Het was me het Open Monumentendagje wel. Er was veel te beleven en nog meer aangekondigd in Berkelland en omgeving. Dat laatste was voor mij reden om naar Groenlo te gaan, maar de kelders van het voormalige stadhuis bleken op Open Monumentendag (en andere dagen) alleen op afspraak geopend. Ook de Oude Calixtuskerk was gesloten voor individuele bezoekers. Het leek in Groenlo wel Gesloten Monumentendag. Jammer. Op de heenweg over de fietsspoorbaan gereden. Door de komst van de nieuwe N18 wordt deze onder de oude gemeente Eibergen op maar liefst drie plekken doorsneden. Een tocht naar Groenlo zal t.z.t. een langdurige onderneming worden, maar dat geldt straks ook voor zo’n tochtje met de auto. Misschien moet er tussen beide plaatsen maar een extra glasvezelverbinding aangelegd worden of een dronedienst ingesteld worden. De mais moest hier en daar al gemaaid worden, omdat men deze week begonnen is met de kap van de bomen voor de aanleg van de weg. In de weidelanden tussen Eibergen en Groenlo zijn de piketpaaltjes voor de nieuwe N18 al geplaatst. Over twee jaar is in dit gebied veel definitief geschiedenis.
Dan Berkelland. ’s Morgens werd in Neede de eerste Erfgoedprijs Berkelland uitgereikt aan oud-journalist, Heuvel-, Sluiter- en Zwaluwenkenner Arend Heideman. Zeer verdiend overigens.
In het Museum De Scheper was er een doorlopende belangstelling voor o.a. de tentoongestelde missaalrest, waarover ik al eerder geblogd heb.
Aan het eind van de middag nog even de Kastanjefabriek, de in 1834 door J.P.B. Bouquié in 1834 gebouwde textielfabriek in de Eibergse buurschap Mallem, bezocht, die verbouwd wordt tot hotel. Ik hoop dat het allemaal lukt. Aan het eind van het jaar zit het dak weer dicht. Bij elk bezoek laat de fabriek nog verrassingen zien.
Soms verdwijnen karakteristieke panden geleidelijk uit de tastbare geschiedenis. Het erve Brooks aan de Rekkense Binnenweg behoort tot die categorie. In drie jaar tijd verdween het van de aardbodem. Overigens met een langere voorgeschiedenis, want er was al jaren geleden een oerlelijke schuur meteen voor het oude voorhuis gebouwd. Als er een prijs uitgereikt zou kunnen worden voor verwaarlozing c.q. vernietiging van (potentieel) erfgoed, dan zou ik die dit jaar willen uitreiken aan de eigenaar van dat ooit zo karakteristieke T-huis in Rekken. Het gezegde, alles van waarde is weerloos, gaat ook hier op.
In het programma voor de Open Monumentendag, zaterdag 10 september a.s., is helaas geen aandacht geschonken aan de tentoonstelling van een wel heel bijzonder stuk middeleeuwse geschiedenis van Eibergen in de Schrijverskamer van het Museum De Scheper. Dan hebben we het over de Eibergse missaalrest die onlangs in het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers boven tafel kwam. Ik heb er eerder over geblogd. Het is een zeer bijzonder en uniek document, omdat er maar weinig middeleeuwse documenten bewaard zijn gebleven die betrekking hebben op de liturgie in de toenmalige parochiekerk, de huidige protestantse Oude Mattheus. Dat het stuk aan Eibergen gelinkt kan worden blijkt uit het hergebruik, namelijk als omslag voor een register met zaken de stad Eibergen betreffende. Bovendien is uit een door vicaris Henricus Lembecke opgemaakte inventaris van de bezittingen en inkomsten van de St.-Annavicarie (1486) in de kerk van Eibergen bekend, dat het missaal door de schoolmeester versneden was.
