Categoriearchief: Boeken

De Eibergse missaalrest in Museum De Scheper op Open Monumentendag, 10 september 2016

In het programma voor de Open Monumentendag, zaterdag 10 september a.s., is helaas geen aandacht geschonken aan de tentoonstelling van een wel heel bijzonder stuk middeleeuwse geschiedenis van Eibergen in de Schrijverskamer van het Museum De Scheper. Dan hebben we het over de Eibergse missaalrest die onlangs in het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers boven tafel kwam. Ik heb er eerder over geblogd. Het is een zeer bijzonder en uniek document, omdat er maar weinig middeleeuwse documenten bewaard zijn gebleven die betrekking hebben op de liturgie in de toenmalige parochiekerk, de huidige protestantse Oude Mattheus. Dat het stuk aan Eibergen gelinkt kan worden blijkt uit het hergebruik, namelijk als omslag voor een register met zaken de stad Eibergen betreffende. Bovendien is uit een door vicaris Henricus Lembecke opgemaakte inventaris van de bezittingen en inkomsten van de St.-Annavicarie (1486) in de kerk van Eibergen bekend,  dat het missaal door de schoolmeester versneden was.

In de door de calvinisten in bezit genomen kerken zijn alle beelden, altaren en zijaltaren meestal heel zorgvuldig verwijderd, maar in Lutherse kerken in Duitsland, zoals hier in de Dom van Magdeburg, zijn de zijaltaren nog aanwezig, zij het (natuurlijk) buiten gebruik. Op dit altaar een beeld van St.-Anna-te-Drieën: Anna, de moeder van Maria en haar kleinzoon Jezus. De Anna-verering nam in het laatste kwart van de 15de eeuw een enorme vlucht. Het mag dan ook geen verwondering wekken, dat ook in de Eibergse kerk in 1486 een St.-Annavicarie of -altaar werd gesticht. Anna-vicarieën waren er ook in Neede en Borculo. Misschien was het zoiets als dit.
In de door de calvinisten in bezit genomen kerken zijn alle beelden, altaren en zijaltaren meestal heel zorgvuldig verwijderd, maar in Lutherse kerken in Duitsland, zoals hier in de Dom van Magdeburg, zijn de zijaltaren nog aanwezig, zij het (natuurlijk) buiten gebruik. Op dit altaar een beeld van St.-Anna-te-Drieën: Anna, de moeder van Maria en haar kleinzoon Jezus. De Anna-verering nam in het laatste kwart van de 15de eeuw een enorme vlucht. Het mag dan ook geen verwondering wekken, dat ook in de Eibergse kerk in 1486 een St.-Annavicarie of -altaar werd gesticht. Anna-vicarieën waren er ook in Neede en Borculo. Misschien was het zoiets als dit.

Het in het Latijn gestelde stuk bevat teksten uit de bijbel, alsmede gebeden en aanwijzingen voor de orde van de mis. Vermoedelijk betreft het een bladzijde uit een dodenmis, want veel teksten en gebeden hebben op het overlijden en begraven betrekking. De plaats van de missaalrest in de Eibergse geschiedenis wordt duidelijk gemaakt in een powerpointpresentatie die in doorlopend vertoond wordt.

Detail van de missaalrest op de binnenzijde van het omslag.
Detail van de missaalrest op de binnenzijde van het omslag.

