Categoriearchief: Borculo

Afscheid – II: Hoe meer je gezien hebt, hoe minder je weet.

Wie de geschiedenis van plaatsen als Borculo, Geesteren, Neede, Eibergen en Lichtenvoorde bestudeert, ontkomt niet aan de geschiedenis van de heerlijkheid Borculo, een vrije heerlijkheid tussen het vorstbisdom Münster en de Graafschap Zutphen. Al deze plaatsen, alsmede het kerspel Groenlo (Beltrum) behoorden tot de heerlijkheid Borculo. Wil je de geschiedenis van deze plaatsen begrijpen, zul je iets van de geschiedenis van de heerlijkheid moeten weten.

Het kasteel of Hof te Borculo in 1743. Het was toe al deels een ruïne. In de vorm zoals het hier is afgebeeld bestond het kasteel toen ook nog maar ruim 100 jaar. Omstreeks 1770 (of wat eerder) werd het gesloopt tot op de fundamenten en de kelders na.

Een probleem van de geschiedenis van Borculo is, dat er nog steeds geen samenvattend of, beter nog, recent overzicht is van de geschiedenis van stad en heerlijkheid. Dat was in het verleden ook niet gemakkelijk realiseerbaar, omdat de bronnen voor de Borculose geschiedenis ver weg opgeslagen waren: het Algemeen Rijksarchief in Den Haag (nu Nationaal Archief), het Rijksarchief in Gelderland te Arnhem (nu Gelders Archief), het Staatsarchiv te Münster (nu Abteilung Westfalen van het Landesarchiv Nordrhein-Westfalen), in vaak nog slecht ontsloten archieven van de gemeenten, waarin goedbedoelende amateurs, tot de komst van het streekarchivariaat, soms wel heel vrij hun gang konden gaan, waardoor archiefstukken er misschien uit verdwenen, en, niet te vergeten, de talloze particuliere archieven in Nederland en Duitsland.

Het gebouw van het voormalige Rijksarchief in Gelderland aan de Markt in Arnhem.

Er moesten dus andere wegen bewandeld worden om het onderzoek naar de geschiedenis van Borculo te faciliteren, als er ooit nog eens tot een nieuwe en integrale algemene geschiedenis van Stad en Heerlijkheid Borculo zou komen. Één ervan was de oprichting van de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo in 1992, die zich ten doel stelde alle Borculose archieven die zich bevonden in archiefinstellingen buiten de eigen regio, op microfilm te zetten en die op een centrale plaats in het werkgebied ter inzage te stellen. Met behulp van veel vrijwilligers is dat voor een groot gedeelte gelukt. Voor dat werk, dat discipline en doorzettingsvermogen vereist, ben ik hen dankbaar. Met name denk ik dan aan Truus Spliethof, Margreet van Dijk en Diet Lamé , die jarenlang wekelijks naar Arnhem reisden voor de verfilmingswerkzaamheden. Andere microfilmbestanden werden aangekocht, zoals microfilms van de Borculose archieven in de Nassause Domeinraad en de Collectie Van Limburg Stirum in het toenmalige Algemene Rijksarchief in Den Haag.

Het gebouw van het voormalige Algemeen Rijksarchief in Den Haag, 2014.

Het was in een tijd dat we dachten dat digitalisering nog niet zo snel zou gaan. Maar ja, tijden veranderden, en onderzoekers verwachtten ook meer en een andere dienstverlening. Dus werd ingezet op het nader toegankelijk maken van in eerste instantie de oud-rechterlijke archieven van stad en heerlijkheid Borculo (ORA Borculo). Vele vrijwilligers

Voormalig gebouw Algemeen Rijkarchief in Den Haag. Detail centrale gevel. De neogotiek druipt ervan af, 2014.

zijn sindsdien bezig geweest om indexen te maken op die stukken. Das was een monnikenwerk omdat men wel kennis moest hebben van het 16e tot 19e eeuwse handschrift. In dat kader werden ook enkele cursussen oude handschriften of paleografie gegeven. Het resultaat mocht er zijn: op vele inventarisnummers zijn die indexen gemaakt. Na aanvankelijke papieren beschikbaarstelling, zijn ze later ook beschikbaar gesteld als downloadbare pdf-bestanden op deze website.

Toen in het tweede decennium van deze eeuw het door de archiefinstellingen zelf het digitaal beschikbaar stellen van de originele bronnen een hoge vlucht begon te nemen, was het tijdperk van de SSHB eigenlijk voorbij. De stichting werd opgeheven in 2016, maar ik heb dat niet betreurd. Het enige dat ik echt betreur aan die digitalisering van de oude papieren archieven is dat de onderzoekers de kans ontnomen wordt een directe band met het archiefstuk, zijn opsteller, tijd en omstandigheden te ontwikkelen. Maar ook een minpunt is dat door de digitalisering vooral jonge en onwetende mensen kunnen gaan denken dat als iets niet digitaal vindbaar is, het ‘dan ook wel niet zal bestaan’. De echte archiefonderzoeker weet wel beter.

