Categoriearchief: Geesteren

Topstukken

Bijgewerkt 9 augustus 2017

Wat moet ik nog zeggen over archiefonderzoek? Laatst zei iemand dat ik me dan wel in een snoepwinkel zou wanen. Soms lijkt het daar wel op, en vandaag leverde onderzoek in het Gelders Archief een paar topvondsten op, althans in mijn opvatting. Nog leuker wordt het, als je nog zelf in de pakken papier mag bladeren. Ik vrees de dag dat je alleen nog onderzoek via het internet kunt doen. De geur van en het gevoel bij archiefstukken laat zich niet vangen in foto’s.

Momenteel concentreert zich mijn onderzoek rond de thema’s geschiedenis van de N18, van de markenverdelingen in de negentiende eeuw in de voormalige heerlijkheid Borculo en Willem Sluiter en de Achterhoek. In 2018 is het 350 jaar geleden dat de Eibergse predikant-dichter zijn beroemd geworden zinsnede publiceerde over de ‘achter-hoek’. De N18 krijgt, zoals de volgers van mijn twitteraccount en website kunnen weten, een opvolger in de vorm een nieuwe autoweg van Groenlo naar Enschede, die onder Eibergen voor een groot deel over voormalige markengrond gaat. Bovendien is het dit jaar precies 180 jaar geleden dat in Eibergen een brug over de Berkel gebouwd werd, die beschouwd moet worden als het begin van de latere Twenteroute, de populaire benaming voor de N18. In december 1837 stortte de nieuwe brug bijna in als gevolg van een ongekende overstroming. Op beide gebeurtenissen kom ik in een afzonderlijk blog terug. Bij elkaar levert dat veel nieuw bronnenmateriaal op, dat de komende tijd nader bestudeerd wordt.

Wat dat onderzoek ook oplevert, zijn veel ‘bijvangsten’, die soms misschien nog niet direct een verhaal opleveren, maar die ik u ook niet wil onthouden. De meest bijzondere gevallen zijn de gesloopte kerk van Gelselaar en de verbouwde kerk van Geesteren.

Constructietekening van Waterstaatsarchitect T. Buerink van de kerk van Gelselaar uit 1840. Hoeveel schilderachtiger zou Gelselaar nu zijn geweest als deze kerk behouden had kunnen worden? (GldA, 0108, RWS, inv.nr. 367)

In de eerste plaats zijn daar een constructietekening en een plattegrond van de oude kerk van Gelselaar uit 1840. Kennelijk is er eerst een poging gedaan de bouwvallige kerk te behouden. Uiteindelijk is dat niet gebeurd en  werd de middeleeuwse kerk gesloopt en vervangen door de huidige.  Net als de moederkerk, die van Neede, had de Gelselaarse kapel (en vanaf 1616 zelfstandige gereformeerde gemeente) een hoger koor en lager schip(je). Volgens onderstaande plattegrond had de kerk een totale lengte van ruim 17 meter.

De plattegrond van de oude kerk van Gelselaar uit 1840, getekend door T. Buerink. (GldA, 0108 RWS, inv.nr. 367).
Op 14 april 1841 werd de eerste steen gelegd voor het huidige kerkje van Gelselaar, dat dus het laatmiddeleeuwse/16de eeuwse kerkje verving.

In 1841 werd de eerste steen gelegd voor het nieuwe kerkgebouw.  Gelukkig is de oude kerk door de bewaard gebleven tekeningen van Buerink goed gedocumenteerd.

Rijkswaterstaat, dat zich tot in het derde kwart van de negentiende eeuw bemoeide met de kerkenbouw (waaruit de zgn. Waterstaatskerken voortkwamen, waarvan een goed voorbeeld nog in Laren Gld. te zien is), heeft ook een plan gemaakt voor herstellingen aan de kerk van Geesteren. Ook daarvan zijn een constructietekening  en een plattegrond bewaard gebleven ,waarop ondermeer de ‘Borculose’ kapel aan de Geesterse moederkerk nog te zien is.

