Categoriearchief: Eibergen

Het Münsterse bestuur over de Heerlijkheid Borculo, 1579-1616

Het is op 20 december 2015 jaar 400 jaar geleden dat de Heerlijkheid Borculo onder Gelderse soevereiniteit kwam. Vanaf 1579 tot eind 1615/begin 1616 stond de Heerlijkheid onder rechtstreeks Münsters bestuur. Hoe zag dat bestuur eruit, wat was de plaats van het ambt Borculo binnen het vorstbisdom Münster en wie waren de bestuurders?

Het wigbold Borckeloe op een Münsterse Berkelkaart uit de periode 1580-1615. Het kasteel ontbreekt. De kerktoren heeft geen dak. Twee poorten, de stadswal is voorzien van een palissade (FSSA Anholt)
Het wigbold Borckeloe op een Münsterse Berkelkaart uit de periode 1580-1615. Het kasteel ontbreekt. De kerktoren heeft geen dak. Twee poorten, de stadswal is voorzien van een palissade (FSSA Anholt)

De plaats van de Heerlijkheid Borculo in het vorstbisdom Münster
De Heerlijkheid Borculo had tijdens het Munsterse bestuur de status van ‘Ambt’,  één van de zeven Münsterse bestuursdistricten, naast Wolbeck, Sassenberg, Stromberg, Werne, Dülmen, Bocholt, Bevergern,  Ahaus, Horstmar, Emsland, Cloppenburg en Vechta. Borculo was de hoofdplaats van het gelijknamige Münsterse district. Lichtenvoorde werd een voogdij, net als Geesteren, Neede, Eibergen en Beltrum. Borculo zelf werd meestal aangeduid als ‘wigbold’, een in Westfalen veelgebruikte term voor een kleine, onvolgroeide, stad.[1] De bestuurlijke en ambtelijke organisatie werd op dezelfde leest geschoeid als de andere Münsterse ambten. De hoogste vertegenwoordiger van de landsheer in Borculo was de drost. Deze had onder zich een richter, die zowel voor het wigbold als heerlijkheid dienst deed. Het kasteel Borculo kreeg een commandant die de leiding had over enkele daar gelegerde soldaten. De Heerlijkheid was onderverdeeld in vijf voogdijen: Geesteren, Neede, Eibergen, Beltrum en Lichtenvoorde, alle met een door de landsheer benoemde voogd aan het hoofd. Deze structuur was kenmerkend voor het vorstbisdom Münster, maar niet voor bijvoorbeeld de Graafschap Zutphen, Twente of Salland. Mogelijk is de tot het eind van de achttiende eeuw gehandhaafde voogdijstructuur aan het Münsterse bestuur te danken.

Münsters bestuur bracht de Borculose administratie op orde
Besluiten over de inrichting en de personele bezetting van het bestuur over Borculo werden na de incorporatie van de heerlijkheid in 1579 genomen in Münster. Al snel werd de administratie op orde gebracht. Er kwam een reguliere reeks van jaarrekeningen, te beginnen over 1580-1581. Verder werd de leenadministratie op orde gebracht, wat begon met een nauwkeurige registratie van de beleningen, nu door de leenheer Münster zelf, van de Borculose leengoederen. In administratief opzicht was het Münsterse bestuur een zegen, omdat voor het eerst op een min of meer systematische wijze de zaken op orde werden gebracht. In dat opzicht is het tijdvak van het Münsterse bestuur over Borculo wel te vergelijken met 1777 en latere jaren, toen de Nassause Domeinraad na 150 jaar wanordelijke administratie door de Heren van Borculo uit het Huis Van Limburg Stirum,  de zaak opnieuw ordenden. In beide gevallen stond er natuurlijk een grote en administratief deskundige en zeer ervaren organisatie achter respectievelijk de vorstbisschop (of een waarnemer) en de stadhouder.

Het wigbold Borculo
In de Münsterse stukken heb ik tot nu toe nog geen burgemeestersbenoemingen gevonden. De benoeming daarvan was een recht van de Heer der Heerlijkheid, maar die liet dat waarschijnlijk in de hier te bespreken periode over aan de drost. De benoeming geschiedde jaarlijks op de zondag na Driekoningen. Kandidaat-burgemeesters (in het stadsrecht (art. 21) worden zij ‘schepenen’ genoemd), die hun benoeming weigerden te aanvaarden of weigerden af te treden, kregen een boete van anderhalve oude schild.