De missaalrest is een schakel tussen middeleeuwen en Nieuwe Tijd en vertelt o.a. door de handeling van de schoolmeester en het hergebruik als omslag óók het verhaal van de Reformatie in Eibergen. Aansluitend bij een in Münster gebruikte indeling kan die onderverdeeld worden in de Eerste en Tweede Reformatie. De eerste was een kerkhervorming in Lutherse zin, die in de Heerlijkheid Borculo ná 1530 plaatsvond en sterk werd gestimuleerd door de Vrouwe van Borculo, gravin Maria von Hoya und Brockhausen, echtgenote van graaf Joost van Bronckhorst, Heer van Borculo. Het graafschap Hoya was één van de eerste graafschappen waar al vroeg na de Hervorming een kerkorde naar Lutherse snit werd ingevoerd. Daarvoor was de broer van de gravin verantwoordelijk. Na de dood van graaf Joost van Bronckhorst, heeft de gravin-weduwe, met toestemming van de Münsterse leenheer, de bestaande religieuze verhoudingen en dus het Lutheranisme  gehandhaafd. Dat heeft ze met verve gedaan. Na haar overlijden, 1579, nam Münster zelf het bestuur over Borculo in handen, maar al met het stadsbestuur van Borculo werden afspraken gemaakt om de nog steeds Lutherse kerkorde te handhaven in de Heerlijkheid Borculo. Naar buiten toe leek alles bij het oude te zijn gebleven, maar dat was slechts schijn. Tegen het einde van het Münsterse tussenbestuur (1579-1616) won het calvinisme aan kracht in de Heerlijkheid Borculo. Calvinistische predikanten waren (als onderpastoors) al aantoonbaar werkzaam in de stad Borculo, Geesteren en mogelijk ook Neede. Eibergen kreeg in 1610, nadat daar de ‘altkatholische religion’ al jarenlang sterk verwaarloosd was, een katholiek priester die het examen door de Geestelijke Raad in Münster goed had doorstaan. Hoewel de Lutherse drost van Borculo weigerde de pastoor in te leiden in het bezit van de pastorie, wist de uit Groenlo geboortige pastoor Paulus Arresdorf zich in Eibergen te handhaven. Hij vertrok pas met de Reformatie in calvinistische zin (de ‘Tweede Reformatie’) in februari 1616. Geen wonder dus, dat toen de in de Heerlijkheid werkzame geestelijken zich op bevel van de Classis Zutphen op 18 juni 1616 te Zutphen meldden om geëxamineerd te worden op hun geloofsovertuiging, er geen geestelijke uit Eibergen kwam opdagen. Arresdorf werd later pastoor van Laag-Elten. In de Eibergse kerk verliep het jaar 1616 tumultueus, vooral door het optreden van dominee Henricus Meilinck, een uit Arnhem verdreven van vrijzinnige sympathieën (Remonstrant) verdachte predikant, die met steun van de nieuwe Heer van Borculo, graaf Joost van Limburg-Stirum, probeerde in de Heerlijkheid aan de bak te komen. Maar fel verzet van de orthodoxe Classis, onder leiding van dominee Wilhelmus Baudartius, gesteund door het Hof van Gelderland, moest Meilinck het veld ruimen. De eerst beroepen predikant Vinckius is waarschijnlijk niet actief geworden in Eibergen. Pas in 1617 kreeg Eibergen in de persoon van Johannes Palmerius een vaste predikant. In de tussentijd namen andere predikanten uit de Classis Zutphen waar.

Het jaar 1616 was voor de gehele Heerlijkheid Borculo, dus ook voor Eibergen, een jaar van overgang: van het vorstbisdom Münster naar de Graafschap Zutphen/Gelderland. Een van de belangrijkste gevolgen was dat de kerken in calvinistische zin hervormd werden. Ook dat is dus 400 jaar geleden.

Het missaal geeft in één document de geschiedenis van die 16de eeuw weer en van de Reformatie in Eibergen. Kom dus kijken.

Bennie te Vaarwerk

Rekeningen als bron voor historisch onderzoek

Klooster Schaer Bredevoort
Omslag van het op 15 oktober in Bredevoort gepresenteerde boek over de geschiedenis van het klooster Schaer (of Nazareth) bij Bredevoort.

Lezinkje, gehouden  op 15 oktober 2014 te Bredevoort bij gelegenheid van de presentatie van het boek Windesheimers op de heide. Het verdwenen klooster Nazareth bij Bredevoort en zijn geestelijke en materiële omgeving

In zijn jaarrekening over de periode Martini (11-11) 1598 tot Martini 1599 beschrijft Jan van Vueren, prior annex rentmeester van het klooster Schaer, de lotgevallen van de kloostergoederen Hooge Schaer en Lege Schaer op de grens van Lichtenvoorde en Bredevoort. Beide goederen, zo schrijft hij, waren niet in staat geweest de jaarlijkse pacht te leveren. ‘Door den grooten moetwill [boze opzet] van de Grolsche, zo gaat hij verder, waren beide boerderijen ‘alsoo heel und gans verdorven’, zodat ‘de bouluyden noch rechtevoerdt bequaemer waren bidden te gaan als te bouwen’.

Aanbieding kloosterboek Schaer Bredevoort
Aanbieding van het eerste exemplaar van het boek van Hans de Graaf aan de Gelderse Commissaris van de Koning, Clemens Cornielje. V.l.n.r. Hans de Beukelaer (Fagus), Clemens Cornielje, Hans de Graaf en burgemeester Berghoef.

De prior legde er zijn hart en ziel in en maakte aldus van deze rekeningpost een kort verhaaltje. Hij vertelt dat de rooftochten van de in Groenlo gelegerde Staatse troepen (Groenlo was van 1597 tot 1606 Staats) de pachters beroofd hadden van het grootste deel van hun rogge en boekweit, de producten waarmee zij hun jaarlijkse pacht aan het klooster betaalden. De pachters waren onder de huidige omstandigheden beter af met bedelen dan met het bewerken van het land.