De zuidzijde van de kerk van Geesteren, 1836. De Waterstaatsarchitect adviseerde om kerk en koor onder één kap onder te brengen, zodat het plafond (!) in de kerk ook op gelijke hoogte kon blijven. Hij adviseerde om een van de ‘kapellen of vleugelgebouwen’, die beide bijna geheel vervallen waren, te herbouwen als consistoriekamer, en de ander te slopen en het afbraakmateriaal te hergebruiken voor het dichtmetselen van de muur tussen koor en te slopen kapel. (GldA, 0108, RWS, inv.nr. 246)

De ‘kapellen of vleugelgebouwen’ zijn op de deze tekeningen flink hoger dan de latere herbouwen, zoals men nu nog kan zien:

De kerk van Geesteren, gezien vanaf de zuidzijde. Met de latere en lagere aanbouw op de plek van de voormalige kapel.
De plattegrond van de kerk van Geesteren, met de beide oude kapellen of ‘vleugelgebouwen’. Opvallend zijn de houten pilaren aan een zijde in de kerk (GldA, 0108, RWS, inv.nr. 246)

Tot nu tot hebben we bemoeienissen gezien van Waterstaat met toen bestaande kerken. Maar Rijkswaterstaat heeft ook nieuwe kerken ontworpen, zoals die van Rietmolen in 1834. Ter vergelijking het veel luxere ontwerp voor de hervormde kerk van Hummelo:

Ontwerp van de voorgevel voor de kerk van Rietmolen door Watertstaatsarchitect G.J. Dibbets, 1834. (NA, 4WID, inv.nr. 202).
Ontwerp-voorgevel voor de te vervangen kerk van Hummelo van Waterstaatsarchitect G.J. Dibbets. (NA, 4WID, inv.nr. 200) N.B. Volgens een mededeling die ik op 9 augustus via Twitter ontving, is de (huidige) kerk van Hummelo géén Waterstaatskerk.

In de volgende galerij nog wat meer details uit de Waterstaats-ontwerpen van de tekeningen voor de rooms-katholieke kerk van Rietmolen en de Nederlandse Hervormde kerk van Hummelo. De bankenplannen (interieurs) geven in essentie de verschillen weer tussen de hervormde kerk (banken gegroepeerd in een halve cirkel rond de preekstoel, van waaraf het Woord wordt verkondigd) en de katholieke kerk, waar het bankenplan gericht is op het altaar, waar het misoffer door de priester wordt gecelebreerd, met de gelovigen als toeschouwer.

De jaren ’20 en ’30 van de negentiende eeuw zijn ook jaren waarin veel plannen voor nieuwe wegen worden gemaakt. De weg Zutphen-Winterswijk via Groenlo, waarvoor in 1827 door Dibbets een plan werd gemaakt, is er daar één van. Op deze kaart van de gemeente Groenlo,  is de nieuwe rijksweg met een dikke rode streep weergegeven.

Detail van een kaart van de gemeente Groenlo, ongedateerd [2de kwart 19de eeuw], geen kaartenmaker vermeld of bekend. Vermoedelijk gemaakt ten behoeve van werken aan de Slinge. (NA, 4Aanw, inv.nr. 439-12)
In 1829 maakte Waterstaatsarchitect G.J. Dibbets een tekening voor een hek voor de Beltrummer- en Lievelderpoorten in Groenlo, compleet met slot. Of ze ooit zo uitgevoerd zijn, zal een ter plaatse deskundige wel weten.

Ontwerp voor een hekwerk voor de Beltrummer- en Lievelderpoorten te Groenlo van G.J. Dibbets, 1829 (GldA, 0108, RWS, inv.nr. 411)

Dibbets heeft zich ook intensief bemoeid met de wegaanleg Eibergen-Neede en de bouw van de eerste Berkelbrug in Eibergen, in 1837. Daarop kom ik in een afzonderlijk blog nog terug, maar hier alvast zijn ontwerp voor de weg op Needs grondgebied, dus vanaf de Voort, zo ongeveer tegenover de Needse kerk op de hoek Oudestraat-Stationsweg,  tot het erve Schurink in Hoonte. Opvallend is dat de beoogde weg liep door de Voort, waarvan de architect  in de weg opmerkt: ‘de voort, een lage, meest altijd onder water staande weg, tevens voor waterleiding dienende, niet als buurtweg bekend’. Nog steeds ligt de weg in het oudere deel van het dorp lager dan de omgeving aan weerszijden, dus een waterafvoerende functie was er wel. De plannen voor de weg maakten ook dat de architect opmerkte dat het ‘Voortvonder in de togtgraven zal kunnen vervallen’.