Een gedeelte van het randschrift op de grafsteen van de Borculose drost Goswin of Goossen von Raesfelt zum Rombergh und Wehrt in de kerk van Borculo. Hij was drost van Borculoi tussen 1600 en 2 oktober 1614. Door zijn huwelijk met Ursula van Middachten werd hij heer van Harreveld. Als drost volgde hij zijn vader op. De tekst luidt: 'der wolledler und ehrnvest Gostwein von Raesfelt zum Rombergh und Werdt'.
Een gedeelte van het randschrift op de grafsteen van de Borculose drost Goswin of Goossen von Raesfelt zum Rombergh und Wehrt in de kerk van Borculo. Hij was drost van Borculo tussen 1600 en 3 oktober 1614. Door zijn huwelijk met Ursula van Middachten werd hij heer van Harreveld. Als drost volgde hij zijn vader op. De tekst luidt: ‘der wolledler und ehrnvest Gostwein von Raesfelt zum Rombergh und Werdt’.

Benoemingen (vermeldingen) van functionarissen

Datum Naam functionaris In welke functie benoemd?
1 april 1580 Nicolas von Trier Rentmeester van de Heerlijkheid Borculo
1 mei 1580 Johan Rocholl Kapitein (Hauptmann), bewaarder van het Huis Borculo
12 augustus 1580 Frantzen von Bodellschwingh Drost van het ‘ambt’ Borculo
22 juni 1582 Frederico á Marhulss Voogd van Eibergen. Opvolger van de overleden Goddarten Marckolff
23 november 1582 Steffen Wechelen Voogd van Geesteren als opvolger van de teruggetreden Jobsten von Brunckhorst (akte van afstand d.d. 22-11-1582)
10 juni 1583 Gerritten van Coln Voogd van Lichtenvoorde
28 september 1584 Reinhardt von Rassfeldt[2] Drost van het ‘Drostambt’ Borculo. Opvolger van de overleden drost Frantz von Bodellschwing. Hij stamt uit de tak Romberg.[3] Op 13 mei 1600 wordt hij voor het laatst genoemd als drost.[4]
20 februari 1585 Jürgen Storm Voogd van Neede als opvolger van de overleden Henrick van Brunckhorst. Storm was Münsters ambtenaar (‘Hofdiener’).
2 april 1585 Wilhelm Schottler Richter over ‘unser wigboldt und gantze Herrschafft Borckeloe’,  als opvolger van Georg van Buerse. Schottler was als ‘Kuchenschreiber’, de ambtelijk verantwoordelijke voor de huishouding.
31 januari 1587 Jobst Landaw[5] Voogd van Geesteren als opvolger van de overleden voogd Steffen van Mechelen [of: Wechelen?].
13 juni 1589 Heinrichen Bispingh[6] Voogd van Geesteren, als opvolger van Jobst Landow, die afzag van zijn benoeming in die functie.
27 april 1590 Gerhardt von der Recke[7] Richter ‘über das Wigbolt unnd gantze Herrschafft Borckelo’, als opvolger van de op 26 maart 1590 overleden richter Wilhelm Schotteler. Von der Recke was ambtenaar in de Münsterse secretarie.
21 juni 1590 

 

 

 

 

 

1604-1606 (vermelding)
1609-1612 (vermeldingen)

Dietrich Osswaldt gnandt Verheiden 

 

 

 

 
Conradt Schade

 

 

Johan von Marhülsen

Plaatsvervanger van de benoemde richter Gerhardt von der Recke. In 1594 werd hij aangeduid als ‘Amptsverwalter des Gerichts Borckelo’, en in 1596 en 1598 komt hij voor als ‘richter der herschafft Borckelo’.In 1604 en 1606 wordt Conradt Schade vermeld als ‘subtituerter richter der herligkeit Borckelo’.

‘substituirter richter’