Jaarrekeningen worden maar weinig gebruikt in het lokale historische onderzoek. Toch zijn in het verleden veel, vooral Middeleeuwse stadsrekeningen in druk uitgegeven, zoals bijv. Nijmegen, Arnhem, Zutphen, Zwolle en Deventer. Momenteel betreft het vooral in digitale vorm uitgegeven bewerkingen van vaak jongere rekeningen, want op de boekenmarkt is er nauwelijks belangstelling voor.

De rekeningen werden gecontroleerd, ‘afgehoord’, zoals dat in eigentijdse termen heet, door een select gezelschap van stadsbestuurders in aanwezigheid van de burgerij als het om een stadsrekening ging, of van de gemeente als het om een kerkenrekening ging. De uitkomsten van de controle van de stadsrekening waren medebepalend voor het wel of niet aanblijven van de zittende magistraat. Hoe anders is dat nu, waar het accent ligt op de begroting, het in de Bataafs-Franse Tijd ingevoerde budgetrecht. Vóór 1795 bepaalde de financiële toestand van de stad mede het lot van het stadsbestuur en dat jaarlijks! Enige relativering is hier wel op zijn plaats, want het aantal geschikte kandidaten voor een post in het bestuur in de kleine plattelandstadjes van de Graafschap Zutphen was meestal gering, zodat herbenoeming eerder regel dan uitzondering was, en dat dan vaak jarenlang achtereen. Bij de kleine heerlijkheden was het beeld al niet anders. Zo was in de naburige heerlijkheid Lichtenvoorde sinds 1770 Severijn Huijninck in functie als rentmeester. Toen de heerlijkheid in 1777, samen met Borculo door Prins Willem V aangekocht werd, werd in het aankooprapport aangetekend dat de man volstrekt onbekwaam was. Hij was:

‘in het minste of geringste niet in staat om te voldoen aen hetgeene in een kundig, bekwaam en vigilant [waakzaam] rentmeester der domeinen van Sijne Hoogheyt vereyscht werd, als sijnde niet anders dan een gemeene boer sonder veel verstand (…) en selvs niet in staat om behoorlijk boek te houden’.

Pas in 1782 deed de gelegenheid zich voor Huijninck te vervangen door de Bredevoortenaar Bernard Andreas Roelvink, die ook de Heerlijkheid Borculo onder zijn hoede kreeg.

Toen de plaatsen in de Graafschap Zutphen onder Gelderse soevereiniteit kwamen, werden ook de kerken in calvinistische zin hervormd. De vicariegoederen (geestelijke goederen of altaarstichtingen) en kloosters werden in afzonderlijke per Kwartier georganiseerde rentambten ondergebracht. De kerken behielden het tot de kerkfabriek behorende vermogen voor het onderhoud van het kerkgebouw. Met de vorming van die rentambten nam ook de kwaliteit en de regelmatigheid van de rekeningen enorm toe. De rekeningenseries zijn vaak compleet, waardoor de geschiedenis van de vicariegoederen en hun pachters niet zelden tot eind achttiende, begin negentiende eeuw goed te volgen is. De achtergrond van de instelling van geestelijke rentambten per Kwartier, was een besluit van de Gelderse Landdag (de gezamenlijke vergadering van de drie Gelderse Kwartieren) uit 1580, waarbij de geestelijke rechtsmacht (van de bisschoppen) aan de kant werd geschoven en toegewezen werd aan het Hof van Gelre en Zutphen. Dat Hof zag voortaan toe op het gereformeerde vicarierecht en hield toezicht op andere nog bestaande geestelijke instellingen en inkomsten. Maar de Staten van elk Kwartier droegen aan de gedeputeerden het beheer van die geestelijke goederen op. In het Kwartier van Zutphen werden enkele (aanvankelijk quo geografische samenstelling wisselende) geestelijke rentambten ingesteld, terwijl er tot ca. 1630 bovendien aparte resolutieboeken van de gedeputeerden voor geestelijke zaken werden bijgehouden. Rekeningen en resolutieboeken bieden een uitvoerige inkijk in de situatie ten plattenlande ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog, de consolidatie van de gereformeerde kerk en de terugdringing van de katholieke kerk. De inkomsten werden echter voor tweederde deel bestemd voor ‘vrome doelen’, zoals studies van theologiestudenten en voor de salarissen van predikanten en schoolmeesters.