Ontwerp van een weg Neede- Eibergse grens, 1836, door G.J. Dibbets. (GldA, 0108, RWS, inv.nr. 363)

Huize ‘De Voort’ op de hoek Oudestraat-Stationsweg. Daarachter ligt de wijk de Hofmaat. Toen die wijk werd gebouwd, is de Stationsweg doorgetrokken.

Huize de Voort in Neede. Goed dat die historische naam op deze plek bewaard is gebleven.

Tenslotte nog een detail van een kaart van de grens bij Eibergen-Zwillbrock. Ook, omdat op 1 september a.s. het lang verwachte boek over de Eibergse buurschap Holterhoek verschijnt. De kaart is in 1827 gemaakt en hoort bij een overeenkomst tussen Nederland en Pruissen over het recht van klauwengang of ius compascuum, het recht op het gebruik van de gemene weidegronden. Het weidende vee trok zich immers niets aan van staatsgrenzen, die ook markengrenzen waren. Omdat ook de markenverdelingen aan beide zijden van de grens voortschreden, moesten ook nadere afspraken worden gemaakt over die oude weiderechten, die maar al te vaak aanleiding waren geweest voor conflicten tussen marken/kerspelen en daardoor ook een risicootje vormden voor de goede verhouding tussen staten. Een van de aardige dingen van het kaartje is dat het klooster Zwillbrock er nog in zijn oude U-vorm op vermeld wordt, hoewel het klooster al enkele jaren eerder voor afbraak was verkocht. Alleen de kerk en het aangrenzende kloosterdeel bleven behouden.

Detail van een kaart van de grens tussen Winterswijk/Ratum en Zwillbrock uit 1827. De kaart hoort bij een grensverdrag tussen Nederland en Duitsland van 11 april 1827 over het recht van klauwengang. (GldA, 0108, RWS, inv.nr. 411)

Het verdrag voorzag ook een kleine grensaanpassingen, o.a. bij de Paalhaar in de Holterhoek. Daardoor werd Nederland (en dus ook de gemeente Eibergen is groter. Deze en andere grensaanpassingen waren meestal het gevolg van compensatiemaatregelen voor het verlies van weiderechten.

Aanpassing van de grens tussen Nederland en Pruissen in de Holterhoek in de omgeving van het erve Paalhaar. In artikel 3 van het verdrag werd de grensaanpassing als volgt omschreven: ‘Dewijl echter bevonden is, dat de Nederlandsche ingezetenen daar de opheffing van hun weideregt in het tot het vorstendom Munster behorende zoogenoemde Swilbroekerbosch, hetwelk volgens de vroeger vermelde overeenkomsten van 1765 en 1766 steeds open en onopgegraven moet blijven liggen, meer nadeel zouden lijden dan zij door opheffing van het weideregt der Munstersche ingezetenen op het Nederlandsche grondgebied aan die zijde bevoordeeld kunnen worden, zoo is men overeengekomen, dat de steenen no. 35 en 39 onveranderlijk blijven, doch de linie van no. 35 tot 36 zoo ver wordt verlengd, dat de steen no. 36 waar hij nu staat, weggenomen en op den hoek van Paalhaarskamp in het midden de sloot geplaatst wordt en voorts de steen no. 37 aan de zuidwestelijken hoek van genoemde kamp komt te staan, terwijl dan de steen no. 38 zoo ver voorbij den zuidwestelijke hoek van de kamp geplaatst wordt, dat tusschen de palen no. 36 en no. 39 de zeven en eenzevende bunder (5000 vierk. roeden Rhijnl. maat) gronds vallen, welke aan die van Eibergen en Rekken tot vergoeding voor het gemis van het weideregt in het Swilbroek toegewezen zijn, waarbij het groenland roede voor roede en het heideveld twee roede voor eene genomen zullen worden, zoo als dit op de hierneven gevoegde nieuwe kaart volgens geometrische bepaling aangewezen wordt. Hierbij zal dus aan die van Eibergen en Rekken overgaan een hoek, thans nog Pruissische grond, groot 7 1/7 bunder (vijfduizend vierkante Rhijnlandsche roeden), welke aan het grondgebied der Nederlanden, gemeente Eibergen, wordt ingelijfd, tegen opheffingen der bepalingen in het verdrag van den 22 october 1766 voorkomende, volgens welke het Swilbroeker gemeene bosch onopgegraven en open zoude blijven liggen, wordende dit broek of bosch na en tegen dezen afstand van alle servituten, welke daarop door boven omschreven verdrag gelegd waren, waren voor het vervolg ontheven. In welke bepaling door wederzijds belanghebbende zoo ver nodig en dienstig, is toegestemd.’ (GldA, 0108, RWS, inv.nr. 411, Verdrag van 11 april 1827 tussen Nederland en Pruisen ter opheffing van de wederzijdse weiderechten, afschrift)