Detail van een bijzonder fraaie en gedetailleerde kaart op perkament in het archief van de Staten-Generaal. Deze grote kaart is volgens mij nog vrij onbekend. Omdat de heerlijkheid Borculo na 1616 ook een grens had met het vorstbisdom Münster, interesseerden mij grensconflicten ook. In de zoektocht daarnaar vond ik in een dossier ‘Grenszaken Gelderland-Münster’, vond ik deze grote kaart, die diverse malen gevouwen was, tussen de stukken. Hier met details uit de omgeving Winterswijk-Burlo, 1667. (NA, Archief Staten-Generaal, inv.nr. 12569.176.2)

Dankzij die digitalisering is wel duidelijk dat er nog vele honderden bronnen nader ontsloten moeten worden of misschien eerst wel beter geïnventariseerd moeten worden. Want in een omschrijving als ‘Rekeningen betreffende het domein van Borculo’, tref je ontzettend veel en rijke informatie aan die soms jaren achtereen gevolgd kan worden. Soms zijn de rekeningposten verhaaltjes op zich. Historisch denken vereist dat je moet proberen te denken in geest van de tijd waarover je onderzoek gaat. Op zich vereist dat al veel voorkennis.

Een dik pak ingebonden ingekomen stukken uit Borculo en Lichtenvoorde bij de Nassause Domeinraad, 1778-1778. De beheerorganisatie van de nieuwe heer van Borculo en Lichtenvoorde, Prins Willem V, liet zijn bezittingen deskundig en systematisch goed besturen. Het leverde weliswaar veel bureaucratie op, maar daarnaast veel papier en dus archieven. De Haagse archieven zijn niet zelden completer dan de lokale archieven. In de stadhouderlijke periode (de prins was ook Erfstadhouder van Gelderland), werden goede archieven gevormd en bewaard. Het was overigens niet de enige keer. Ook tijdens het rechtstreekse Münsterse bestuur over Borculo en Lichtenvoorde, 1579-1615, waren archiefvorming en -beheer in optimale vorm, geheel in tegenstelling tot het bestuur onder de Van Bronckhorsten (tot 1579) en de Van Limburg Stirums (na 1615). (Nationaal Archief, NDR, inventarisnummer 2015)

Het is ook een illusie te denken dat je ‘alles al hebt gezien’. Archiefonderzoek is ook een les in bescheidenheid: hoe meer archieven je gezien hebt, hoe minder je weet’.

Wellicht tot een volgende blog.

11 september 2018, Bennie te Vaarwerk

P.S. Ik ben dankbaar voor de vele mooie en ontroerende reacties die ik kreeg op mijn vorige blog.

Afscheid – I

‘Alles hef ziene tied’. Nu mijn tijd er bijna op zit en ik mijn resterende leef-tijd goed verzorgd mag doorbrengen in het prachtige hospice Erve Kleinsman in de buurschap Langelo onder Haaksbergen is het tijd voor een terugblik op de zaken die mij in mijn vrije tijd zo lang hebben beziggehouden.

Endskamer hospice erve Kleinsman in Langelo onder Haaksbergen

Genealogie
Ruim 20 jaar leef ik nu met kanker. In 2012 werd duidelijk, dat het ging om een zeldzaam voorkomende vorm van erfelijke kanker, nl. het syndroom van Muïr-Torre. Dankzij goede medische zorg in Winterswijk en Enschede heb ik het zo lang kunnen volhouden. Dat buikkankers al lang in familie zitten was me ook al uit genealogisch onderzoek duidelijk geworden, want in het gemeentearchief van Eibergen zijn veel medische verklaringen van overlijden bewaard gebleven.. Mijn grootvader van vaders zijde en mijn grootmoeder van moeders zijde zijn beide overleden aan vormen van buikkanker. Mijn grootmoeder overleed er in 1927 op 39-jarige leeftijd aan, nog geen half jaar na de geboorte van haar zesde kind. Het was de leeftijd waarop ik voor het eerst met kanker werd geconfronteerd. Hoe vreselijk moet haar levenseinde wel niet zijn geweest.