20 november 1600 (vermelding)[8]. Mogelijk 1603[9] Goossen van Raesfeltz  Drost. Hij was gehuwd met Ursula van Middachten, vrouwe van Harreveld. In 1604 noemde hij zich dan ook Goswin van Raesfeld tot Roembergh en Herveld. Goossen van Raesfelt overleed vóór 3 oktober 1614, toen zijn dochter Margareta van Raesfelt huwde met Heidenrich Droste. Ursula van Middachten wordt dan als weduwe van Gosen van Raesfeld vermeld.[10] Goossen is te Borculo begraven. Zijn grafzerk is nog in de kerk aanwezig.
29 maart 1604 Johan Storm Voogd van Neede. Opvolger van zijn wegens hoge leeftijd afgetreden vader Georgh Storm.
19 augustus 1604 [?] Ludolff von Coln[11] Voogd van Lichtenvoorde. Opvolger van de overleden Gerhardt von Coln.
8 januari 1605 Melchior van Plettenbergh[12] Voogd van Eibergen. Opvolger van de afgetreden Friederichen von Marhulsen.
12 juli 1605 Johan de Roden Voogd van Beltrum. Opvolger van de overleden voogd Jobst Fullen gnt. Rasfeldt.
3 maart 1611 Goddert von Raesfeltt[13] Voogd van Lichtenvoorde. Opvolger van de overleden Ludolff von Coln.
26 maart 1613 Bernhardt Schurman Richter over het wigbold en de gehele heerlijkheid Borculo, na de vrijwillige afstand van richter Gerhardt von der Reck
21 november 1615 Matthias von Westerholt zu Lembeck.[14] Was al drost van Bocholt. Hij kreeg een voorlopige of tijdelijke benoeming voor Borculo: ‘provisionaliter, wegen unkatholischer Religion’.[15] Hij was in het kasteel aanwezig, toen dat op 23 februari 1616 werd belegerd en de volgende dag werd ingenomen door Zutphense troepen. Of deze persoon dezelfde drost Van Lymbeck is als die welke genoemd wordt in het Resolutieboek van de gedeputeerden van Zutphen op 26-2-1616 is minder zeker. Dat zou betekenen dat graaf Joost van Limburg en Bronckhorst hem, na de inname van stad en heerlijkheid Borculo, handhaafde als drost. Volgens andere bronnen stelde de heer nieuwe ambtenaren aan vóór 29 december 1615.[16]

 

[1] In de stadsrechtspraak was Borculo onvolgroeid. De hoge rechtspraak, de rechtspraak waarbij lijfstraffen gevorderd konden worden, bleef in handen van de Heer van Borculo. De grens van de bevoegdheid van het stadsgericht in strafrechtelijke zaken was die wanneer er bloed gevloeid had. In de Münsterse periode kwam het enkele malen voor dat om recht te kunnen spreken een machtiging vanuit Münster nodig was (en verleend werd).

[2] LANRWAW, Manuskripte I A 10, Bd. 37.  Kopiar der Bestallungen des Bistums Münster, 1554-1589, fol. 172r-175v

[3] W. Kohl, Germania Sacra, NF 37.4, Das Bistum Münster, 7.4, pag. 220, heeft als benoemingsdatum van Renhard von Raesfeld tot drost 21-2-1584. Volgens een vermelding in het Archief Middachten, II, no. 994, (GldA, blok 522) wordt Reinier von Raesfeldt zum Rhonnbergh echter al op 4 februari 1584 als drost te Borckeloe vermeld. W. Kohl noemt daarnaast nog een andere drost in deze periode: Dietrich von Raesfelt, drost van Bocholt en van Borculo. Hij stierf vlak voor 31-8-1590. (Kohl, GS, NF 37,4, BM 7,4, pag. 220, waar hij verwijst naar het protocol van het domkapittel van Munster, 2 Bl. 197v).

[4] GldA, Archief Huis Middachten II, nr. 1009, 1600, mei 13, Reinhart von Raisfelt, drost .

[5] LANRWAW, Manuskripte I, Nr. 34. Kopiar der Provisionen des Bistums Münster unter Bischof Ernst von Bayern, fol. 27v.

[6] Idem, fol. 29v.

[7] Idem, fol. 33v,. GldA, Archief heren van Borculo (blok 0378), inv.nr. 287. Akte van aanstelling.

[8] Betreft de eerste vermelding. Een benoemingsbrief heb ik nog niet kunnen vinden.

[9] StAM, FMLA, Band VII, A 57,  blz. 270 (131) – 325 (159), v.a. [blz. 270] heeft echter: ‘… orginel Revers des Goswin von Raesfeld über erhaltenes Drosten-Amt, de 1603.

[10] GldA, Archief Middachten, (bloknr. 0522), inv.nr. 253. In 1615 en 1617 vermaakte zij nog e.e.a. aan de armen te Borculo.

[11] GldA, Archief Heren van Borculo, inv.nr. 288 heeft echter 1602: ‘brief, waarbij de bisschop van Münster goedkeurt, dat Gerhardt von Cölle, voogd te Lichtenvoorde, zijn ambt overdraagt aan zijn oudste zoon Ludolph von Cölle, 1602. 1 stuk.’

[12] Ook op 30 juli 1609 wordt hij vermeld: Melchior von Plettenberch, “vogten zu Eibergen” (J.G. Smit, Vikarieën…, in: Archief 1971., blz. 25, reg. 10).