Het was weer een waar genoegen. Dank aan de bezochte archiefdiensten, Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers, Nationaal Archief en Gelders Archief voor de prima dienstverlening. Ik kan voorlopig weer verder, ook al zijn niet al mijn vragen opgelost (o.a. de vraag waar Willem Sluiter woonde in Eibergen, toen hij zijn bekende achter-hoek-regel dichtte). Dus ik kom nog wel een keer terug.

Bennie te Vaarwerk

Kerkelijk Borculo bij de aanvang van de tweede Münsterse bezetting in 1672

Arend Heideman geeft op maandag 24 april 2017 uitleg bij de gedenksteen in de muur van de Protestantse kerk van Eibergen, in 1953 geplaatst ter gelegenheid van de 300ste verjaardag van de intrede van Willem Sluiter.

Afgelopen maandag, 24 april, vond een bijzonder geslaagde bijeenkomst over de Eibergse predikant-dichter Willem Sluiter (1627-1673) plaats in Museum De Scheper. Inspirator daarvan is oud-journalist en Sluiterkenner Arend Heideman uit Gelselaar. Deze bijeenkomst en een al eerder door mij genomen initiatief om te komen tot een meer zichtbare plek voor Willem Sluiter in het centrum van Eibergen, was aanleiding om nog eens te kijken wat er aan artikelen klaarligt over de periode waarin Willem Sluiter werkzaam was in Eibergen. In 2018 willen we in Eibergen herdenken dat Willem Sluiter 350 jaar geleden, nl. in 1668, zijn bekend(st) geworden dichtregel publiceerde:

‘Waer yemand duysend vreugden soek,
Mijn vreugd is in dees achter-hoek’

Ik heb al eerder geschreven over de achterhoek die Achterhoek werd. Daar zal in het komende jaar nog veel meer aandacht voor komen.

In april 2015 heb ik aan de ’taskforce’ centrumplan Eibergen een plan gepresenteerd om Willem Sluiter nadrukkelijk zichtbaar te maken in Eibergen. Het nieuwe pleintje aan de Kluiversgang, tegenover villa Smits en in de nabijheid van de kerk waar Sluiter preekte, bood een prachtige gelegenheid daartoe. Sluiter moet er met grote regelmaat langs gekomen zijn, op weg van zijn huis aan de toenmalige Nieuwstraat (nu Hagemanstraat) naar de kerk. Het pleintje ligt op een mooie plek voor binnenkomende toeristen en voor hen die een wandeling willen maken vanuit het dorp naar villa Smits/Openluchttheater/Maat en de Berkel. De foto is een compilatie van de voorstellen met Sluiters dichtregels over de ‘achter-hoek’, Eibergen en de Berkel. Een kunstenaar zal er een geschikte vorm aan geven. Namen voor het nieuwe pleintje werden ook al gesuggereerd: Willem Sluiterplein (niet haalbaar, want er is al een Willem Sluiterstraat), Achterhoekplein en het achterhoekje (met kleine letter). (Foto en compilatie: Bennie te Vaarwerk).