In 1618 kwam in een vergadering van de Zutphense gedeputeerden de sloop van het klooster door de voogd van Aalten aan de orde. Voogd Moselage moet zich bij de gedeputeerden verantwoorden voor ‘het breken van de steenen in ‘t Scharsse cloister mit zijn huysfrouw, die ‘t selve gedaen heeft in zijne absentie’. Hij beweerde dat de gedeputeerden hem ‘ eenige duysent steenen tott (…) sijner tymmeringe sollen geaccordeert hebben’. Moselaghe kwam er goed mee weg, want gedeputeerden lieten het bij het antwoord dat hij eerst het besluit van de Zutphense gedeputeerden had moeten afwachten. De Aaltense voogd bleek echter hardleers te zijn, want in augustus werd het hem verboden om ‘eenige gebacken muyrs’ uit te breken en af te voeren.

Over de tijd van de Tachtigjarige Oorlog, 1568-1648, bieden rekeningen veel inzicht in het verloop en de uitwerking op de dagelijkse gang van zaken. In onze contreien wordt het accent vaak gelegd op de strijdtonelen rond Oldenzaal, Groenlo en Bredevoort: het grensgebied, de zgn. ‘Tuin van de Republiek’. Maar het omliggende platteland kreeg het vooral zwaar te verduren. Dat verhaal moet grotendeels nog geschreven worden. Rekeningen kunnen daarbij zeer helpen. Nadat het Kwartier van Zutphen begin 1580 toetrad tot de in 1579 gesloten Unie van Utrecht, kwamen de langs de grens gelegen gebieden langdurig in de frontlinie te liggen. De vele boerenopstanden in deze streken in de jaren 1579-1580 geven wel aan hoe ellendig de situatie geweest moet zijn. Soldatenbendes van beide zijden probeerden door het organiseren van rooftochten hun soldij aan te vullen of te compenseren. Voor bijvoorbeeld de Heerlijkheid Borculo zijn de gebeurtenissen in de westelijke Graafschap, rond Lochem (1582) en Zutphen, van wezenlijk groter betekenis geweest dan de beschikbare literatuur laat vermoeden. Eind juli 1581 vond er in het Twentse Goor een slag plaats bij de schans aldaar. Goor lag niet ver van de grens met de Münsterse en daardoor neutrale Heerlijkheid Borculo, maar de slagvoerende troepen hielden daarmee geen rekening. Zij dwongen Borculose boeren werkzaamheden voor het leger te verrichten.  Sommigen werden meegevoerd naar Groningen, waar zij vrijgekocht moesten worden door de Münsterse ambtslieden te Borculo. Borculo, sinds 1579 onder rechtstreeks Münsters bestuur, werd daardoor wel een duur bezit voor de vorstbisschop.

Van een boer onder Geesteren wordt in 1582 gemeld dat hem alle vee, graan en boekweit was afgepakt, ook datgene wat hij elders in veiligheid had gebracht. Ook in de kerken opgeslagen kostbaarheden waren niet veilig: de kisten werden zonder pardon opengebroken en leeggeroofd. De kerken van Neede en Eibergen brachten hun kerkschatten onder bij de koster van het Stift Vreden. Boeren die aan een belangrijke heerweg woonden hadden soms nog meer pech. Van boer Afttinck onder Geesteren wordt gemeld:

‘Noch heftt he in einem gantzen jaire nichtz nacht in seinen husse mit frede sijn mogen dweil he up der hellstrate whonett.’

In 1587 werd het dorp Geesteren door in Lochem gelegerde troepen in brand gestoken, waarbij de kerktoren over de lengte van het schip viel en de kerk tientallen jaren niet gebruikt kon worden. Een jaar later overvielen soldaten uit Doesburg en Doetinchem de buurschap Zieuwent en brandden het plat tot op de ‘flecken [stadje] Lichtenvorde’. Daarbij werden veel huislieden met hun gezinnen vermoord.

Een bijzonder inkijkje geeft de kerkenrekening van Neede over 1596. De aanschaf van twee nieuwe spaden wordt als volgt verwoord in de rekening over dat jaar:

‘Item als die Elsshavesche tho der erden bestadet wordenn, doe qwamen daer ein hopen soldaten, doe liep ein ider sinen wegh, doe nemen die soldaten die schuppe van den grave, sint sinner twe wedder gemackt, kostet            1 daler’

En zo bleef het doorgaan. De schade in de zgn. Spaanse Winter (1598-1599) kon niet eens getaxeerd worden, omdat de Heerlijkheid Borculo (en dat geldt waarschijnlijk ook voor Bredevoort) al meerdere jaren achtereen door zowel Spaanse als Staatse troepen geterroriseerd werd.