[13] LANRWAW, Manuskripte I, Band 1, A10, Nr. 35, Kopiar der Provisionen und Kommissionen während der Statthalterschaft des Bistums Münster unter Bischof Ernst von Bayern, 1595-1611, fol. 70r.

[14] D’Ablaing, Ridderschap Zutphen, blz. 90 noemt nog als drost van Borculo: Reiner van Raesfeld, zoon van Gooszen. Hij is echter geen drost geweest, maar ‘slechts’ heer van Harreveld na de dood van zijn vader.

[15] W. Kohl, GS, NF 37,4, BM 7,4, pag. 220, waar hij verwijst naar MLA 52a. StAM, FMLA, Akten, Fb. A51, Nr. 15. Renversaal van Matthias von Westerholt zu Lembeck, ‘das ihm verliehene Drostamt zu Borculo aufzugeben, wenn er nicht in der vorgeschrievenen Zeit zur…’, z.j.

[16] Al op 5 maart 1616 stelde graaf Joost van Limburg en Bronckhorst, als heer van Borculo,  Johan de Rode to Tongerlo aan tot richter over de heerlijkheid Borculo  (Archief Wisch, inv.nr.199)

Een onbekend(?) gedicht van ‘Achterhoek’-dominee-dichter Willem Sluiter uit 1670

Handtekening van Willem Sluiter onder het gedicht van 14 juni 1670 aan dominee N. Versteeg. (Gelders Archief, Huis Enghuizen, 0389, 281)
Handtekening van Willem Sluiter onder het gedicht van 14 juni 1670 aan dominee N. Versteeg. (Gelders Archief, Huis Enghuizen, 0389, 281)

In het archief van het Huis Enghuizen bij Hummelo bevindt zich in een archief betreffende de familie Verstege een gedicht van de Eibergse dominee-dichter Willem Sluiter (1627-1673) van 14 juni 1670. Het gedicht is wellicht beter te omschrijven als een beantwoording op rijm van het bezoek dat dominee N. Versteeg van Drempt en Keppel in gezelschap van enige anderen, op 13 juni 1670 aan Sluiter had gebracht.  Zonder wijn werd het toch nog gezellig in Eibergen en werd er gezongen en muziek gemaakt, ’hier achter in ons eensaam hoekje’, nabij de ‘Berckelstroom’. Dat ‘eensaam hoekje’ is een synoniem voor zijn elders gebruikte ‘achter-hoek’. Een ‘werelds’ gedicht, maar met een moraal. Zie deze pagina, onder bronnen, voor de afbeeldingen en een transcriptie van het document.

Notaris(sen) Ter Braak en de geschiedenis van Eibergen

Het beeld Carnaval der Burgers, zoals het stond voor het nu te slopen nieuwe gemeentehuis van Eibergen. Het beeld verwijst naar de titel van een boek van Menno ter Braak.
Het beeld Carnaval der Burgers, zoals het stond voor het nu te slopen nieuwe gemeentehuis van Eibergen. Het beeld verwijst naar de titel van een boek van Menno ter Braak.

In het jaarverslag over de toestand van de gemeente Eibergen over 1851 trof ik de volgende passage aan in de paragraaf over het gemeentearchief:

Tot bewaarder van gedenkstukken van geschiedenis en kunst is indertijd benoemd den heer notaris G. ter Braak, wiens pogingen tot opsporing van zoodanige voorwerpen tot dusverre vruchteloos geweest zijn.

Opvallend, want waarom zou een dorp (tot 1795 en wat later stadje) zo’n bewaarder benoemen? Omdat hij genoemd wordt in de paragraaf over het gemeentearchief, zou men allicht kunnen denken aan een archivaris. Dat zou wel heel bijzonder zijn geweest. Dat zijn opsporingspogingen vruchteloos waren gebleven, hoeft dan ook geen verwondering te wekken. De opsomming in het gemeenteverslag over 1851 van de aanwezige archieven en realia geeft geen aanleiding om zo’n ‘bewaarder’ te benoemen voor zo’n kleine plaats, die maar nooit echt als stad beschouwd werd. Zelfs het gemeentebestuur leek in 1851 vergeten te zijn dat Eibergen ooit stad was, want zelfs het stadsarchief wordt niet genoemd:

Het titelblad van het eerste gemeenteverslag van burgemeester Koentz over 1851
Het titelblad van het eerste gemeenteverslag van burgemeester Koentz over 1851

Het gemeentearchief is in goeden wel geconserveerden staat en wordt in daartoe opzettelijk vervaardigde kasten, gedeeltelijk in een ruim, droog , kantoor, bewaard. Het bevat al de inkomende stukken vanaf den jare 1811 tot 1835, zoo als die in den tijd door den tegenwoordigen burgemeester bij de aanvaarding zijner functien volgens inventaris is overgenomen, en verder van dat tijdstip af tot op heden – de stukken van vroeger jaren als zijnde minder tot dagelijks gebruik benoodigd, zijn in een groote drooge kast in een ander gemeentegebouw bewaard, in dier voege, dat ze bij elke gelegenheid dat dezelve noodig zijn, aanstonds volgens tijdsorde zijn te vinden.