Sluiter werd tot tweemaal toe uit Eibergen verdreven: in 1665-1666 en in 1672. In 1666 keerde hij terug, trof er verwoestingen aan in de kerk (preekstoel en orgel), maar zijn huis was gespaard. In 1672 vluchtte hij naar Zwolle, waar hij in 1673 overleed en in de Grote of Michielskerk aldaar werd begraven.
Het was de vorstbisschop van Münster die de predikant-dichter uit Eibergen deed vluchten. Christoph Bernhard von Galen was in 1650 vorstbisschop van Münster geworden. Van meet af aan liet hij duidelijk weten dat hij de heerlijkheid Borculo weer onder Münsters gezag wilde brengen. De impulsieve kerkvorst zag in 1665 zijn kans schoon, maar had zijn medestanders verkeerd ingeschat, zodat het ‘landoorlogje’,  zoals de Nijmeegse hoogleraar Poelhekke deze bezetting enigszins geringschattend noemde, in april 1666 eindigde met de Vrede van Kleef en Von Galen af moest zien van al zijn oude aanspraken. In 1672 was hij bondgenoot van Keulen, Frankrijk en Engeland. Hij vestigde zich een tijdje op kasteel Borculo, waar enkele pastoorsbenoemingen werden gedaan. Hij liet bovendien een visitatie doen van de kerken in de heerlijkheid Borculo. Dat verslag is de basis voor een artikel over kerkelijk Borculo bij de aanvang van de tweede Münsterse bezetting in 1672, dat in een pdf-bestand geplaatst is op de pagina Kerkgeschiedenis.

Het Münsterse bestuur over de Heerlijkheid Borculo, 1579-1616

Het is op 20 december 2015 jaar 400 jaar geleden dat de Heerlijkheid Borculo onder Gelderse soevereiniteit kwam. Vanaf 1579 tot eind 1615/begin 1616 stond de Heerlijkheid onder rechtstreeks Münsters bestuur. Hoe zag dat bestuur eruit, wat was de plaats van het ambt Borculo binnen het vorstbisdom Münster en wie waren de bestuurders?

Het wigbold Borckeloe op een Münsterse Berkelkaart uit de periode 1580-1615. Het kasteel ontbreekt. De kerktoren heeft geen dak. Twee poorten, de stadswal is voorzien van een palissade (FSSA Anholt)
Het wigbold Borckeloe op een Münsterse Berkelkaart uit de periode 1580-1615. Het kasteel ontbreekt. De kerktoren heeft geen dak. Twee poorten, de stadswal is voorzien van een palissade (FSSA Anholt)

De plaats van de Heerlijkheid Borculo in het vorstbisdom Münster
De Heerlijkheid Borculo had tijdens het Munsterse bestuur de status van ‘Ambt’,  één van de zeven Münsterse bestuursdistricten, naast Wolbeck, Sassenberg, Stromberg, Werne, Dülmen, Bocholt, Bevergern,  Ahaus, Horstmar, Emsland, Cloppenburg en Vechta. Borculo was de hoofdplaats van het gelijknamige Münsterse district. Lichtenvoorde werd een voogdij, net als Geesteren, Neede, Eibergen en Beltrum. Borculo zelf werd meestal aangeduid als ‘wigbold’, een in Westfalen veelgebruikte term voor een kleine, onvolgroeide, stad.[1] De bestuurlijke en ambtelijke organisatie werd op dezelfde leest geschoeid als de andere Münsterse ambten. De hoogste vertegenwoordiger van de landsheer in Borculo was de drost. Deze had onder zich een richter, die zowel voor het wigbold als heerlijkheid dienst deed. Het kasteel Borculo kreeg een commandant die de leiding had over enkele daar gelegerde soldaten. De Heerlijkheid was onderverdeeld in vijf voogdijen: Geesteren, Neede, Eibergen, Beltrum en Lichtenvoorde, alle met een door de landsheer benoemde voogd aan het hoofd. Deze structuur was kenmerkend voor het vorstbisdom Münster, maar niet voor bijvoorbeeld de Graafschap Zutphen, Twente of Salland. Mogelijk is de tot het eind van de achttiende eeuw gehandhaafde voogdijstructuur aan het Münsterse bestuur te danken.