De weduwe Butz-Revehorst (‘Bots-meuje’) in 1918 met haar beide kinderen, Hendrik en Dina. Overgrootmoeder Butz zou haar beide kinderen overleven,

Mijn moeder heeft haar moeder niet gekend, ze was anderhalf jaar bij haar overlijden. Ze heeft later wel eens verzucht ‘Ik wolle dat ik nog iemand e-kend hadde, dee moder nog e-kend hef’.  Hoe belangrijk dat voor haar was, bleek vele tientallen jaren later toen ik met moeder op bezoek was in het zustershuis in Boxmeer, waar de vrouw begraven lag, die voor haar als een tweede moeder was, een nichtje van grootvader die tijdelijk voor zijn kinderen zorgde na de dood van grootmoeder. Dit nichtje is later ingetreden bij de Zusters van Boxmeer, maar overleed daar in de oorlogsjaren. Toen mijn moeder hoorde dat het graf er nog was hield niemand en niets haar tegen, hoewel ze zeer slecht ter been was, naar dat graf te lopen.

Stamboomonderzoek had al vroeg mijn interesse, ook al was er thuis bepaald geen traditie op dat gebied. In de familie van mijn vaderskant leefden weinig verhalen. Vele jaren later kwam ik er door min of meer toevallige vondsten er achter, dat daarvoor misschien wel een reden was, namelijk een doodgezwegen kind van mijn overgrootvader uit een voorechtelijke relatie met wat toen een dienstmeid heette. Ik heb nog eens geprobeerd uit te zoeken wat er van dat kind, een zoon, geworden is, maar het spoor liep helaas dood in het Ruhrgebied.

Mijn geboortehuis, erve Nieuw Biezebeek, ca. 1996.

Ik ben in 1958 geboren op het erve Nieuw Biezebeek, dat in 1932/33 afgesplitst was van het oude erve Biezebeek (of in het dialect: Beezebekke). Daar heb ik mijn jeugd doorgebracht en ben er zelfs nog een tijdje boer geweest, een beroep waar ik niet geschikt voor was en ook geen opleiding voor heb gehad.

Onze tak van de familie had het erve Biezebeek in 1822 aangekocht. In 1839 trouwde mijn betovergrootvader Antoni Johannes te Vaarwerk en werd landbouwer op Biezebeek, dat hij van zijn ouders had meegekregen. In 1848 liet hij de boerderij verstenen. De sluitsteen in de boog boven de ‘nendeure’ getuigt daar nog steeds van.

De sluitsteen in de boog boven de inrijdeuren van het erve Biezebeek in Olden Eibergen.

De Biezebeek is een oud erf dat in de inkomstenregisters van het Münsterse klooster Überwasser al in de 11de eeuw genoemd wordt. Zijn naam heeft het wel te danken aan de ligging nabij de Berkel of een oude tak daarvan. Rond dit ouderlijk en voorouderlijk erfgoed, dat tot in de 16e eeuw een bezit was van het klooster Überwasser in Münster en waarvan vervolgens tot 1820 de heer van Borculo eigenaar was, bestaat een aardige overlevering, die ik in 1997 gebruikt heb om mijn verhuizing naar het dorp Eibergen mee te ‘versieren’:

Beezebekke, redt oew!
“De boerderij de Beezebekke lag in de buurt van de Berkel en raakte bij hoog water nogal eens geïsoleerd. Op een dag was de boer op de Beezebekke ziek geworden. De dokter moest erbij komen. Maar helaas, door het hoge water in de Berkel kwam de geneesheer niet verder dan de Stokkersbrug. Hij moest rechts­omkeert maken, maar niet nadat hij uit de verte naar de zieke boer en zijn familie had geroepen: ‘Beezebekke, redt oew!'”

Vanaf de entree tot het erf Biezebeek had je tot voor kort dit zicht op het erf of de hof te Vaarwerk (voorhuis, rode pannen, met uitbouw, hier in het algemeen de ‘endskamer; genoemd) aan de zuidzijde van de Berkel. Op enkele tientallen meters vanaf de inmiddels voormalige erftoegang loopt sinds enige maanden de nieuwe N18 (mei 2018)

Vaarwerk
Staand bij de Biezebeek zie je in zuidelijke richting aan de overzijde van de in een dal liggende rivier de Berkel, het erve of hof te Vaarwerk (of in het Eibergse dialect: Vaarwark), de volgende schakel die mij in mijn geschiedenishobby heeft beziggehouden. Dat die boerderij, mijn eigenlijke stamhuis, zoveel lokale en ook regionale geschiedenis met zich meedroeg kon ik in de jaren ’70 niet bevroeden. Aan deze eenvoudige boerderij is een lange en goed gedocumenteerde geschiedenis verbonden, die vanaf ca. 1340 tot midden 19de eeuw nauwkeurig te volgen is. Ik bedoel dan niet de stamboom, maar de geschiedenis van dat erf als een van de grote hoven van het kapittel van het Stift Vreden in Duitsland, met tientallen hofhorige erven, een eigen hofrecht en hofrechtspraak. Indertijd heb ik er een dik boek over geschreven en sommige bronnen later op mijn website www.heerlijkheidborculo.nl gepubliceerd.

