichtenvoorde, dat al in het bezit was van de heren van Bronckhorst, voordat zij door huwelijk ook Borculo verwierven. De in 1616 toegekende schadevergoeding had dan ook betrekking op de gederfde inkomsten uit die van oorsprong niet-Borculose of allodiale goederen. Deze schade werd door het Gelderse Hof in 1622 getaxeerd op bijna 524.000 gulden, maar Münster heeft die nooit betaald.

Het Hof te Lichtenvoorde in 2004 (foto: auteur).
Het Hof te Lichtenvoorde in 2004 (foto: auteur).

Belegering en inname van Lichtenvoorde
Gedeputeerden van het Kwartier van Zutphen vergaderden op 26 december 1615 voor de gelegenheid samen met de magistraat van de stad Zutphen.  In die vergadering verschenen de heren Van Zoelen en Van Bemmel, raden van het Hof van Gelderland. De Arnhemse heren reikten de verzamelde heren een ‘last ende commissie’ over van het Hof. Daarin stond dat het wilde overgaan tot de executie van het vonnis van 20 december 1615, om  ‘den heere grave van Bronckhorst te stellen in de possessie van de heerlijckheid Borculo ende den aencleve van dien’. De opdracht die de raden hadden meegekregen is dat zij eerst ’t Huys Lichtenvoorde’ moeten innemen. Daartoe moesten vier ‘Geldersche compagnien’ uit het Zutphense stadsgarnizoen gelicht worden, te weten de compagnieën van kolonel Dordt, van de beide graven van Stirum en van kapitein Kreynck. De laatstgenoemde was tevens commandant. De stad Zutphen werd verzocht twee ‘stuckskens mit cogels’ (geschut)  te leveren en de gedeputeerden moesten zorgen voor ‘wagens, treckpeerden ende wes sij meer van doen hebben’. De gedeputeerden twijfelden, want het Kwartier had nog niet eerder met een dergelijke manier van uitvoering van een vonnis te maken gehad, laat staan daarover een besluit genomen. De gedeputeerden vreesden vooral dat de Staten-Generaal met de voorgestelde procedure niet akkoord zouden gaan. De oplossing werd gevonden in de stellingname dat de gedeputeerden zich niet bevoegd achtten, maar omdat de executie van het vonnis aan het Hof toekwam, dat zich daarover moest verantwoorden, konden de gedeputeerden zich er in vinden ‘datt de heeren van ’t Hoff mit der saecke voortgingen’. Voor de ondervraagde ondersteuning werd overigens wel zorg gedragen. Om ‘alle disordre te verhoeden ende die soldaten in discipline te holden om geen excessen te doen’, werden de raden op hun tocht naar Lichtenvoorde vergezeld door de gedeputeerden jr. Evert van Lintelo ter Marsse en Henrick van Boschoff en door de Zutphense burgemeesters Jan van Luchten en Henrick van Hell. Omstreeks 21.00 uur vertrokken zij met het ‘kriechsfolcke, geschutt ende alle behoefften in goede ordre’ naar Lichtenvoorde, waar zij op 27 december oude stijl tussen 07.00 en 08.00 uur arriveerden.
Een trompetter werd met de plaatsvervanger van de landdrost vooruitgezonden ‘om die plaettse up te eysschen’. Meteen erachteraan volgden ‘die ruyterije ende daerna twe compaignien soldaten mit het geschut ende volgens d’andere twee compagnien ende datt die soldaten van binnen vernemende het gewuell van ’t volck van buyten op ’t huys gevluchtet ende die burgerije uuyt verbaestheyt die port niet konnende aepenen om genade geroepen, waeraever desser seyts soldaten die hameye  mitte tauwbrugge  om verre gesmeten ende vermeystert glick sij oick die porte zouden hebben gedaen, zo die burgers deselve niet geopent hadden. Zijnde also t’samender handen in ’t vleck  getrocken ende in haest geplant hebben die twee veltstuckskes hadden haer Edele die van ’t huys doen vragen off zij ’t huys avergeven wilden, ende also die soldaeten van binnen eenigh respijt begert om haer te beraeden, waeren haer edele solver op te brugge getreden ende haerlieden aengesocht sij moesten corte resolutie nemen, waerop de soldaten terugge tredende, zo waeren terstonts eenige van onse soldaten aver die hameye ende porte tot den van binnen opgeclommen, waer deure zij gedrongen wierden ’t huys op te geven zonder apoinctement  te maecken, doch dat evenwel haer edele die voorsorghe gedragen dat niemant van hun alles was verslaegen.’ Lichtenvoorde werd wel erg gemakkelijk veroverd. Meteen werd een bode naar Borculo gezonden om de stad en de drost mededeling te doen van de verovering van Lichtenvoorde, maar dat de Zutphense troepen geen opdracht hadden ook Borculo in te nemen. Omstreeks de middag van 28 december keerde het gehele gezelschap heelhuids in de stad Zutphen terug.