Ook kerkinboedels werden niet gespaard. In een rapport van de vorstbisschoppelijke regering in Münster, met opgave van de schade door wederzijdse troepen uit de jaren 1568-1592, wordt gemeld dat de inboedels van de kloosters Groot Burlo en Weddern, die weliswaar in Münsterland liggen, verwoest waren, in Weddern (bij Dülmen) zelfs met een bestorming van de beelden.

Het beleg en inname van Groenlo in de zomer van 1627 door Frederik Hendrik heeft heel veel geschiedenisboeken gehaald. Maar voor het omringende platteland waren het opnieuw maanden van ellende. Nog begin 1627 leek er niets aan de hand te zijn, toen de pachters van de kloostergoederen Coninxgoet en Lemel in Lievelde nog toestemming kregen om nieuwe boerderijen te bouwen. In het eerste geval omdat een ‘middelgebont bij der aerden is affgerot ende ’t huys na een sijt is avergegaen’ en in het andere geval omdat de boerderij was afgebrand. Maar toen volgde het beleg van Groenlo. Frederik Hendrik vorderde echter de afbraak van de nieuw gebouwde boerderijen voor de aanleg van de circumvallatielinie, die de Spaanse stad Groenlo moest insluiten. De sloop gold ook de andere in Lievelde gelegen Schaerse boerderijen: Brake en Heuzels. Dat lezen we in een verzoekschrift aan de Zutphense gedeputeerden, waarover in januari 1628 werd beslist:

De pachters verklaarden dat hun boerderijen ‘door die belegeringe van Groenlo sijn affgebroken, hun saet, hart ende weeck, gans vernielt, datse niet een halm stroe veel min een cornsaet daervan hebben genaeten, so dat sij niet alleen haer brootsaet, maer oock haer seysaet moeten copen. dat daerenboven hunne landen so sijn doorgraven datse grooten arbeyt ende costen moeten aenwenden om deselve te slichten.’

Het grote geweld van de Tachtigjarige Oorlog was na de inname van Groenlo in de Graafschap voorbij. De boeren moesten opnieuw beginnen, met nieuwe boerderijen en met het slechten van circumvallatielinie. Het leven ging door, ook toen al. Nu worden kosten nog moeite gespaard om de circumvallatielinie weer zichtbaar en – vooral – beleefbaar te maken.

Bennie te Vaarwerk

 

 

‘Borculose’ boerderijen in een inkomstenregister van het Ambt Ahaus uit 1551-1552

Indertijd (1983) een geruchtmakend boek
Indertijd (1983) een geruchtmakend boek

Iedereen die zich met geschiedenis van boerderijen in de Achterhoek en Twente bezighoudt, wordt vroeg of laat geconfronteerd met hofhorigheid, een vorm van persoonlijke onvrijheid en gebondenheid aan grond en erf.
Hofhorigheid hoeft niet steeds zo negatief te zijn als het (in theorie) was. Kijk naar de Winterswijkse scholtengoederen, welks bewoners zich in vroegere generaties aan de onvrijheid ontworsteld hebben en van hun hofhorige goederen grote boerderijen hebben weten te maken. In studies naar de horigheid heeft lange tijd het accent gelegen op het juridische aspect: de persoonlijke onvrijheid en de grondgebondenheid. En zo kwam al snel de Hof te Lohn (Stadtlon) in beeld, als hoofdhof voor alle in het voormalige Münsterse deel van Oost-Gelderland gelegen hofhorige goederen. Bij geschillen over de interpretatie van lokale hofrechten (Miste/Ahof en Eibergen/Vaarwerk) kon men in hoger beroep gaan bij de Hof te Lohn. De lokale hofrechten waren meestal afgeleid van het moederhofrecht van Lohn.  In Winterswijk, dat ooit deel uitmaakte van het Münsterse ambt of heerlijkheid Bredevoort, was die relatie nog tot in de achttiende eeuw aanwezig. Voor het gebied van de heerlijkheid Borculo was dat toch anders. De daar aanwezige scholtengoederen hebben nooit de ontwikkeling doorgemaakt die voor Winterswijk zo kenmerkend werd en nog steeds is. De aandacht voor ‘Lohn’ was er duidelijk minder, hoewel in de oude literatuur gesuggereerd werd dat de heerlijkheid Borculo een afsplitsing van de graafschap Lohn was. Die aandacht was ook minder omdat in de heerlijkheid Borculo de hofhorigheid na 1616, toen het gebied onder Gelderse souvereiniteit kwam te staan, geen rol van betekenis meer leek te spelen.