De stukken spruiten her uit de correspondentie der gemeente vanaf 1811, met de daarbij behoorende copijboeken, notulen der vergaderingen van den raad, verdere registers en justificatoire bescheiden, verder de stukken en correspondentien van het bestuur der gemeente Beltrum toen die gemeente vanaf 1812 tot 1819 (wanneer zij weder met Eibergen vereenigd werd) onder een afzonderlijk bestuur stond[1].

  • Eenige boekwerken betrekkelijk het administratieve beheer der gemeente, als de oude wetboeken, de geheele nieuwe wetgeving, Schultz, Vaillant Handl. voor den ambt. v.d. Burgerl. Stand, Luttenberg, Bossevain Staatregt, Provinciale reglementen en verslagen, zoo als van H.H. gedeputeerde staten nopens den toestand der provincie over de laatste jaren, van Staring over de afwatering van het Arrondissement Zutphen, en een dito van de Berkel, de Topographische kaart van Gelderland, uitgegeven door het provinciaal bestuur, een dito der wegen en paden, enz. en andere kaarten.
  • De kadastrale registers en plans der gemeente, met de registers n. 71, beide behoorlijk bewaard in daartoe gemaakte kasten of tafels en blikken bussen.
  • Id., id. de registers etc. der kadastrale gemeente Beltrum.
  • De diverse registers en alphabetische lijsten en daarbij behorende stukken der Nationale Militie.
  • Id., id. betrekkelijk de schutterijen met de algemeene bijzondere rollen.
  • Eenige staten betrekkelijk den Landstorm.
  • Het Staatsblad van 1813 tot op heden.
  • Het Provinciale Blad vanaf 1815 evenzoo tot op heden.
  • De Nederlandsche Staatscourant vanaf 1814 tot [007] 1852. Eenige jaren zijn defect.
  • Eenige paketten der vroegere Arnhemsche en later Nijmeegsche provinciale Geldersche Couranten, waarvan de vroegere jaren allen defect.
  • De registers, staten der tienjarige volkstelling en de Bevolkingsregisters.
  • De doop- en trouwboeken ende begravingsregisters der verschillende kerkelijke gemeenten van Beltrum, Eibergen en Rekken. Verder de registers der acten van den Burgerlijke Stand vanaf 1811 tot op heden.
  • De afgehoorde rekeningen der gemeente en derzelver bescheiden vanaf 1810 tot 1850.
  • Dito, dito der gemeente Beltrum vanaf 1812 tot op 1819.
  • De gemeentebegrootingen vanaf 1823 tot 1852.
  • Diverse registers der ontvangst en uitgaaf en eenige staten betrekkelijk de klassificatie der ingezetenen.
  • Verder armbussen, stembussen, eene maat voor lotelingen der Nationale Militie, kasten enz., enz.

Koentz maakte in het geheel geen melding van het oude stadsarchief, dat vanaf het midden van de 16de eeuw tot 1811 loopt en waarvan u de inventaris hier kunt vinden. Ook in latere verslagen wordt het stadsarchief niet genoemd. Of had notaris Ter Braak dat al onder zich?
Vervolgens was het verslag over de toestand van de gemeente jarenlang beknopt over de archieven en kreeg nooit meer de lengte van het eerste verslag uit 1851. In het gemeenteverslag over 1901 wordt gemeld:

Oude archieven zijn niet aanwezig.[!] Wanneer als daartoe behoorende beschouwd kunnen worden, dan bestaan er nog een 3-tal oude markenboeken, berustende onder het markbestuur van Eibergen.
In het depot der rijksarchieven in Gelderland zijn in bruikleen gedeponeerd:

  1. Markboek van landerijen gelegen in de jurisdictie Beltrum;
  2. Markboek van landerijen gelegen in de jurisdictie Rekken en Eibergen;
  3. Exceptionus spolie at attentaterum door H.J. tenn Grotenn Veldinck tegen B. te Nienhuiss inzake het door de ingezetenen van Eijbergen beletten van turfgraven in de Oude Eijberg[s]che marke aan de bedienden van gen. Veldincks, overgelegd op 6 oct. 1618;
  4. Antwoord van H. en. J. te Grote Veldinck tegen Burgemeester en Raad der stad Eibergen op 13 april 1619.
  5. Dupliek door H. en J. te Groten Veldinck tegen de repliek van die van Eibergen op 28 sept. 1619.