Het is de vraag of prins Maurits in zijn hoedanigheid als stadhouder van Gelderland, van tevoren om toestemming is gevraagd voor de militaire expeditie naar Lichtenvoorde. De reactie van de Zutphense gedeputeerden duidt daar op. Wel heeft de prins achteraf zijn toestemming gegeven, hetgeen blijkt uit het verslag van de Zutphense stadsbode Jan van Herlo van zijn reis naar Den Haag in de gedeputeerdenvergadering van 11 januari 1616:

‘Voor de avent is alhier aengecomen uuyt t’s-Gravenhaghe de bode Jan van Herlo, die ongefeehr zes daghen tusschen den Haegh ende hier op wegh was gewest ende hefft volgens ter cameren ingelevert die brieven van des quartiers gecommittierden d’heeren Westerholt end Koch, datiert t’s-Gravenhaghe den 4/14 januarii, bij dewelcke aenfangh verhaelt wort, datt Sijne Excellentie, geadverteert zijnde van het innemen des Huyses ende vlecs Lichtenforde, gesecht hadde, datter seer wel was gedaen ende dattet Hoff op zulcke maniere hadde moeten procedieren, ende dattet Huys te Borculo ten allen tijden mit gewelt wel was in te nemen, maer watt andere dairvan ordeelen zouden, was noch onseker terwijlen elck een hem noch stille hielt etc.’.

Wat er tussentijds gebeurde
Tussen de inname van Lichtenvoorde en Borculo verstreken bijna twee maanden. Er gebeurde van alles. Uit mededelingen van de gedeputeerden d.d. 29 december 1615, blijkt dat graaf Joost al nieuwe ambtenaren had aangesteld. De gedeputeerden nodigden hen uit om in Zutphen te komen praten over de heffing van contributies en andere belastingen in de heerlijkheid Borculo. Al in de Münsterse tijd hief het Kwartier contributies in de heerlijkheid, waarmee de inwoners brandschatting door soldaten van het gewest konden voorkomen. De vroegere heren van Borculo hieven een periodieke schatting, waarvoor toestemming nodig was van de ridderschap. Met de incorporatie van Borculo was het met de zelfstandige belastingheffing door de heer gedaan. De schatting, nu verponding genaamd, kwam uitsluitend toe aan (de kas van) het Kwartier. De belastingheffing was één van de terreinen waarop de heer van Borculo zijn soevereiniteit moest afstaan. De nieuwe belastingheffing leverde de nodige moeilijkheden met de kersverse onderdanen op, die wel met de gedeputeerden wilden praten, maar dat niet konden omdat het hen verboden was op grond van de eed aan het Münsterse gezag.  De Münsterse drost van Borculo, Matthias von Westerholt, probeerde zijn onderdanen nog in het gareel te houden door op 9 januari 1616 (ongetwijfeld nieuwe stijl) een publicatie uit te laten gaan aan de beambten en ingezetenen van het platteland van Borculo. Na geconstateerd te hebben dat lieden van het vorstendom Gelre en graafschap Zutphen op 8 januari 1616 (nieuwe stijl = 30-12-1615 o.s.) in Borculo ‘ungewontliche’ plakkaten hadden opgehangen ten nadele van de Münsterse jurisdictie over de voogdijen Eibergen, Neede en Geesteren, gebood hij alle ambtenaren, onderdanen en pachters hun eed aan de Münsterse landsheer trouw te blijven op ‘hogste straffe und ungnad’, de doodstraf dus.  De drost beschouwde de Gelderse actie als een aanval op de Münsterse soevereiniteit over de heerlijkheid Borculo. Nu Lichtenvoorde was ingenomen en erger te vrezen viel, vervoegden zich op 13 januari 1616 afgevaardigden van de vorstbisschop bij het Gelderse Hof. Zij verzochten (te laat) ‘surcheance der procedure en executie over de zaak van Borculo, waarin ten overstaan van uytheemse raadsheeren gepronuntieert en gewesen was’.  Dat bleef zonder gevolg. Op 10 februari verzocht de vorstbisschop de Staten-Generaal om zijn afgevaardigden Johan von Westerholt, Peter Hoffschlag en Henrich Detten toe te laten in hun vergadering. Ze werden pas op 29 februari, nieuwe stijl,   toegelaten om hun voorstel (‘propositie’) inzake de Münsterse aanspraken op Borculo te doen. Voorlopig leverde het niets op.