Münsters bestuur bracht de Borculose administratie op orde
Besluiten over de inrichting en de personele bezetting van het bestuur over Borculo werden na de incorporatie van de heerlijkheid in 1579 genomen in Münster. Al snel werd de administratie op orde gebracht. Er kwam een reguliere reeks van jaarrekeningen, te beginnen over 1580-1581. Verder werd de leenadministratie op orde gebracht, wat begon met een nauwkeurige registratie van de beleningen, nu door de leenheer Münster zelf, van de Borculose leengoederen. In administratief opzicht was het Münsterse bestuur een zegen, omdat voor het eerst op een min of meer systematische wijze de zaken op orde werden gebracht. In dat opzicht is het tijdvak van het Münsterse bestuur over Borculo wel te vergelijken met 1777 en latere jaren, toen de Nassause Domeinraad na 150 jaar wanordelijke administratie door de Heren van Borculo uit het Huis Van Limburg Stirum,  de zaak opnieuw ordenden. In beide gevallen stond er natuurlijk een grote en administratief deskundige en zeer ervaren organisatie achter respectievelijk de vorstbisschop (of een waarnemer) en de stadhouder.

Het wigbold Borculo
In de Münsterse stukken heb ik tot nu toe nog geen burgemeestersbenoemingen gevonden. De benoeming daarvan was een recht van de Heer der Heerlijkheid, maar die liet dat waarschijnlijk in de hier te bespreken periode over aan de drost. De benoeming geschiedde jaarlijks op de zondag na Driekoningen. Kandidaat-burgemeesters (in het stadsrecht (art. 21) worden zij ‘schepenen’ genoemd), die hun benoeming weigerden te aanvaarden of weigerden af te treden, kregen een boete van anderhalve oude schild.

Een gedeelte van het randschrift op de grafsteen van de Borculose drost Goswin of Goossen von Raesfelt zum Rombergh und Wehrt in de kerk van Borculo. Hij was drost van Borculoi tussen 1600 en 2 oktober 1614. Door zijn huwelijk met Ursula van Middachten werd hij heer van Harreveld. Als drost volgde hij zijn vader op. De tekst luidt: 'der wolledler und ehrnvest Gostwein von Raesfelt zum Rombergh und Werdt'.
Een gedeelte van het randschrift op de grafsteen van de Borculose drost Goswin of Goossen von Raesfelt zum Rombergh und Wehrt in de kerk van Borculo. Hij was drost van Borculo tussen 1600 en 3 oktober 1614. Door zijn huwelijk met Ursula van Middachten werd hij heer van Harreveld. Als drost volgde hij zijn vader op. De tekst luidt: ‘der wolledler und ehrnvest Gostwein von Raesfelt zum Rombergh und Werdt’.

Benoemingen (vermeldingen) van functionarissen

Datum Naam functionaris In welke functie benoemd?
1 april 1580 Nicolas von Trier Rentmeester van de Heerlijkheid Borculo
1 mei 1580 Johan Rocholl Kapitein (Hauptmann), bewaarder van het Huis Borculo
12 augustus 1580 Frantzen von Bodellschwingh Drost van het ‘ambt’ Borculo
22 juni 1582 Frederico á Marhulss Voogd van Eibergen. Opvolger van de overleden Goddarten Marckolff
23 november 1582 Steffen Wechelen Voogd van Geesteren als opvolger van de teruggetreden Jobsten von Brunckhorst (akte van afstand d.d. 22-11-1582)
10 juni 1583 Gerritten van Coln Voogd van Lichtenvoorde
28 september 1584 Reinhardt von Rassfeldt[2] Drost van het ‘Drostambt’ Borculo. Opvolger van de overleden drost Frantz von Bodellschwing. Hij stamt uit de tak Romberg.[3] Op 13 mei 1600 wordt hij voor het laatst genoemd als drost.[4]
20 februari 1585 Jürgen Storm Voogd van Neede als opvolger van de overleden Henrick van Brunckhorst. Storm was Münsters ambtenaar (‘Hofdiener’).
2 april 1585 Wilhelm Schottler Richter over ‘unser wigboldt und gantze Herrschafft Borckeloe’,  als opvolger van Georg van Buerse. Schottler was als ‘Kuchenschreiber’, de ambtelijk verantwoordelijke voor de huishouding.
31 januari 1587 Jobst Landaw[5] Voogd van Geesteren als opvolger van de overleden voogd Steffen van Mechelen [of: Wechelen?].
13 juni 1589 Heinrichen Bispingh[6] Voogd van Geesteren, als opvolger van Jobst Landow, die afzag van zijn benoeming in die functie.
27 april 1590 Gerhardt von der Recke[7] Richter ‘über das Wigbolt unnd gantze Herrschafft Borckelo’, als opvolger van de op 26 maart 1590 overleden richter Wilhelm Schotteler. Von der Recke was ambtenaar in de Münsterse secretarie.
21 juni 1590 