Het in het Latijn gestelde stuk bevat teksten uit de bijbel, alsmede gebeden en aanwijzingen voor de orde van de mis. Vermoedelijk betreft het een bladzijde uit een dodenmis, want veel teksten en gebeden hebben op het overlijden en begraven betrekking. De plaats van de missaalrest in de Eibergse geschiedenis wordt duidelijk gemaakt in een powerpointpresentatie die in doorlopend vertoond wordt.
De missaalrest is een schakel tussen middeleeuwen en Nieuwe Tijd en vertelt o.a. door de handeling van de schoolmeester en het hergebruik als omslag óók het verhaal van de Reformatie in Eibergen. Aansluitend bij een in Münster gebruikte indeling kan die onderverdeeld worden in de Eerste en Tweede Reformatie. De eerste was een kerkhervorming in Lutherse zin, die in de Heerlijkheid Borculo ná 1530 plaatsvond en sterk werd gestimuleerd door de Vrouwe van Borculo, gravin Maria von Hoya und Brockhausen, echtgenote van graaf Joost van Bronckhorst, Heer van Borculo. Het graafschap Hoya was één van de eerste graafschappen waar al vroeg na de Hervorming een kerkorde naar Lutherse snit werd ingevoerd. Daarvoor was de broer van de gravin verantwoordelijk. Na de dood van graaf Joost van Bronckhorst, heeft de gravin-weduwe, met toestemming van de Münsterse leenheer, de bestaande religieuze verhoudingen en dus het Lutheranisme gehandhaafd. Dat heeft ze met verve gedaan. Na haar overlijden, 1579, nam Münster zelf het bestuur over Borculo in handen, maar al met het stadsbestuur van Borculo werden afspraken gemaakt om de nog steeds Lutherse kerkorde te handhaven in de Heerlijkheid Borculo. Naar buiten toe leek alles bij het oude te zijn gebleven, maar dat was slechts schijn. Tegen het einde van het Münsterse tussenbestuur (1579-1616) won het calvinisme aan kracht in de Heerlijkheid Borculo. Calvinistische predikanten waren (als onderpastoors) al aantoonbaar werkzaam in de stad Borculo, Geesteren en mogelijk ook Neede. Eibergen kreeg in 1610, nadat daar de ‘altkatholische religion’ al jarenlang sterk verwaarloosd was, een katholiek priester die het examen door de Geestelijke Raad in Münster goed had doorstaan. Hoewel de Lutherse drost van Borculo weigerde de pastoor in te leiden in het bezit van de pastorie, wist de uit Groenlo geboortige pastoor Paulus Arresdorf zich in Eibergen te handhaven. Hij vertrok pas met de Reformatie in calvinistische zin (de ‘Tweede Reformatie’) in februari 1616. Geen wonder dus, dat toen de in de Heerlijkheid werkzame geestelijken zich op bevel van de Classis Zutphen op 18 juni 1616 te Zutphen meldden om geëxamineerd te worden op hun geloofsovertuiging, er geen geestelijke uit Eibergen kwam opdagen. Arresdorf werd later pastoor van Laag-Elten. In de Eibergse kerk verliep het jaar 1616 tumultueus, vooral door het optreden van dominee Henricus Meilinck, een uit Arnhem verdreven van vrijzinnige sympathieën (Remonstrant) verdachte predikant, die met steun van de nieuwe Heer van Borculo, graaf Joost van Limburg-Stirum, probeerde in de Heerlijkheid aan de bak te komen. Maar fel verzet van de orthodoxe Classis, onder leiding van dominee Wilhelmus Baudartius, gesteund door het Hof van Gelderland, moest Meilinck het veld ruimen. De eerst beroepen predikant Vinckius is waarschijnlijk niet actief geworden in Eibergen. Pas in 1617 kreeg Eibergen in de persoon van Johannes Palmerius een vaste predikant. In de tussentijd namen andere predikanten uit de Classis Zutphen waar.