Detail uit een Berkelkaart van Van Geelkercken, eerste helft 17de eeuw. Stad, Voorstad, het rechthoekige kasteel, Geesterse Poort en het molencomplex zijn herkenbaar. (Gelders Archief, AKV, nr. 359)
Detail uit een Berkelkaart van Van Geelkercken, eerste helft 17de eeuw. Stad, Voorstad, het rechthoekige kasteel, Geesterse Poort en het molencomplex zijn herkenbaar. (Gelders Archief, AKV, nr. 359)

Het beleg en inname van het kasteel Borculo, 24 februari 1616

Voorbereidingen
In de vergadering van de gedeputeerden van het Kwartier Zutphen op 22 februari kwamen twee raden van het Hof van Gelderland, om te melden dat zij bevel hadden gekregen om Borculo met geweld in te nemen: ‘Hiernaa ter cameren comparerende die gecommittierden van den Hove, d’heer van Zoulen ende d’heer Bemmel, respective raeden deses furstendombs, hebben naa averleveringe van haere brieven van credit ende naa gedaene complementen geopent haer E. commissie ende last van mitten heere Van Dorth, colonnel ende hett kreichsfolck deselven bij ordre van Sijne Excellentie toegevoecht te ghaen naer Borculo om the executieren die sententie tot voordel van Sijn G. van Bronckhorst, pronuncieert ende bij zo verre die drost mitten soldaten tho Borculo ’t huys niet zouden willen rhuimen ende avergeven, dat se in zulcken gevalle gelast ’t huys te beschieten ende midt gewelt in to nemen, ende als tot dit exploit van Sijne Excellentie geordonniert waeren  twee halve cartouwen mitt twe veltstucken uuyt Zutphen mitt een halve cartow uuyt Doesborgh ende dat Anthony Monier gelast was uuyt het magasijn van Zutphen tho lichten die behoefften van polver, cogels, lonten ende wat des meer van doen mochte zijn. Also versocht haer E. d’heeren Gedeputierden wilden derselven naa allen vermogen assisteren mitt waagens, treckpeerden ende allerlei materialen die desen tocht zoude requireren. Mit verder versoeck d’heeren Gedeputierden wilden nu met mynder als in december naestleden haer E. mitt eeniche uuyt haeren middel vergeselschappet om ordre te mogen helpen stellen op ’t logieren van ruyter ende soldaten tot minste quetsinge van den ingesethenen.
Waerop nae onderlinge communicatie goedt gevonden datt die junckheren Lintelo ende Beschoff van wegen die deputierden ende uuytte magistraet d’heeren Lochteren ende Holl die heeren gecommittierde raeden op desen tocht zolden vergeselschappen. Item datt men uuyt den scholtampt Zutphen zo veel wagens zoude doen verbaeden alss die contrerolleur Monier van doen was, gelick men solde doen aennemen alle die treckpeerden die in der stadt sollen te becomen zijn. Ende om te voortocomen d’insolentie  van de drye compagnien ruyteren die van Arnhem verwacht wierden, zijn terstonts verschreven die wachtmeisters ten plattenlande om die voorss ruyteren alhier waar te nemen ende volgens te geleyden.’