In de gemeenteverslagen werd in het bijzonder gevraagd naar charters, akten op perkament, die meestal op een hoge ouderdom kunnen wijzen. Hoewel in het latere stadsarchief wel enkele charters aanwezig zijn, waren die in de 19de en vroeg 20ste eeuw kennelijk niet bekend of in vergetelheid geraakt.

Kennelijk achtte het gemeentebestuur het voor de geschiedenis van Eibergen belangrijk genoeg om een bewaarder van gedenkstukken van geschiedenis en kunst te benoemen.
Dat werd notaris Gerrit Ter Braak (1793-1865). Hij was de overgrootvader van de bekende, in Eibergen geboren schrijver Menno ter Braak (1902-1940), die uit de artsentak van de familie stamt, maar zelf promoveerde op een historisch onderwerp. Wanneer die benoeming heeft plaatsgevonden, heb ik nog niet kunnen ontdekken. Overigens,  Leon Hanssen, biograaf van Menno ter Braak, maakt geen melding van de bijzondere functie van de overgrootvader. In het eerste deel van de biografie heeft hij de ‘roots’ van de familie Ter Braak uitvoerig beschreven.[2] In de latere gemeenteverslagen komt notaris Gerrit Ter Braak later niet meer voor als ‘bewaarder’. Als notaris werd hij in 1859 opgevolgd door zijn oudste zoon Gerrit Ernst Hendrik, die tevens advocaat was en plaatsvervangend kantonrechter van Groenlo. In 1857, hij was toen kandidaat-notaris, werd hij door het markbestuur van Olden Eibergen benoemd tot penningmeester van die mark. In 1904 werd hij op zijn beurt als notaris opgevolgd door zijn oudste zoon Gerhard Pieter ter Braak. Deze heeft zich wel weer actief bemoeid met de Eibergse geschiedenis, wat blijkt uit passage in de Gids voor Eibergen en Groenlo uit 1922, waarin melding wordt gemaakt van een oude kaart die notaris Ter Braak eens uit Worms heeft ontvangen.

Deze kaart van Eibergen is getekend door Menno ter Braak. Hij is te vinden in het Museum de Scheper aan de Hagen in Eibergen. Daar is een kamer gewijd aan deze belangrijke plaatsgenoot, die door hen niet echt begrepen werd.
Deze kaart van Eibergen is getekend door Menno ter Braak. Hij is te vinden in het Museum de Scheper aan de Hagen in Eibergen. Daar is een kamer gewijd aan deze belangrijke plaatsgenoot, die door hen niet echt begrepen werd.

Het zou mooi zijn als er nog eens een keer een archief opdook dat meer inzicht geeft in de bemoeienissen van de notarissen Ter Braak met de geschiedenis van Eibergen.

Naschrift
1. Het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers is momenteel bezig met de digitalisering van de gemeenteverslagen van de aangesloten gemeenten. Bovenstaande passages zijn ontleend aan de verslagen die door de colleges van B&W moesten worden toegezonden aan de provincie.
2. (31-12-2014). De gemeenteraad van Eibergen benoemde op 24 april 1846 G. ter Braak tot ‘bewaarder der gedenkstukken van geschiedenis of kunst’. (Bron: schrijven burgemeester Koentz aan de districtscommissaris van Zutphen, d.d. 31-8-1847, Gelders Archief, Archief GS 1814-1949, inv.nr. 6623).

Bennie te Vaarwerk

[1] Burgemeester Koentz bevestigt hier, dat Beltrum in 1811 tot de gemeente Eibergen heeft behoord. Het kanton Eibergen bestond vanaf 1811 al wel uit Eibergen én Beltrum.

[2] Léon Hanssen, Want alle verlies is winst. Menno ter Braak 1902-1940. Deel een 1902-1930 (2000)

Kwartierstaat Olminkhof

In 1988 verscheen deze familie- en boerderijgeschiedenis Olminkhof, geschreven door Joop Olminkhof, die zelf op de 'Jonge Scholte', zoals Olminkhof ook genoemd werd, in Olden Eibergen (hoek Stokkersweg-Needseweg) geboren was.
In 1988 verscheen deze familie- en boerderijgeschiedenis Olminkhof, geschreven door Joop Olminkhof, die zelf op de ‘Jonge Scholte’, zoals Olminkhof ook genoemd werd, in Olden Eibergen (hoek Stokkersweg-Needseweg) geboren was.