Parochiekerk (St.-Georg) en Stiftskerk (St.-Felicitas) in Vreden, Felicitas was de patrones van het Stift.
De ingang van de crypte onder het hoogkoor van de Stiftskerk in Vreden.

 

 

 

Mijn interesse in de geschiedenis van de Berkel werd versterkt door een vermelding in het goederenregister van de graaf Von Dahl, als heer van Diepenheim uit 1188 (datering is met vraagtekens omgeven). Daarin is sprake van het recht van zwanendrift van de heer van Diepenheim op de wateren vanaf de (water)molen Vaarwerk bij Eibergen tot aan Goor en Lochem.

Vanaf ca. 1340 tot het uitsterven in het midden van de zestiende eeuw waren de heren van Wisch eigenaren van de hof te Vaarwerk. Eigenlijk hadden ze de hof als erfelijk pachtgoed in leen van het kapittel van het Stift Vreden. Na hun uitsterven vererfden de heerlijkheid Wisch en de hof te Vaarwerk op de graven van Limburg-Stirum. Omdat deze familie in 1615/1616 ook Borculo en Lichtenvoorde verwierf werd mijn toch al bestaande interesse in de geschiedenis van stad en heerlijkheid Borculo verder versterkt, alsmede in die van het kwartier of de graafschap Zutphen, waarbinnen Borculo een vrije heerlijkheid was, zoals ook Lichtenvoorde, Bredevoort, Wisch en de graafschap Bergh die status hadden.

Over mijn belangstelling voor de geschiedenis van stad en heerlijkheid Borculo in een (hopelijk) volgend blog meer.

Haaksbergen, op ’t erve Kleinsman, voorheen Klein Langelo, 4 september 2018, Bennie te Vaarwerk

 

 

 

 

 

 

 

Nieuwer Achterhoeks Boerenleven

Oud-Achterhoeksch Boerenleven
Mijn exemplaar van Oud-Achterhoeksch Boerenleven (derde druk 1946)

Zo aan het eind van het jaar haal ik H.W. Heuvels Oud-Achterhoeksch Boerenleven maar weer eens van de plank. Mijn exemplaar is een geschenk van een dankbare Arnhemse evacuee aan mijn vader in 1947. Het is de derde druk, die in 1946 verscheen  en dus op slecht papier gedrukt is. Nu is Heuvel al meer dan 90 jaar dood, maar zijn gedachtengoed, en zeker genoemd werk, leeft nog in de Achterhoek.

In het voetspoor van Heuvel
Uitgave van de Studiekring Hendrik Willem Heuvel (2017)

Zo is er een studiekring die in 2017 nog een bundel met artikelen over zijn leven en werk uitgaf. Heuvels schets (nou ja) van het boerenleven is gebaseerd op zijn jeugdherinneringen uit de laatste decennia van de 19de eeuw.

Daarmee lijken we te vergeten dat er ook nog een twintigste eeuw is geweest, die diep ingegrepen heeft in het (Achterhoekse)  boerenleven. Het door Heuvel geschetste harmonieuze samenleven van generaties onder één dak, werd in 1959 hard onderuitgehaald door G.A. Kooy in zijn sociologische studie De oude samenwoning op het nieuwe platteland. Een studie over de familiehuishouding in de agrarische Achterhoek.

Titelblad studie G.A. Kooy, 1959
Titelblad van de studie van G.A. Kooy uit 1959.

Maar in tegenstelling tot het boek van Heuvel, heeft Kooy’s boek de weg naar de massa niet gevonden. Toch is het door Kooy geschetste nieuwe(re) Achterhoeks boerenleven veel herkenbaarder, dan het romantische en historiserende boerenleven van Heuvel. Ook nu nog. Zonder het belachelijk te willen maken, zouden passages daaruit een inspiratiebron geweest kunnen zijn voor Dieka en Moo van de Wierdense Revue (weliswaar Twente, maar soms zijn de verschillen niet zo groot).