Lange tijd bepaalde dit boek ook het beeld over de horigheid in Oost-Gelderland.
Lange tijd bepaalde dit boek ook het beeld over de horigheid in Oost-Gelderland.

Bronnen, die onlangs door het Landesarchiv Nordrhein-Westfalen, Abteilung Westfalen (het voormalige Staatsarchiv Münster) op zijn website zijn geplaatst, nodigen uit tot een herziening van de betekenis van de graafschap/het huis en de hof te Lohn voor de Achterhoek.
Al eerder was mij opgevallen dat de Hof te Groenlo, die in de verkoopakte van 1236 al wordt genoemd, in de 16de eeuw nog voorkomt in inkomstenregisters van het Münsterse ambt of heerlijkheid Ahaus. Nu blijkt dat ook te gelden voor tientallen, met name in het kerspel Groenlo gelegen goederen, die lasten moesten afdragen aan dat ambt Ahaus. Dit ambt is door de vorstbisschoppen van Münster in de 15de en 16de eeuw gevormd door samenvoeging van de ambten of districten Ahaus (met de heerlijkheid Ahaus en de kerspelen Alstätte, Vreden en Wüllen) en Up dem Braem (Borken, Lohn (Stadtlohn en Südlohn), Ramsdorf, Velen, Borken e.a.).  De heerlijkheid Ahaus was in 1406 definitief Münsters geworden, terwijl de graafschap Lohn al in 1316 door verkoop in handen van de bisschop van Münster was gekomen. Daartoe behoorde toen ook nog de burcht Bredevoort.

Met dit boek van Paul Aalbers begon in Oost-Gelderland de herontdekking van de horigheid en de strijd die tot diep in de 19de eeuw gevoerd moest worden om de laatste feodale restanten op te ruimen.
Met dit boek van Paul Aalbers begon in Oost-Gelderland de herontdekking van de horigheid en de strijd die tot diep in de 19de eeuw gevoerd moest worden om de laatste feodale restanten op te ruimen.

Zoals op veel plaatsen werden in de late Middeleeuwen door lokale en regionale heren pogingen ondernomen de oude hoven te ontbinden en de ertoe behorende hofhorige hoeven in pachtgoederen om te zetten, omdat dit profijtelijker was. Soms bleven mengvormen bestaan waarin naast de nieuwe pachtvormen ook hofhorige verhoudingen, compleet met hofrechten bleven bestaan, zoals in Bredevoort, Eibergen en de hofrechtspraak onder respectievelijk de abdis en het kapittel van het Stift Vreden. Die nieuwe verhoudingen weerspiegelden zich in de rekeningen van het ambt Ahaus uit 1551 en 1552. Daarin vinden we dan ook de lasten vermeld van vele goederen die nu de pacht, tiende of wat voor een last dan ook, af moesten dragen aan het ambt Ahaus, waarvan de vorstbisschop van Münster de landsheer was. Voor zover goederen hofhorig bleven vindt men de daarop betrekking hebbende aspecten terug in de hofprotocollen van Lohn, Bredevoort, Vaarwerk e.a..
In de ‘Hovesrolle von Ahaus, Lon, 1551, 1552’, zoals het inkomstenregister van het Ambt Ahaus in het origineel wordt genoemd, komen de navolgende, nu in Nederland gelegen goederen voor:

Pachtgoederen:
Geesteren: Werninck;
Neede: Thijebrinck, Bulstenbroick

Schepeltienden (‘schaptende’) moesten geleverd worden op Cathedra Petri (22 februari) door goederen gelegen te:
Hupsel (Hupstell): Brunynck, Wassynck (mogelijk wordt hier Wassink in Vragender bedoeld);
Avest (de buurschap niet als zodanig genoemd): to Ahuiss (Nahuis, Noasman);
Lintvelde (de buurschap niet als zodanig genoemd): Nijenhuiss;
Beltrum (de buurschap niet als zodanig genoemd): Hassinck, Segelinck, Wrackynck, Rotmerdynck, Gebbynck, Elfferdynck, Hemynck, Schurynck, Kuelynck, Wolterdynck, Heyrdynck;
Onder Groenlo: Everssloe, de Begijnen bynnen Grolle, dat Hertebroick;
Zwolle (buurschap niet als zodanig genoemd): Gelynck, Krukenstoll, Hemsynck (?), Wyssinck, Wycherdinck, Gaspenfelt (Lievelde?), dan nog Rybbertinck, Sijbertinck, dat andere Sijbertinck, Manschotte (Harreveld), Huninck;
Wenterschwick: Meerdinck, Wysskamp, Nijenhuiss, Boddellinck, Mentinck, Koninck, Bregessfelt (?), Honnessch, Gosenschott (?), Ikynck, Ruwenhorst, Polwich, Boesynck, Kelwick, Hemkynck;
Recken: Beckerinck (Bekkink), Poppinck, Buttesshuiss (Bots/Butz), Oisterbroick.
Dan volgen enkele goederen onder Vreden.
Werninck in Geysteren moest op Michaelis 1 pachtzwijn leveren.