Het jaar 1616 was voor de gehele Heerlijkheid Borculo, dus ook voor Eibergen, een jaar van overgang: van het vorstbisdom Münster naar de Graafschap Zutphen/Gelderland. Een van de belangrijkste gevolgen was dat de kerken in calvinistische zin hervormd werden. Ook dat is dus 400 jaar geleden.
Het missaal geeft in één document de geschiedenis van die 16de eeuw weer en van de Reformatie in Eibergen. Kom dus kijken.
Onlangs maakte het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers op zijn website melding van de beschikbaarstelling van een ‘nieuwe’ Eibergse bron. Het betreft een gerestaureerd registertje met allerlei zaken de stad Eibergen betreffende, dat als inventarisnummer 116 aan het oud-archief van de stad Eibergen (bloknummer 0025) werd toegevoegd. Het registertje is voorzien van een ‘Middeleeuwse perkamenten omslag’, aldus de melding op de website. Die toevoeging ‘Middeleeuws’ kan er alleen op duiden dat het een beschreven omslag betrof. Afgelopen week heb ik de handschoen maar eens opgenomen om het registertje eens te bekijken. En inderdaad, het had een beschreven perkamenten omslag, beschreven aan buiten- en binnenzijde. Het bevatte Latijnse teksten, die zo op het eerste oog wel eens van kerkelijke afkomst zouden kunnen zijn. Misschien de restant van een blad uit een missaal.
Misschien hoopte ik dat, omdat ik uit een andere bron weet dat het Eibergse misboek (missaal) al in 1572 door de plaatselijke schoolmeester in stukken gesneden was. Een inventaris uit dat jaar van de vicaris van het St.-Anna-altaar in de Eibergse parochiekerk, Henricus Lembecke, maakt de desolate toestand van de tot de vicarie (en mogelijk ook van de kerk en parochie) duidelijk. Hij schrijft:
Item, dar ys noch eynen gueden kelck toe myt der pateenen [schaaltje waarop de priester de door hem te nuttigen hostie legt voor de consecratie]. Dat misseboeck ys versnedden durch unsen schoelmeysteren. Dye alve [lang wit gewaad voor de priester, te dragen tijdens de mis onder het kazuifel] dye karckmeysteren den koester to eyn rochelijn [overkleed, koorgewaad] gegeven. Dye alterlaeckenne mij heymelijck ontfremdet … van den altaar. Dye myssegewaete van den woerm verteert. Dye gaerdynen ende dwelen [altaarhanddoek] myt dat behoerlijke iserwerck en wechgenaemen. Dye kerssenkandelers hebbe yck, Henricus, yn dye raedtkyste [archiefkist] doen sluyten. Item daer synt noch twe wijnpullen sus lange tot den aversten altare [hoogaltaar] gebruyket, myt eyn kystken.’
Kortom, als er nog rooms-katholieke diensten plaatsvonden, dan kunnen deze niet veel meer hebben voorgesteld. De Lutherse Vrouwe van Borculo, gravin-weduwe Maria von Hoya, heeft na het overlijden van haar man, graaf Joost van Bronckhorst, heer van Borculo, in 1553, er alles aan gedaan om de op dat moment bestaande religieuze verhoudingen te handhaven. In de kerken van Borculo, Geesteren, Eibergen en Neede waren al vanaf de jaren ’30 van de 16de eeuw, Lutherse predikanten werkzaam. In de kerk van Eibergen was vanaf 1610 tot 1616 een geestelijke werkzaam, van wie met zekerheid gezegd kan worden dat hij rooms-katholiek was, namelijk Paulus Arresdorf, een familielid van de Münsterse wijbisschop Nicolaas Arresdorf. Deze familie had Grolse wortels. Na de Reformatie in Calvinistische zin, die in de Heerlijkheid Borculo in de maanden januari en februari 1616 plaatsvond, vertrok Arresdorf naar Laag-Elten om daar pastoor te worden.