Boerenwerk. 100 jaar GMvL afdeling Eibergen (1995)
Boerenwerk. Honderd jaar Afdeling Eibergen van de Geldersche Maatschappij van Landbouw, 1895-1995. Dit boek verscheen bij gelegenheid van het eeuwfeest, dat nagenoeg ook het einde betekende van deze afdeling die verder ging met andere lokale ‘standsorganisaties’

Toch hebben die oude en nieuwere Achterhoekse boeren niet alleen generatieconflicten ‘achter de pöste’ uitgevochten, maar hebben wel degelijk de signalen van de nieuwe tijd opgepakt. Na de markenverdelingen in de negentiende eeuw kregen tal van jongere boerenzonen (en soms ook -dochters) een kans om zelf een boerderij te beginnen. Boeren verenigden zich vanaf het einde van de negentiende eeuw  lokaal in coöperatieve aan- en verkoopverenigingen. In Gelderland was daarbij  aanvankelijk een grote rol weggelegd voor een organisatie als de Geldersche Maatschappij van Landbouw. Coöperatieve zuivelfabrieken en aan- en verkoopverenigingen werden alom opgericht en vanaf de Eerste Wereldoorlog vielen vooral de aan- en verkoopverenigingen ten prooi aan de verzuiling. De boerinnen verenigden zich, zij  het in de regel  later, in boerinnenbonden, die eveneens volgens zuilen georganiseerd waren. In de Tweede Wereldoorlog verbood de Duitse bezetter de standsorganisaties. De aan- en verkoopverenigingen mochten blijven bestaan: zij dienden immers een economisch doel.
In de laatste drie decennia van die eeuw vond opschaling plaats, parallel aan het langlopende proces dat op de boerenbedrijven zelf plaats had. Door ontzuiling werden de overgebleven boeren nu verenigd in gemeentelijke afdelingen van LTO-Nederland.

Het is hier natuurlijk niet de plaats om in te gaan op specifieke ontwikkelingen, maar ik zie in die lokale coöperaties en standsorganisaties een typisch twintigste eeuws fenomeen, waarvoor tot nu toe te weinig systematisch aandacht is geweest. Zo ook in de Achterhoek, waar het Lochemse bedrijf For Farmers voortgekomen is uit een fusiegolf van aan- en verkoopcoöperaties in Oost-Nederland. Waar zijn al die lokale archieven gebleven? De archieven van de vroegere Achterhoekse zuivelcoöperatie Coberco, eveneens uit fusies van lokale coöperaties voortgekomen en inmiddels alweer verder opgeschaald, berusten in het Regionaal Archief Zutphen, maar ik vermoed dat maar weinig mensen dat weten. De coöperatie was stevig geworteld in de Achterhoek, ook wetenschappelijk en politiek. De Achterhoek, beter gezegd Borculo, heeft  de eerste bijzonder hoogleraar Coöperatieleer voortgebracht, G. J. ter Woorst (1984), die eerder voor de Katholieke Volkspartij deel uitmaakte van het toen zo genoemde ‘groene front’.

De tijd staat niet stil. De opschaling gaat door, de ontbinding van de ‘agrarische Achterhoek’ ook. Dat heeft gevolgen voor de (lokale)geschiedschrijving die zich steeds meer richt op recente, dus door lezers nog (mee)beleefde geschiedenis, die bovendien kort en beeldend moet zijn. Maar wij bouwen verder op de fundamenten die onze ouders en grootouders hebben gelegd, de nieuwere Achterhoekers. Het is ook een taak van de lokale geschiedschrijving die onzichtbare fundamenten zichtbaar te maken en een taak voor archiefdiensten om archieven van die organisaties te verwerven, omdat ze een uniek beeld vormen van de landbouwgeschiedenis van de vorige eeuw.

In de wetenschap dat wij nog enkele uren verwijderd zijn van het Achterhoekjaar 2018, wens ik u allen het beste voor het nieuwe jaar.

Bennie te Vaarwerk

Van oud naar nieuw: terugblikken en vooruitkijken

Laatste bladzijde van het vonnis van het Hof van Gelderland in de zaak tussen graaf Joost van Limburg Stirum en de vorstbisschop van Münster, 1615.
Laatste bladzijde van het vonnis van het Hof van Gelderland in de zaak tussen graaf Joost van Limburg Stirum en de vorstbisschop van Münster, 1615.

Het afgelopen jaar 2016 stond in het teken van de vierhonderdste verjaardag van de incorporatie van de Heerlijkheid Borculo in de provincie Gelderland en Graafschap Zutphen. Die gebeurtenis, die een aanvang nam met het vonnis van het Hof van Gelre en Zutphen op 20 december 1615, en vervolgens uitgevoerd werd in januari (Lichtenvoorde) en februari 1616 (Borculo), is misschien wel het meest bepalend geweest is de geschiedenis van beide gebieden. Zonder dat vonnis was Borculo waarschijnlijk geëindigd als Duits grondgebied. Aan deze gebeurtenissen werd alleen in Borculo en Lichtenvoorde aandacht geschonken, maar niet in Eibergen, Geesteren  en Neede, plaatsen die in 1615 ook overgingen van Münster naar Gelderland. Een van de gevolgen van de overgang was dat de kerken in de Heerlijkheid in calvinistische zin werden hervormd. In Lichtenvoorde en Borculo werd de hervorming hoogstpersoonlijk ingevoerd door de grote Zutphense predikant Wilhelmus Baudartius.  Alleen in de kerk van Borculo werd bij deze gebeurtenis stilgestaan. Hier lieten alle andere plaatsen verstek gaan. Het is te betreuren dat enkele heemkundekringen zo weinig historisch besef aan de dag leggen.