Uit de opsomming van de uitgaven blijkt dat deze inkomsten de ‘Marhulser- und Buddenthendenn umb Grolle, Wenterschwick und Vreden’ genoemd werden. Volgens een aangehecht 18de of 19de eeuws afschrift gaat het om ‘de renthe, pechte, theende des hoves to Loen’. In totaal droegen daar 54 (volgens de daadwerkelijke opsomming echter 63) erven in  de kerspelen Groenlo, Winterswijk, Vreden en Eibergen (niet als zodanig genoemd) aan bij.
Veel goederen komen vanaf 1580 voor in de rekening van de heerlijkheid (of Münsters ambt) Borculo. Het laatste woord is er zeker niet over gezegd.

Bennie te Vaarwerk

Biografie oud-burgemeester F.J.M. Cappetti

BVoorzijde_boek_Peter_Rutgers_Frans_Cappetti_aug13_webversieiografieën zijn in, las ik afgelopen week in NRC Handelsblad. Vrijdag 6 september 2013 verscheen de lang verwachte biografie van Peter Rutgers over F.J.M. Cappetti, die van 1972 tot mei 1988 burgemeester van Eibergen was. De Eibergse boekhandel moest wachten tot de dag na de presentatie voordat de biografie van deze (in sommige kringen) bijna heilig verklaarde oud-burgemeester in de winkel lag. Vrijdagochtend verscheen in de Twentsche Courant Tubantia een uitgebreid artikel van de hand van Ger Dijkstra (een onder veel lokale politici van de jaren ’80 graag geziene journalist, nu adjunct-hoofdredacteur van TC Tubantia) over dit boek. Het oordeel van Dijkstra, namelijk dat het boek een aanrader is om te lezen, kan ik alleen maar onderschrijven. Om meerdere redenen: De Eibergse politiek in de jaren ’70 en ’80, maar ook over de periode dat Cappetti ‘sous-chef’ van het kabinet van de Commissaris van de Koningin in Gelderland was, een functie die later ook werd bekleed door de huidige burgemeester van Berkelland, H. Bloemen. En als ik me niet vergis, maar dit is speculatief, zouden beiden ook nog wel eens familie van elkaar kunnen zijn via Cappetti’s grootmoeder, die een Bloemen was en in Lichtenvoorde woonde. De beschrijving van de gang van zaken in het Huis der Provincie, zoals Gelderland zijn provinciehuis noemt, is voor iemand die er anno 2013 werkt, nog steeds herkenbaar.
Mijn persoonlijke herinneringen aan Cappetti dateren uit 1986, toen de Historische Kring Eibergen werd opgericht. Johan Baake en ondergetekende, resp. beoogd penningmeester en secretaris, togen daags na een besloten vergadering in een kelder van De Huve naar de burgemeester om hem te informeren over de oprichting. Tot onze verbazing bleek Cappetti al goed geïnformeerd te zijn, want het verslag van die besloten bijeenkomst lag al op zijn bureau. Ik herinner me dat hij in het gesprek de nadruk legde op een kwalitatief goed samengesteld bestuur. Daarbij onderstreepte hij het belang van het voornemen om E.H. Wesselink, de net gepensioneerde MAVO-directeur en schrijver van de Eibergse oorlogsgeschiedenis (die nog moest verschijnen) te vragen om voorzitter van het eerste bestuur te worden.

Het provinciale voorstel voor de grenswijzigingen, 1981. Rode stippellijn: voorgestelde gemeentegrens.
Het provinciale voorstel voor de grenswijzigingen, 1981. Rode stippellijn: voorgestelde gemeentegrens.