De stad Borculo op een kaart van de Oost-Nederlandse rivieren, eind 16de eeuw. Borculo is hier afgebeeld als een fantasiestad, compleet met muren en veel verdedigingstorens of poorten. De enig belangrijke poort was echter de Geesterse Poort, die heeft gestaan bij het huidige Kristalmuseum. Muren heeft de stad nooit gehad, alleen wallen met daarop (houten) staketsels of hekken. (Stadsarchief Deventer)
De stad Borculo op een kaart van de Oost-Nederlandse rivieren, eind 16de eeuw. Borculo is hier afgebeeld als een fantasiestad, compleet met muren en veel verdedigingstorens of poorten. De enig belangrijke poort was echter de Geesterse Poort, die heeft gestaan bij het huidige Kristalmuseum. Muren heeft de stad nooit gehad, alleen wallen met daarop (houten) staketsels of hekken. (Stadsarchief Deventer)

Verslag van de inname
Op 26 februari 1616 vergaderden de Zutphense gedeputeerden opnieuw. Er werd verslag gedaan van het beleg en inname van het kasteel en stad Borculo: ‘D’heeren Lintelo ende Boschoff mitten heeren gecommitteerden van den Have widdergekeert zijnde, hebben vandaghe ter vergaderinghe gereferiert datt haer E. naa dat sij den fridagh des morgens, wesende den 23 deser maent, desselven daghs voor den avent mitt het kreichsfolck bij hellen daghe in ’t aensien van de van den castele binnen Borculo waaren eingetrocken ende datt d’heer Van Dorth, generall van die troupes, terstont die soldaten hadde te werck gestelt om haer voor den huyse te retrencheren ; hebbende voortz bij der nacht planten drye halve cartouwen ende twee veltstucken dicht under het Huys, welcke viff stucken gedachter heer Van Dorth des volgenden dagh, wesende saterdagh den 24 dagh  van dese maent, tott drye reisen  thoe hadde doen lossen ende daerna ’t Huys doen sommeren, waerop stracx twee soldaten van den Huyse waeren affgecoomen om mitt Sijn Gestrenge te parlementeren . Item datt t’selven dags so haest die articulen van afftrecken  waeren geaccordeert, de heer van Lymbeck , drost, ende die soldaten mitt hem, ’t Huys verlaten hadden, zijnde daer wederom opgetrocken grave Herman Ott[o] mit sijne genadens compaignie voetknechten. Item, datt den volgenden sondagh, naer datt op den kerckendienst ordre gestelt,  den geheelen leger daetlijck wederom was vertrocken om voor de avent in hunne guarnisoenen te mogen geraecken. Hebbende de licentiaet Schiffort eenige penningen avergestelt van de 600 pond die de ontfanger geleiet hadde om deselve aen de soldaten die gearbeyt hadden te bekheren ende datt het averschott van penningen zolde geleidt worden aen secretarius Sels om dairvan te betaelen die persoonen zo hem bij register avergelevert wierden, mits dat hij daerto van den ontfanger Schymmelpenninck noch solle doen lichten vierhundert gulden, ende dat men volgens die gecommittierde deses quartiers in ’t ’s Gravenhage bij brieve solle adverteren van het succes deser saecken.’
Bij het beleg en inname van Borculo zijn enkele doden gevallen: kapitein Louterbach, ‘die voor ’t Huys tho Borculo deur zijnen mondt ende tonghe [was] geschoten’, voorts korporaal Jan Gerritsen en Jan van de Wall. De weduwe van Jan Gerritsen had vijf kinderen en was van het zesde in verwachting. De weudwen wordt een uitkering toegekend.

Kasteel Borculo, 1743, westzijde. Tekening van H. Spilman (particuliere collectie).
Kasteel Borculo, 1743, westzijde. Tekening van H. Spilman (particuliere collectie).