Grafmonument voor vorstbisschop Christoph Bernhard von Galen in de Domkerk van Münster.
Grafmonument voor vorstbisschop Christoph Bernhard von Galen in de Domkerk van Münster.

De poging, in 1665-1666, van vorstbisschop Christoph Bernhard von Galen om de Heerlijkheid Borculo te heroveren op Gelderland en de Republiek, liep op een grote mislukking uit. Weliswaar werd het gebied veroverd en voerde Von Galen zelf de troepen aan die Borculo belegerden en (snel) bezetten,  maar al voor het eind van het jaar 1665 was duidelijk dat de verovering moest mislukken. Dit ‘landoorlogje’ (Poelhekke) heeft altijd in de schaduw gestaan van de oorlog die in 1672 uitbrak, ons ‘Rampjaar’.  Aan de ‘Eerste Münsterse Oorlog’ kwam een eind op 18 april 1666 toen de Vrede van Kleef werd gesloten en Von Galen al zijn bezette gebieden weer op moest geven en de Heerlijkheid Borculo weer terug moest zetten naar de verhoudingen van vóór de oorlog. Overigens werden de  bepalingen van Kleef  in 1674 in de Vrede van Keulen bevestigd.

Koopcontract Borculo en Lichtenvoorde, 27-12-1776
Handtekening en zegel van stadhouder Prins Willem V van Oranje-Nassau onder het koopcontract van de heerlijkheden Borculo en Lichtenvoorde, 27 december 1776 op ‘Ons Hoff te ’s Graevenhage’ (= het Binnenhof).

Wat de Heerlijkheid Borculo (en Lichtenvoorde) betreft, werpt een nieuw jubileum alweer zijn schaduw vooruit. In 2026/2027 kan de 250ste verjaardag herdacht worden van de aankoop van de Heerlijkheden Borculo en Lichtenvoorde door stadhouder Prins Willem V, die daardoor Heer van Borculo en Lichtenvoorde werd. Op 27 december j.l. was dat precies 240 jaar geleden.

Laatste bladzijde van het verdrag tussen Gelderland en Münster over de plaatsing van stenen op de overeengekomen grens, 1766. (GldA)
Laatste bladzijde van het verdrag tussen Gelderland en Münster over de plaatsing van stenen op de overeengekomen grens, 1766. (GldA)

Een ander jubileum  van formaat had betrekking op de herdenking van de 250ste verjaardag van het verdrag van Burlo van 1765, dat de grenzen tussen Gelderland en Münster grotendeels definitief vastlegde. De fraaie stenen, voorzien van de wapens van beide landen en het jaartal 1766 getuigen daar nog van. Het jubileum werd regionaal opgepakt, met o.a. een tentoonstelling en een brochure. Die laatste maakte het gemis aan een goed historisch onderzoek echter niet goed. Op regionaal en provinciaal niveau kreeg de landsgrensvaststelling van 1766 weinig aandacht. Dat geldt zeker voor de grens tussen de Heerlijkheid Borculo en het kerspel Vreden.

In november verscheen een fraai vormgegeven boek met artikelen van ‘streekhistoricus’ Hendrik Odink. De liefhebbers van de regionale geschiedenis zouden wellicht nog meer gediend zijn met de publicatie (op het internet) van diens onuitgegeven geschriften en – vooral – van diens aantekeningen. Datzelfde geldt ook voor Odinks grote voorbeeld, meester Heuvel.

Bij de tentoonstelling van de missaalrest op 10 september 29016 is een doorlopende diavoorstelling gemaakt. Hierin wordt ingegaan op de achtergronden van het document en de Reformatie tussen 1517 en 1616 in Eibergen in het bijzonder.
Bij de tentoonstelling van de missaalrest op 10 september 29016 is een doorlopende diavoorstelling gemaakt. Hierin wordt ingegaan op de achtergronden van het document en de Reformatie tussen 1517 en 1616 in Eibergen in het bijzonder.

De vondst van een missaalrest in het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers verschafte een mooie gelegenheid om iets over de achtergronden van de 16de eeuwse kerkhervorming in Eibergen te vertellen.