Ook in een ander Eibergs archiefstuk heb ik al jaren geleden een met een Latijnse tekst beschreven snipper van een perkamenten blad gevonden, nl. in het protocol van de Hof te Vaarwerk in Olden Eibergen. Dat stukje perkament werd gebruikt voor de versteviging van de registerband. Het schrift vertoont zeer sterke overeenkomsten met de missaalrest. Voor mij een aanwijzing temeer, dat de missaalrest uit de Eibergse kerk afkomstig is.
Ik kan natuurlijk niet bewijzen dat het bewaard gebleven blad afkomstig is uit het Eibergse missaal, maar ondenkbaar is het niet. Een kort onderzoek levert wel op dat het een blad betreft uit een (doden)misboek en dat het ook van vóór het Concilie van Trente (1545-1563) dateert. Dat blijkt bijv. uit de graduale inde 4e alinea in de rechterkolom van het binnenblad, waar staat: ‘Si ambulem in medio umbrae mortis non timebo in male: quoniam tu mecum es, Domine; virga tua et balacus tuus, ipsa me consolata sunt’. Deze tekst werd volgens Robert Chase in het boek Dies irae: A guide to Requiem Music (2003), blz. 3, alleen gezongen vóór het Concilie van Trente. Een vertaling uit 1756 (‘Het Roomsch Misboek’, vol. 2, blz. 204) luidt:
‘Al wandele ik in ’t midden van de schaduwe des doods, zoo zal ik geen quadt vreesen: want gij, Heer, met mij zijt. Uwe stok en uwe staf, die vertroosten mij’.
De KBS-vertaling van de bijbel uit 1995 heeft:
‘Al moet ik door dalen van duisternis en dood, ik ben voor geen onheil bang, want U bent bij mij: uw knots en uw staf geven mij nieuwe moed’ (Psalm 23).
Ook andere fragmenten verwijzen al dan niet meer of minder volledig naar Bijbelpassages, maar slechts zelden zijn er volledig overeenkomende tekstedities. Dat maakt plaatsing lastig. Mogelijk zijn er overeenkomsten met bewaard gebleven misboeken uit het bisdom Münster, waartoe de parochie Eibergen behoorde. Er is mede daarom nog wel wat onderzoekswerk te verrichten. Dat het blad uit het misboek uit de middeleeuwen stamt, is alleen al op grond van het schrift vast te stellen. Dat het een blad uit het door de schoolmeester versneden Eibergse misboek betreft, is op zich echter moeilijk te bewijzen. Argumenten zijn er wel: er is in Eibergen een niet meer in gebruik zijnd misboek geweest, dat door de schoolmeester in of vóór 1572 is verknipt, vermoedelijk ten behoeve van hergebruik. En zo kan het als omslag in gebruik genomen zijn van het omstreeks 1609 aangelegde stadsregistertje. Zie ook dit blog. Voorts is het een misboek dat dateert van vóór het Concilie van Trente. Het kan dus heel goed in onbruik zijn geraakt vóór de melding van het versnijden in 1572. Verder was Eibergen een stadje, waar vermoedelijk alleen maar perkamenten boeken aanwezig waren in de kerk. Toen die in onbruik raakten als gevolg van de kerkhervorming in Lutherse zin (na 1530 in de Heerlijkheid Borculo) of als gevolg van het Concilie van Trente (minder aannemelijk, omdat die hervormingen slechts langzaam doorgevoerd werden en in Borculo stuitten op verzet van de Vrouwe van Borculo) konden ze voor niet-kerkelijke doeleinden in verknipte vorm ‘hergebruikt’ worden, bijv. als omslag.
Al met al beschikt Eibergen over een mogelijk uniek archiefstuk, dat een aanvulling vormt op de toch al rijke middeleeuwse resten in zowel de protestantse Oude Mattheuskerk (goed bewaard gebleven middeleeuwse kerk en wandschilderingen) en de nabijgelegen nieuwe r.-k. St.-Mattheuskerk (laatmiddeleeuwse houten beeldenschat).