Hoewel Joop Olminkhof al enige jaren niet meer onder ons is – hij overleed in 2006 – worden zijn familiegeschiedenissen Olminkhof en Harbers nog steeds veel gelezen. De kwartierstaat Olminkhof is ook al sedert jaren op het internet te vinden. Die versie was aanleiding voor Jot van Zuidam-Lubberdink om de resultaten van haar eigen onderzoek naar de familie Olminkhof op papier te zetten. In de inleiding schrijft zij:

Op internet trof ik de Kwartierstaat van Joseph Henry Olminkhof aan. Omdat een van mijn voorouders Gerrit Lubberdink trouwde met  Gesina Olminkhof, heb ik een en ander vergeleken. Bij het bestuderen van deze kwartierstaat van Joseph Henry Olminkhof vond ik enkele onjuistheden. Hieronder heb ik het origineel van de Kwartierstaat van Joseph Henry Olminkhof letterlijk weergegeven (cursief) en daar onder mijn opmerkingen geplaatst.
Voor reacties of opmerkingen houd ik mij aanbevolen.

Jot E.G.M. van Zuidam-Lubberdink

Het pdf-bestand vindt u hier.

Hoe Eibergen aan St.-Mattheus kwam

Sluitsteen St.-Mattheus te Eibergen
Sluitsteen in de Oude Mattheus te Eibergen. Hij stelt de kerkpatroon voor: St.-Mattheus, met boek en hellebaard. De steen bevindt zich in het schip in het travee vóór het koor.

Afgelopen zondag, 21 september, vierde r.-k. Eibergen het feest van zijn kerkpatroon, de apostel en evangelist St.-Mattheus. Pastor Karel Donders herinnerde er in zijn preek aan, dat Mattheus ook de patroon is van de kerk van de Protestantse gemeente, die sinds enige jaren de ‘Oude Mattheus’ heet. Daarmee is Mattheus weer patroon van heel Eibergen. De Protestantse kerk was immers tot 1616 een katholieke kerk.
Al heel lang vraag ik mij af waarom de voorouders een gewezen belastingambtenaar tot patroon van hun parochiekerk hebben gekozen. Zijn komst naar Eibergen leidde niet tot andere vereringen dan alleen de offers aan Bacchus op het jaarlijkse feest van de kerkpatroon. Want op of rond 21 september werd vanouds de Eibergse kermis gehouden (en dus niet, wat het woord kerkmis suggereert, op het feest van de kerkwijding: de kerkmis). In de 19de en 20ste eeuw komt Mattheus af en toe voor in de r.-k. doopregisters. Dat is het ook wel.

Hoe kwam Eibergen aan zijn kerkpatroon? Ik denk dat het zeer waarschijnlijk is dat St.-Mattheus altijd kerkpatroon van Eibergen geweest is. Al in de 19de eeuwse literatuur (Tibus, Gründungsgeschichte), wordt een verband gelegd tussen de verering van Mattheus in samenhang met de overbrenging van zijn stoffelijke resten vanuit Ethiopië naar Salerno in Italië. Dat gebeurde in het jaar 1085 op last van paus Gregorius. Daarmee was er natuurlijk nog geen reliek in Eibergen. Bij de grote kerkrestauratie begin jaren 70, kon op grond van archeologische vondsten en interpretaties de oudste kerk ook in de 11de eeuw gedateerd worden. Veel ouder dan 1085 is de kerk van Eibergen zeker niet.  In dat jaar wordt melding gemaakt van de aanwezigheid van een Mattheusrelikwie in de nieuwgebouwde Jeruzalemkapel van de Münsterse Überwasserkerk. Die melding maakt het Eibergse kerkpatronaat en de ouderdom daarvan al stukken aannemelijker. Want voor de stichting van een kerk moesten relikwieën van de kerkpatroon aanwezig zijn. Meestal werden deze in het altaargraf gelegd of in een rijk versierd schrijn, zodat het meegedragen kon worden in een processie of in de kerk gemakkelijker vereerd kon worden.

Überwasserkerk in Münster
De Überwasserkerk te Münster lag aan de overkant van het riviertje de Aa, die door deze stad loopt. Vandaar de naam Overwater, Überwasser of Maria Transaqua. De oude kerk te Neede, waarvan alleen de toren en enkele beelden bewaard zijn gebleven, heeft, net als de Münsterse hoofdkerk, dubbele deuren.