Vervolg
Op 23 april 1616 werd graaf Joost van Limburg Stirum in de stad Borculo ingehuldigd. In Lichtenvoorde vond de inhuldiging plaats op 14 maart 1616. Daarmee was de kwestie Borculo nog lang geen verleden tijd. Onzekerheid bleef de heerlijkheid nog jaren boven het hoofd hangen. Münster, maar ook de Staten-Generaal  zetten eerst (augustus-september 1616) in op minnelijke schikking. Het vervolgens schriftelijk uitwisselen van elkaars standpunten veranderde niets aan de feitelijke situatie die ontstaan was nadat ook Borculo op 24 februari 1616 was ingenomen.
De vorstbisschop van Münster zette intussen het proces voor het Rijkskamergericht en de Rijkshofraad voort. Gelderland antwoordde met een proces voor het Gelderse Hof over de hoogte van de schadevergoeding en de publieke verkoop van de Münsterse leenrechten over Borculo. Een patstelling was het gevolg. De aartsbisschop van Keulen en tevens vorstbisschop van Münster (1612-1650) greep niet militair in. Spoedig werden zijn territoria door de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) geteisterd. De gelegenheid om Borculo met militaire middelen te heroveren was toen vervlogen. Mogelijk had de Beierse vorstbisschop ook niet veel zin zich actief met de kleine, in de periferie van zijn landen gelegen heerlijkheid te bemoeien, nog afgezien van de vraag of dat kansrijk was geweest, gelet op de macht van de Republiek. Zijn belangstelling voor Münster was gering. Toen hij het voor het eerst persoonlijk wilde bezoeken, kwam hij op weg ernaartoe te overlijden. Wat restte waren moeizame en steeds vergeefse juridische processen. Pas in 1650 veranderde de zaak drastisch. Met de keuze van Christoph Bernhard von Galen tot vorstbisschop van Münster kwam er voor het eerst sinds lange tijd weer een zoon van het Münsterland op de stoel van de H. Ludger in de St.-Paulusdom. Al in zijn ‘Wahlkapitulation’, het document waarin de afspraken tussen gekozen bisschop en het kapittel dat hem gekozen had, werden vastgelegd, had hij eigenhandig aan zijn eerste titel, ‘bisschop van Münster en Rijksvorst’,  toegevoegd: ‘burggraaf van Stromberg, graaf van Delmenhorst en [!] Borkelo’.  Daarmee was de toon gezet. Na veel vruchteloze onderhandelingen, dreigementen en binnenlandse politieke strijd (stad Münster versus Von Galen), kwam Borculo weer in beeld. Op 14 september 1665 vaardigde Von Galen een oorlogsverklaring uit tegen de Staten-Generaal, in 2015 precies 350 jaar geleden. Op 17 september werd Borculo al ingenomen, Von Galen arriveerde diezelfde dag nog in Borculo, om een dag later het kasteel in te nemen. Het ‘landoorlogje’ duurde maar kort, omdat de vorstbisschop geen steun kreeg vanuit Engeland. De zaak was na een paar maanden al bekeken en eindigde formeel op 18 april 1666 met de Vrede van Kleef, waarbij de vorstbisschop de veroverde gebieden moest teruggeven en afstand moest doen van zijn soevereine rechten op Borculo. In 1672 volgde nog een nieuwe, voor Borculo minder relevante, poging. Wel bleven zich de vorstbisschoppen vanaf Von Galen tot de opheffing van het vorstbisdom in 1803 consequent ook ‘Herr zu Borculo’ noemen. In de Münsterse Domkerk en in vorstbisschoppelijke wapens in het gehele Münsterland kan men dan ook het Borculose wapen aantreffen.

Deze blogtekst en meer, alsmede een verantwoording van de bronnen, zijn opgenomen in het Artikel Borculo 400 jaar Gelders.

Eibergen, 12 december 2015,
Bennie te Vaarwerk

N.B. Op zaterdag 19 december 2015, aan de vooravond van de 400ste verjaardag van de incorporatie van Borculo, vindt te Borculo een ‘Gelredag’ plaats, waarvan het TV-Gelderland-programma ‘Ridders van Gelre’ initiatiefnemer is. Bij die gelegenheid zullen ook de kelders onder het Hof in Borculo geopend. Het is een unieke gelegenheid die kelders te bekijken. De kelders, die voor een groot deel een laatmiddeleeuwse oorsprong hebben, zijn maar zelden voor publiek toegankelijk. Ik roep ook niet-Borculoërs op om de gelegenheid te baat te nemen om deze kelders te bekijken. Voor mij is het steeds het belangrijkst geweest, dat de geschiedenis van Borculo niet alleen de Borculoërs aangaat, maar zeker ook voor inwoners van Neede, Eibergen en Lichtenvoorde van groot belang is geweest, omdat die plaatsen er lang onderdeel van hebben uitgemaakt en dus ook de roerige geschiedenis delen. Helaas zal ik zal zelf door omstandigheden verstek moeten laten gaan.