2016 was ook het jaar waarin een begin werd gemaakt met de aanleg van de nieuwe N18 ten westen van Eibergen. Hij doorkruist enkele archeologisch waardevolle gebieden in Hupsel en Olden Eibergen. Mogelijk (en eigenlijk ook hopelijk) werpen de opgravingen in Olden Eibergen aan weerszijden van de Berkel een licht op de nog ongeschreven geschiedenis van Eibergen. De nieuwe weg scheert rakelings langs een perceel dat vroeger de naam ‘Kerkhof’ droeg. In januari 2017 zal meer duidelijk worden. De nieuwe weg maakt op veel plaatsen een bruut einde aan de infrastructuur die in wezen in de 19de eeuw met de verdeling van de marken van Hupsel, Olden Eibergen en Mallem is ontstaan en die tot de aanleg nog goed in het landschap zichtbaar was. Ik hoop in de loop van 2017 nog op deze veranderingen terug te komen.

De 'Kastanjefabriek' is eindelijk weer onder de pannen, kerst 2016.
De ‘Kastanjefabriek’ is eindelijk weer onder de pannen, kerst 2016.

In 2017 is het 180 jaar geleden dat Eibergen zijn eerste vaste oeververbinding kreeg met Mallem. De ‘Nieuwe Brug’ (zo heet hij nog steeds) krijgt in 2017 een opvolger als een nieuwe brug over de Berkel in Olden Eibergen wordt gebouwd voor de nieuwe N18. Deze brug, die iets ten westen van de Stokkersbrug wordt gebouwd, ligt in een gebied dat ooit de ‘Markenbrink’ heette. De mark van Olden Eibergen heeft dit perceel in het Berkeldal steeds onverdeeld gelaten, want de pachtopbrengst werd gebruikt voor het onderhoud van de Stokkersbrug (die een markenbrug was)  en weg naar Neede,  en, in een verder terugliggend verleden, voor het onderhoud van het Oldeneibergse aandeel in de ‘glinde’ of kerkhofmuur rondom de Eibergse kerk. De bouw van de ‘Nieuwe Brug’ had alles te maken met de komst van textielfabrikant J.B.P. Bouquié naar Eibergen. Die vestigde zijn fabriek aan de noordzijde van de Berkel op een perceel veldgrond van de mark van Mallem. Die fabriek staat er nog steeds en is, althans wat het buitenmuurwerk betreft, grotendeels ongewijzigd gebleven. Misschien is deze fabriek nog wel het enige textielmonument in Oost-Nederland uit de pionierstijd van de textielindustrialisatie in de Noordelijke Nederlanden na de afscheiding van België in 1830. Momenteel wordt de ‘Mallemse fabriek’, ‘Kastanjefabriek’, ‘fabriek van Bouquié’ of ‘Gemavo’ verbouwd tot hotel. Het belooft een fraai visitekaartje voor Eibergen te worden.

De ‘Nieuwe Brug’ bij Eibergen werd in december 1837 zwaar op de proef gesteld bij één van de grootste overstromingen van de Berkel, waardoor de brug bijna wegspoelde. Deze brug is overigens het begin geweest van de latere N18. In de jaren ’50 van de 19de eeuw werd de grote weg van Groenlo door Eibergen (Groenloschestraat/Hagemanstraat) aangelegd. Eibergen kreeg zijn eerste rondweg in de jaren ’30 van de 20ste eeuw: de huidige burgemeester Wilhelmweg.

Jarenlang hing dit bord bij de collectie mircofilms in de Borculose Bibliotheek in het Hof aldaar.
Jarenlang hing dit bord bij de collectie mircofilms in de Borculose Bibliotheek in het Hof aldaar.

Tenslotte werd de opheffing van de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo eindelijk een feit. Bestuurlijk liep het al langer moeizaam, terwijl anderzijds veel bronnen inmiddels gedigitaliseerd zijn en via websites beschikbaar zijn gekomen. Een belangrijk doel, het nader toegankelijk maken van de oud-rechterlijke archieven van Stad en Heerlijkheid is ook grotendeels gehaald. De indexen staan op deze website en zijn inmiddels ook aan het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers beschikbaar gesteld. Zo af en toe zal er via deze site nog een nieuwe index aan toegevoegd worden. De collectie microfilms wordt ondergebracht bij de Historische Vereniging Borculo, nadat daartoe overleg is geweest met de vier gemeentelijke heemkundekringen. Het archief van de SSHB is ondergebracht bij het Erfgoedcentrum.

De auteur van dit blog/website op het (voormalige) bouwland de 'Heugte', het land aan de Leugemorsweg in Olden Eibergen, voor het al uitgegraven tracé van de nieuwe N18.
De auteur van dit blog/website op het (voormalige) bouwland de ‘Heugte’, het land aan de Leugemorsweg in Olden Eibergen, voor het al uitgegraven tracé van de nieuwe N18.