Voor meer informatie over het missaalblad, vragen e.d. houd ik mij uiteraard aanbevolen.
Naschrift
De Eibergse missaalrest, zoals het stuk inmiddels in de wandeling heet, is op Open Monumentendag, 10 september 2016, te zien in het Museum de Scheper, ingang aan De Hagen in Eibergen. Een gedeelte van de dag zal ik aanwezig zijn om tekst en uitleg te geven over het stuk en de achtergronden. Er is een doorlopende diavoorstelling (PowerPoint).
Ik beveel aan om aansluitend de tegenover het Museum liggende laatgotische Oude Mattheuskerk van Eibergen te bezoeken, de kerk waarin het missaal tot in de 16de eeuw gebruikt werd. Ook de r.-k. St.-Mattheuskerk is de moeite waard, in dit kader vooral vanwege de in die kerk aanwezige laatmiddeleeuwse beeldenschat.
In het archief van de Huizen Nettelhorst en de Heest, gelegen onder Lochem, bevindt zich een band getiteld ‘Inventaris van den boedel van wijlen den Hwgb. Heer en vrouwe van Heeckeren te Eibergen, opgemaakt door notaris Gerrit ter Braak op 10 juli 1835’. De opdrachtgever was Adolph Jacob Hendrik Willem baron van Heeckeren, wonend op het Huis Zwanenburg in de gemeente Gendringen. Hij was voogd over de viereneenhalfjarige Willem Carel Maurits Reinhard van Heeckeren en de tweejarige Jacoba Charlotte Louise Johanna van Heeckeren, kinderen van wijlen Pieter Reinhard Johan Wild baron van Heeckeren en van eveneens wijlen diens echtgenote Jacoba Wilhelmina Anna Maria baronesse van Heeckeren. Verder was aanwezig de gepensioneerde majoor Bernard Heidenrijk van Hopbergen te Zutphen, die toeziend voogd was. Voorts nog Henrietta Idaletta Zenobie Jacqueline barones van Heeckeren, wonend te Eibergen, die op 8 juni 1835 door de moeder ten overstaan van het Eibergse vredegerecht tot curator was benoemd.
P.R.J.W. van Heeckeren was op 5 januari 1835 te Eibergen overleden, zijn vrouw volgde hem ruim een half jaar later, nl. op 3 juli 1835. Van Heeckeren was niet alleen lid van Provinciale Staten van Gelderland geweest, maar ook controleur der directe belastingen in de ‘divisie’ Eibergen, burgemeester en secretaris van Eibergen en notaris in die plaats. Notaris Ter Braak verklaarde, dat de ‘minderjarigen bekwaam zijn, om zich ieder voor een derde gedeelte als erfgenamen te gedragen’ van de in de inventaris beschreven nalatenschap van de ouders.
De inventarisatie ‘van alle de huismeubelen, gereede gelden en verdere roerende goederen, benevens de in- en uitschulden, titels en papieren’ die tot de nalatenschap behoorden, geschiedde door de notaris in het huis nummer 106 ‘binnen Eibergen tusschen de huizen van Johannes Iverson en Jan Derk de Bitter’. In dat huis, dat gestaan heeft in de huidige J.W. Hagemanstraat ter hoogte van het winkelpand van Helmink, waren beiden overleden. De straat heette ooit de Nieuwstraat, en was de eerste ‘uitbreiding’ van Eibergen iets voor het midden van de 17de eeuw. De taxatie van de goederen geschiedde door Reind Hagens, deurwaarder van het Eibergse vredegerecht.
Interessant is ook de vermelding van en huurcontract d.d. 17 februari 1835, door Izak Gijsberth de la Fontaine Verweij als gevolmachtigde van de weduwe Van Heeckeren, gesloten met Jean Baptist Paul Bouquié, ‘fabrykant’ te Eibergen, waarbij aan deze laatste het door de weduwe en haar kinderen bewoonde huis is verhuurd.