 

 

 

 

 

1604-1606 (vermelding)
1609-1612 (vermeldingen)

Dietrich Osswaldt gnandt Verheiden 

 

 

 

 
Conradt Schade

 

 

Johan von Marhülsen

Plaatsvervanger van de benoemde richter Gerhardt von der Recke. In 1594 werd hij aangeduid als ‘Amptsverwalter des Gerichts Borckelo’, en in 1596 en 1598 komt hij voor als ‘richter der herschafft Borckelo’.In 1604 en 1606 wordt Conradt Schade vermeld als ‘subtituerter richter der herligkeit Borckelo’.

‘substituirter richter’

20 november 1600 (vermelding)[8]. Mogelijk 1603[9] Goossen van Raesfeltz  Drost. Hij was gehuwd met Ursula van Middachten, vrouwe van Harreveld. In 1604 noemde hij zich dan ook Goswin van Raesfeld tot Roembergh en Herveld. Goossen van Raesfelt overleed vóór 3 oktober 1614, toen zijn dochter Margareta van Raesfelt huwde met Heidenrich Droste. Ursula van Middachten wordt dan als weduwe van Gosen van Raesfeld vermeld.[10] Goossen is te Borculo begraven. Zijn grafzerk is nog in de kerk aanwezig.
29 maart 1604 Johan Storm Voogd van Neede. Opvolger van zijn wegens hoge leeftijd afgetreden vader Georgh Storm.
19 augustus 1604 [?] Ludolff von Coln[11] Voogd van Lichtenvoorde. Opvolger van de overleden Gerhardt von Coln.
8 januari 1605 Melchior van Plettenbergh[12] Voogd van Eibergen. Opvolger van de afgetreden Friederichen von Marhulsen.
12 juli 1605 Johan de Roden Voogd van Beltrum. Opvolger van de overleden voogd Jobst Fullen gnt. Rasfeldt.
3 maart 1611 Goddert von Raesfeltt[13] Voogd van Lichtenvoorde. Opvolger van de overleden Ludolff von Coln.
26 maart 1613 Bernhardt Schurman Richter over het wigbold en de gehele heerlijkheid Borculo, na de vrijwillige afstand van richter Gerhardt von der Reck
21 november 1615 Matthias von Westerholt zu Lembeck.[14] Was al drost van Bocholt. Hij kreeg een voorlopige of tijdelijke benoeming voor Borculo: ‘provisionaliter, wegen unkatholischer Religion’.[15] Hij was in het kasteel aanwezig, toen dat op 23 februari 1616 werd belegerd en de volgende dag werd ingenomen door Zutphense troepen. Of deze persoon dezelfde drost Van Lymbeck is als die welke genoemd wordt in het Resolutieboek van de gedeputeerden van Zutphen op 26-2-1616 is minder zeker. Dat zou betekenen dat graaf Joost van Limburg en Bronckhorst hem, na de inname van stad en heerlijkheid Borculo, handhaafde als drost. Volgens andere bronnen stelde de heer nieuwe ambtenaren aan vóór 29 december 1615.[16]

 

[1] In de stadsrechtspraak was Borculo onvolgroeid. De hoge rechtspraak, de rechtspraak waarbij lijfstraffen gevorderd konden worden, bleef in handen van de Heer van Borculo. De grens van de bevoegdheid van het stadsgericht in strafrechtelijke zaken was die wanneer er bloed gevloeid had. In de Münsterse periode kwam het enkele malen voor dat om recht te kunnen spreken een machtiging vanuit Münster nodig was (en verleend werd).