Het klooster Überwasser was een adellijk vrouwenstift, dat omstreeks 1040 door een Münsterse bisschop was gesticht. Bij de stichting werden vele goederen meegegeven, om de adellijke dames van een inkomen te voorzien. Tot de oorspronkelijke bezittingen van dit Stift behoorde in onze contreien de Hof te Neede met enkele boerderijen onder Eibergen, waaronder Biezebeek. Het bezit van die (verre) hof leidde tot veel verkeer van goederen en personen, zoals dienstverplichtingen van de hofhorigen in Münster ten bate van het Stift. Überwasser verkreeg inkomsten uit de Hof te Neede, die op St-Mattheusavond (20 september) aan het Stift afgedragen moesten worden. Hierin wordt een aanwijzing gezien dat Neede kerkelijk (even) bij Eibergen behoord heeft. Deze gang van zaken maken aannemelijk dat Eibergen zijn kerkpatroon te danken heeft aan het in de Münsterse Überwasserkerk aanwezig zijn van Mattheusrelieken en het regelmatige verkeer tussen Münster en Neede. De kerk van Neede is door het klooster Überwasser op het terrein van zijn Hof te Neede gesticht. De abdis bezat het patronaatsrecht, d.w.z. het recht om er de pastoor te mogen benoemen. Toen de Heer van Borculo in de 15de eeuw de Hof te Neede in erfpacht wist te krijgen van het Stift Überwasser, wist hij ook meer invloed te krijgen op de pastoorsbenoemingen. Maar pas na de Reformatie in 1616 eigende hij zich de benoemingsrechten in alle kerken van de Heerlijkheid toe. Wie echter de kerk van Eibergen heeft gesticht, is niet bekend. Het kan een lid zijn uit het geslacht Van Borculo, maar er kan ook een rol voor het Stift Vreden zijn, dat vóór 1340 de Hof te Eibergen bezat.

Schildering St.-Mattheus
In de eerste travee van het schip van de Oude Mattheus, tegen de triomfboog, die het koor van het schip scheidt, bevindt zich deze 16de eeuwse schildering van de kerkpatroon. Zijn naam wordt ook vermeld.

In de vroegere parochiekerk herinneren een sluitsteen (zie boven)in het eerste gewelf van het schip en een schildering in het gewelfvlak vóór de triomfboog aan de vroegere kerkpatroon. In de kerk van Hall op de Veluwe, is Mattheus ook afgebeeld in het gewelf vóór de triomfboog (en in de andere gewelven de overige evangelisten). Die kerk was de ‘huiskerk’ van de graven van Bronckhorst als ze op huis Eerbeek vertoefden. Die graven waren tevens heren van Borculo.

In Vreden is een Mattheusrelikwie aanwezig in een gotische reliekenhouder en wordt de naam vermeld op een perkamenten stuk. In 1616 wordt een kanunnikaat vermeld in Vreden. Uit  eind zestiende eeuwse kerkenrekeningen van Neede bekend is, dat de kerken van Neede en Eibergen hun kostbaarheden in verband met de onzekere tijden, jarenlang ondergebracht hadden bij de koster van het Stift Vreden. Het zou zomaar kunnen zijn dat deze, toen de Reformatie in de Heerlijkheid Borculo eenmaal een feit was (ook in 1616), de relieken (en andere kerkschatten?) in Vreden achtergebleven zijn.

Gebrandschilderd raam in r.-k. kerk van Eibergen met voorstelling van St.-Mattheus
In de in 1935 ingewijde r.-k. St.-Mattheuskerk is o.a. dit gebrandschilderde raam met een voorstelling van de kerkpatroon te vinden. Het is gemaakt door Jos ten Horn, een glaskunstenaar die veel met architect Sluimer samenwerkte. Mattheus draagt een banderol met de tekst ‘geslachtsregister van Jezus Christus’.

In de in 1935 door architect Sluimer in de stijl van de Delftse School gebouwde nieuwe r.-k. St.-Mattheuskerk , zijn talloze verwijzingen naar de kerkpatroon te vinden: een glas-in-loodraam, waarin de apostel een banderol vasthoudt met het geslachtsregister van Jezus Christus, de tekst op het hoogaltaar (‘Waarlijk, Hij was de Zoon van God’), gebrandschilderde ramen op basis van teksten uit zijn evangelie en, last but not least, het reliëf van de Oostenrijkse kunstenaar Jos Pirkner, dat in 1975 ter gelegenheid van de 40ste verjaardag van de kerkwijding gemaakt werd op de wand achter het hoogaltaar.

Bennie te Vaarwerk