Nu de aanpassingen rondom het gemeentehuis en de bouw van de nieuwe Berkelvonders hun voltooiing naderen, is het tijd om eens na te denken over enkele details.
Bij het gemeentehuis staat al het beeld ‘Carnaval der Burgers’, een verwijzing naar een titel van een geschrift van Menno ter Braak, de in Eibergen immer onbegrepen intellectueel.
Van een andere Eibergse grootheid vinden we in Eibergen nog maar weinig in het straatbeeld terug. Ik doel op Willem Sluiter, de Eibergse predikant-dichter uit het derde kwart van de zeventiende eeuw. Weliswaar herinnert aan hem een uit 1953 daterende gedenksteen in de westmuur van de Protestantse kerk in Eibergen, geplaatst ter gelegenheid van de 300ste verjaardag van Sluiters beroeping naar Eibergen. Maar aan zijn omvangrijke werk herinnert niets in de openbare ruimte. De vele geschriften, die eeuwenlang herdrukt werden, kan men (van een afstandje) bekijken in een boekenkast in het Museum de Scheper, maar er wordt verder niets mee gedaan. Daarom stel ik voor om op de nieuwe blinde ramen in het gesloopte deel van de Kluiversgang enkele dichtregels te schilderen met in het middelste raam een plaquette of buste van de Eibergse predikant-dichter. De dichtregels zijn zowel een lofzang op Eibergen als op de Berkel. Sluiter kijkt dan langs het oude gemeentehuis naar de Maat in het oude Berkeldal. Over twee jaar, 2018, is het 350 jaar geleden dat Willem Sluiter zijn Eenzaam Huis- en Winterleven het licht deed zien. Daarin de dichtregel:
Waarschijnlijk is deze dichtregel wel het begin van de geografische Achterhoek, die in de negentiende eeuw de oude (bestuurlijk getinte) aanduiding ‘Graafschap [Zutphen]’ verdrong. Maar mij lijkt het zeker dat Sluiter zich hiervan niet bewust was. Zijn ‘achter-hoek’ was een eenzaam hoekje bij de haard, waar hij kon studeren en zijn gedichten en brieven kon schrijven. Uit zijn werk blijkt dat hij zich met zijn eenvoudige, eenzame, leven in het al eveneens eenvoudige stadje Eibergen afzette tegen decadente steden als ’s Gravenhage, Utrecht en Amsterdam. Zie ook mijn eerdere blog over de Achterhoek.
Er zijn ook wel andere dichtregels te vinden die prima zouden passen op die plek, bijvoorbeeld uit de Vreugd- en Liefdesangen:
‘Zoud ik Eybergs nadeel zoeken?
Neen veel liever en veel eer
Wil ik Eybergs roem en eer
Met mijn dichten, met mijn boeken
soo verbreiden overal,
datter elk van weten zal.
Daer men noyt van Eyberg droomde
Noch eens wist: of hier of daer
Eyberg in de wereld waer
En of daer de Berkel stroomde,
Word nu alles voor en naer
Door mijn boekjes openbaer
Soo blijft noch na honderd jaren,
Alsoo wel als nu ter tijd,
Eybergs name wijd en zijd,
Als wij lang zijn heen gevaren,
Daer men haest vergeten is,
Heuglijk in gedachtenis’
Over de Berkel (uit: Buyten-Leven):
‘Ik kies de beemden en ’t geboomt,
Daer ’t versche water lieflijk stroomt.
Daer zit ik neer om wat te rusten,
Of ga al wand’lend mij verlusten.’
Uit een antwoordgedicht van Willem Sluiter op een gedicht van de Zwolse predikant Vollenhove (1661):
De lust mijns levens op het land,
Omtrent des Berkels groene kant,
Daer met haer vloed haer dichten vloeijen
Daer ik in eensaemheyd mijn tijt
Met vrucht en vreugd soo vlijtig slijt’,
begint door uw gedicht te groeijen’