[2] LANRWAW, Manuskripte I A 10, Bd. 37.  Kopiar der Bestallungen des Bistums Münster, 1554-1589, fol. 172r-175v

[3] W. Kohl, Germania Sacra, NF 37.4, Das Bistum Münster, 7.4, pag. 220, heeft als benoemingsdatum van Renhard von Raesfeld tot drost 21-2-1584. Volgens een vermelding in het Archief Middachten, II, no. 994, (GldA, blok 522) wordt Reinier von Raesfeldt zum Rhonnbergh echter al op 4 februari 1584 als drost te Borckeloe vermeld. W. Kohl noemt daarnaast nog een andere drost in deze periode: Dietrich von Raesfelt, drost van Bocholt en van Borculo. Hij stierf vlak voor 31-8-1590. (Kohl, GS, NF 37,4, BM 7,4, pag. 220, waar hij verwijst naar het protocol van het domkapittel van Munster, 2 Bl. 197v).

[4] GldA, Archief Huis Middachten II, nr. 1009, 1600, mei 13, Reinhart von Raisfelt, drost .

[5] LANRWAW, Manuskripte I, Nr. 34. Kopiar der Provisionen des Bistums Münster unter Bischof Ernst von Bayern, fol. 27v.

[6] Idem, fol. 29v.

[7] Idem, fol. 33v,. GldA, Archief heren van Borculo (blok 0378), inv.nr. 287. Akte van aanstelling.

[8] Betreft de eerste vermelding. Een benoemingsbrief heb ik nog niet kunnen vinden.

[9] StAM, FMLA, Band VII, A 57,  blz. 270 (131) – 325 (159), v.a. [blz. 270] heeft echter: ‘… orginel Revers des Goswin von Raesfeld über erhaltenes Drosten-Amt, de 1603.

[10] GldA, Archief Middachten, (bloknr. 0522), inv.nr. 253. In 1615 en 1617 vermaakte zij nog e.e.a. aan de armen te Borculo.

[11] GldA, Archief Heren van Borculo, inv.nr. 288 heeft echter 1602: ‘brief, waarbij de bisschop van Münster goedkeurt, dat Gerhardt von Cölle, voogd te Lichtenvoorde, zijn ambt overdraagt aan zijn oudste zoon Ludolph von Cölle, 1602. 1 stuk.’

[12] Ook op 30 juli 1609 wordt hij vermeld: Melchior von Plettenberch, “vogten zu Eibergen” (J.G. Smit, Vikarieën…, in: Archief 1971., blz. 25, reg. 10).

[13] LANRWAW, Manuskripte I, Band 1, A10, Nr. 35, Kopiar der Provisionen und Kommissionen während der Statthalterschaft des Bistums Münster unter Bischof Ernst von Bayern, 1595-1611, fol. 70r.

[14] D’Ablaing, Ridderschap Zutphen, blz. 90 noemt nog als drost van Borculo: Reiner van Raesfeld, zoon van Gooszen. Hij is echter geen drost geweest, maar ‘slechts’ heer van Harreveld na de dood van zijn vader.

[15] W. Kohl, GS, NF 37,4, BM 7,4, pag. 220, waar hij verwijst naar MLA 52a. StAM, FMLA, Akten, Fb. A51, Nr. 15. Renversaal van Matthias von Westerholt zu Lembeck, ‘das ihm verliehene Drostamt zu Borculo aufzugeben, wenn er nicht in der vorgeschrievenen Zeit zur…’, z.j.

[16] Al op 5 maart 1616 stelde graaf Joost van Limburg en Bronckhorst, als heer van Borculo,  Johan de Rode to Tongerlo aan tot richter over de heerlijkheid Borculo  (Archief Wisch, inv.nr.199)