Rest mij mijn volgers en passanten een fijne jaarwisseling te wensen en alle goeds voor het nieuwe jaar 2017,

Bennie te Vaarwerk

 

 

De wacht op Huis Borculo

Inwoners van Stad en Heerlijkheid Borculo hadden talloze verplichtingen ten opzicht van hun heer. Eén daarvan was de wacht op het Huis Borculo. Een onderdeel daarvan was de bewaking van gevangenen op het Huis. Met het regelen van de wacht was de voogd van Geesteren belast. Het voogdijschap van Geesteren was van oudsher gecombineerd met de functie van Huisvoogd. In die hoedanigheid regelde hij de diensten op het Huis Borculo en was hij een belangrijk functionaris bij de tenuitvoerlegging van vonnissen van het Hooggericht, dat over criminele zaken oordeelde.
In 1748 ontstonden er enige problemen, toen zes personen uit de voogdij Eibergen bij gedeputeerde staten van het Kwartier van Zutphen een klacht indienden over de in hun ogen forse verzwaring van de wacht op Huis Borculo. Volgens de klagers was het tot dan toe gebruikelijk dat bij een gevangenneming vier personen werden opgeroepen (‘gebadet’) om de wacht te komen doen. Maar de gevolmachtigde van de Heer van Borculo, G.A. von Schleussing, die woonde op de Hoeve bij Borculo, had besloten 12 man op te roepen, hetgeen de taak driemaal verzwaarde. Omdat veruit de meeste ingezetenen er een boerenbedrijf op na hielden, ging deze stap te ver, zeker in het hoogseizoen. De klagers gaven ook aan ervoor beducht te zijn dat dit ook het begin zou kunnen zijn van verzwaring van andere dienstverplichtingen. Natuurlijk werd ook toen al een nader onderzoek ingesteld. Alleen de voogd van Eibergen antwoordde. Het bleek dat van de 222 huizen in de voogdij Eibergen er slechts 64 waren op welke de plicht tot het doen van de wacht op het Huis Borculo (nog) rustte. Dat zullen er oorspronkelijk meer geweest zijn, maar die hebben zich mogelijk vrijkocht in de loop van de tijd. In de buurschap Rekken, met 92 huizen, was geen enkel huis verplicht tot de wacht. Het maakte de last voor de overgebleven erven natuurlijk wel zwaarder. Maar of het protest wat uitgehaald heeft, valt niet te zeggen bij ontbreken van vervolgstukken. Wel daalde het aantal tot de wacht verplichte huizen niet of nauwelijks. In 1787 waren er dat in de voogdij Eibergen nog 67, In Neede 64, in Beltrum 119 en in Geesteren 172. De inwoners van de dichtbij gelegen voogdijen konden het snelst aanwezig zijn. In 1787 werd de lijst opnieuw vastgesteld door de Nassause Domeinraad, naar aanleiding van een geschil tussen de huisvoogd Veldink en de voogd van Beltrum. Die lijst uit 1787 heb ik al eens eerder gepubliceerd, maar wordt vervangen door de onderhavige.
In het dossier in het archief van de Nassause Domeinraad  zijn meer stukken geplaatst, die daarin eigenlijk niet thuishoren. Het zijn stukken die betrekking hebben op militaire zaken en inkwartiering in de heerlijkheid Borculo. Voor de volledigheid zijn de stukken toch in de bijlagen opgenomen.

Bijlagen:
1.  ‘Register voor den wachtmeister, 1676, Nede’;
2. Rekest van IJan te Leugemorsz, Garrit ten Holshof, Coenrad Reijmelinck, Roeloef Temmynck, Derck Temmynk, Jan te Bals, 3 oktober 1748
3. Antwoord van de plaatsvervangende rentmeester van Borculo op genoemd rekest, 4 november 1748.
4. Stukken betreffende de inkwartiering in Eibergen van een regiment Hessische soldaten, en van een compagnie Huzaren in Rekken, 1788;
5. Stukken betreffende een uitbetaling  van een vergoeding aan de voogden ten behoeve van degenen die ‘geduirende de veertien eerste nagten vuer en ligt aen de stille wagten gefourneert hebben’, 13 juni 1763;
6. Besluit van de Nassause Domeinraad, houdende de vaststelling van de wachtlijst van de vier voogdijen van de Heerlijkheid Borculo, 4 maart 1787. Met bijlage:
7. ‘Lijste van de wachten of van degeene soo op ’t Hoff te Borculo moeten waken’[1787]

De lijsten en verdere stukken zijn hier te vinden.

bennie te vaarwerk