Cappetti maakte in 1981 veel indruk met zijn resolute en gelukkig succesvolle optreden tegen het plan van de provincie, ingegeven door het gemeentebestuur van Groenlo (en misschien in mindere mate door dat van Borculo), om tot nogal rigoureuze en tamelijk willekeurige grenscorrecties over te gaan die Groenlo en ook Borculo groter moesten maken. Die willekeurigheid bleek onder meer wel daar uit, dat de provincie de Bolksbeek als grens tussen Neede en Borculo wilde vaststellen, maar daarbij alleen maar Needs grondgebied en inwoners naar Borculo liet overgaan en Gelselaar, dat ten noorden van de Bolksbeek ligt, bij Borculo liet. Neede kreeg een paar hectare Borculoos grondgebied terug zonder inwoners. Wel zou Neede gecompenseerd kunnen worden met een stukje Olden Eibergen ten westen van de toen ook al geprojecteerde A15 (nu N18). Die voorgenomen grenscorrecties wekken, ook nu nog en versterkt door de biografie van Rutgers, de indruk van de provinciale wraakneming op het recalcitrante gemeentebestuur van Eibergen. De langdurige vertraging van de aanleg van deze weg is mede een gevolg van de patstelling tussen provincie, die niet wilde investeren in een gemeente die naar Twente neigde, en de gemeente Eibergen, waar met name Cappetti voorstander was van deelname aan Twente. Niet voor niets stelde de provincie pas miljoenen beschikbaar toen de gemeente Eibergen niet meer bestond.

In 1981 betrok het Eibergse gemeentebestuur alle inwoners in zijn verzet tegen de provinciale plannen.
In 1981 betrok het Eibergse gemeentebestuur alle inwoners in zijn verzet tegen de provinciale plannen.

In mijn herinnering staat burgemeester Cappetti voor integer bestuur (voor zover het dat zijn kan) en voor de integriteit van de gemeente Eibergen. Het boek van Peter Rutgers bevestigt dat naar mijn mening.
Het boek is uitgegeven door het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers te Doetinchem en de Mr. H.J. Steenbergenstichting. Prijs: 19,50 euro. Het is ook verkrijgbaar bij de plaatselijke boekhandel.

Bennie te Vaarwerk

Het boek van Hupsel

Er is ter gelegenheid van de 65ste verjaardag van de Hupselse buurtvereniging een mooi boek uitgegeven over de geschiedenis van deze Eibergse buurschap. Het werd geschreven door L.A. van Dijk en uitgegeven door de Historische Kring Eibergen in samenwerking met de Hupselse Buurtvereniging. Alle boerderijen en woningen worden besproken, met gegevens over bewoners, eigenaren, een paragraafje “bijzonderheden” en erg veel foto’s. Hupsel is ook bekend om zijn vele archeologische vondsten, de proefboringen naar steenkool en zout aan het begin van de twintigste eeuw, resulterend in de concessie “Gelria”. Ook het KNMI heeft er een weerstation.
Zes hoofdstukken of 83 bladzijden groot en zeer leesbaar is het algemene deel. Het bevat hoofdstukken varixebrend van “Landschap en prehistorie”, via “Hupsel tussen middeleeuwen en Franse tijd” tot “De moderne tijd 1945-2010”. Daarbij is voor de 19de en 20ste eeuw rijkelijk geput is uit het gemeentearchief van Eibergen. Maar ook de lokale bronnen (archieven, verhalen van bewoners) werden niet vergeten.
Hoofdstuk 8 gaat over “Hupselse huizen en mensen”. Het is het meest omvangrijke hoofdstuk geworden: 143 bladzijden dik. Dit hoofdstuk bevat taaie kost, maar gelukkig waarschuwt de schrijver daar al voor. Ik mis een overzichtskaart van de ligging en de namen van de boerderijen. De huizen worden behandeld naar de wegen (in alfabetische volgorde) waaraan ze liggen. Ik vind het geen gelukkige keuze, temeer daar een register ontbreekt en de achterin geplaatste inhoudsopgave wel heel beperkt is. In een boek dat zo wemelt van familie- en boerderijnamen is dat geen overbodige luxe. Minder geslaagd vind ik het gebruik van het woord “buurtschap”, in plaats van het historisch meer juiste “buurschap” in de titel.
Het boek eindigt met een huisnummerconcordans 1817 – heden en een katern kleurenfoto’s van alle boerderijen en huizen. Het boek is verantwoord uitgegeven door de vele bron- en literatuurverwijzingen per hoofdstuk. Het werd gedrukt in een oplage van 1600 stuks, waaronder de 1000 exemplaren voor de leden van de Historische Kring. Daardoor is de prijs laag voor hen die zich dit boek willen aanschaffen. En dat kan ik hen zeker aanbevelen.

L.A. van Dijk, Het boek van Hupsel. Geschiedenis van een Eibergse buurtschap
Uitgegeven door de Historische Kring Eibergen i.s.m. de Buurt- en belangenvereniging Hupsel
ISBN: 978-90-73169-14-2
Eibergen 2010