‘Alles hef ziene tied’. Nu mijn tijd er bijna op zit en ik mijn resterende leef-tijd goed verzorgd mag doorbrengen in het prachtige hospice Erve Kleinsman in de buurschap Langelo onder Haaksbergen is het tijd voor een terugblik op de zaken die mij in mijn vrije tijd zo lang hebben beziggehouden.
Genealogie
Ruim 20 jaar leef ik nu met kanker. In 2012 werd duidelijk, dat het ging om een zeldzaam voorkomende vorm van erfelijke kanker, nl. het syndroom van Muïr-Torre. Dankzij goede medische zorg in Winterswijk en Enschede heb ik het zo lang kunnen volhouden. Dat buikkankers al lang in familie zitten was me ook al uit genealogisch onderzoek duidelijk geworden, want in het gemeentearchief van Eibergen zijn veel medische verklaringen van overlijden bewaard gebleven.. Mijn grootvader van vaders zijde en mijn grootmoeder van moeders zijde zijn beide overleden aan vormen van buikkanker. Mijn grootmoeder overleed er in 1927 op 39-jarige leeftijd aan, nog geen half jaar na de geboorte van haar zesde kind. Het was de leeftijd waarop ik voor het eerst met kanker werd geconfronteerd. Hoe vreselijk moet haar levenseinde wel niet zijn geweest.
Mijn moeder heeft haar moeder niet gekend, ze was anderhalf jaar bij haar overlijden. Ze heeft later wel eens verzucht ‘Ik wolle dat ik nog iemand e-kend hadde, dee moder nog e-kend hef’. Hoe belangrijk dat voor haar was, bleek vele tientallen jaren later toen ik met moeder op bezoek was in het zustershuis in Boxmeer, waar de vrouw begraven lag, die voor haar als een tweede moeder was, een nichtje van grootvader die tijdelijk voor zijn kinderen zorgde na de dood van grootmoeder. Dit nichtje is later ingetreden bij de Zusters van Boxmeer, maar overleed daar in de oorlogsjaren. Toen mijn moeder hoorde dat het graf er nog was hield niemand en niets haar tegen, hoewel ze zeer slecht ter been was, naar dat graf te lopen.
Stamboomonderzoek had al vroeg mijn interesse, ook al was er thuis bepaald geen traditie op dat gebied. In de familie van mijn vaderskant leefden weinig verhalen. Vele jaren later kwam ik er door min of meer toevallige vondsten er achter, dat daarvoor misschien wel een reden was, namelijk een doodgezwegen kind van mijn overgrootvader uit een voorechtelijke relatie met wat toen een dienstmeid heette. Ik heb nog eens geprobeerd uit te zoeken wat er van dat kind, een zoon, geworden is, maar het spoor liep helaas dood in het Ruhrgebied.
Ik ben in 1958 geboren op het erve Nieuw Biezebeek, dat in 1932/33 afgesplitst was van het oude erve Biezebeek (of in het dialect: Beezebekke). Daar heb ik mijn jeugd doorgebracht en ben er zelfs nog een tijdje boer geweest, een beroep waar ik niet geschikt voor was en ook geen opleiding voor heb gehad.
Onze tak van de familie had het erve Biezebeek in 1822 aangekocht. In 1839 trouwde mijn betovergrootvader Antoni Johannes te Vaarwerk en werd landbouwer op Biezebeek, dat hij van zijn ouders had meegekregen. In 1848 liet hij de boerderij verstenen. De sluitsteen in de boog boven de ‘nendeure’ getuigt daar nog steeds van.
De Biezebeek is een oud erf dat in de inkomstenregisters van het Münsterse klooster Überwasser al in de 11de eeuw genoemd wordt. Zijn naam heeft het wel te danken aan de ligging nabij de Berkel of een oude tak daarvan. Rond dit ouderlijk en voorouderlijk erfgoed, dat tot in de 16e eeuw een bezit was van het klooster Überwasser in Münster en waarvan vervolgens tot 1820 de heer van Borculo eigenaar was, bestaat een aardige overlevering, die ik in 1997 gebruikt heb om mijn verhuizing naar het dorp Eibergen mee te ‘versieren’:
Beezebekke, redt oew! “De boerderij de Beezebekke lag in de buurt van de Berkel en raakte bij hoog water nogal eens geïsoleerd. Op een dag was de boer op de Beezebekke ziek geworden. De dokter moest erbij komen. Maar helaas, door het hoge water in de Berkel kwam de geneesheer niet verder dan de Stokkersbrug. Hij moest rechtsomkeert maken, maar niet nadat hij uit de verte naar de zieke boer en zijn familie had geroepen: ‘Beezebekke, redt oew!'”
Vaarwerk
Staand bij de Biezebeek zie je in zuidelijke richting aan de overzijde van de in een dal liggende rivier de Berkel, het erve of hof te Vaarwerk (of in het Eibergse dialect: Vaarwark), de volgende schakel die mij in mijn geschiedenishobby heeft beziggehouden. Dat die boerderij, mijn eigenlijke stamhuis, zoveel lokale en ook regionale geschiedenis met zich meedroeg kon ik in de jaren ’70 niet bevroeden. Aan deze eenvoudige boerderij is een lange en goed gedocumenteerde geschiedenis verbonden, die vanaf ca. 1340 tot midden 19de eeuw nauwkeurig te volgen is. Ik bedoel dan niet de stamboom, maar de geschiedenis van dat erf als een van de grote hoven van het kapittel van het Stift Vreden in Duitsland, met tientallen hofhorige erven, een eigen hofrecht en hofrechtspraak. Indertijd heb ik er een dik boek over geschreven en sommige bronnen later op mijn website www.heerlijkheidborculo.nl gepubliceerd.
Mijn interesse in de geschiedenis van de Berkel werd versterkt door een vermelding in het goederenregister van de graaf Von Dahl, als heer van Diepenheim uit 1188 (datering is met vraagtekens omgeven). Daarin is sprake van het recht van zwanendrift van de heer van Diepenheim op de wateren vanaf de (water)molen Vaarwerk bij Eibergen tot aan Goor en Lochem.
Vanaf ca. 1340 tot het uitsterven in het midden van de zestiende eeuw waren de heren van Wisch eigenaren van de hof te Vaarwerk. Eigenlijk hadden ze de hof als erfelijk pachtgoed in leen van het kapittel van het Stift Vreden. Na hun uitsterven vererfden de heerlijkheid Wisch en de hof te Vaarwerk op de graven van Limburg-Stirum. Omdat deze familie in 1615/1616 ook Borculo en Lichtenvoorde verwierf werd mijn toch al bestaande interesse in de geschiedenis van stad en heerlijkheid Borculo verder versterkt, alsmede in die van het kwartier of de graafschap Zutphen, waarbinnen Borculo een vrije heerlijkheid was, zoals ook Lichtenvoorde, Bredevoort, Wisch en de graafschap Bergh die status hadden.
Over mijn belangstelling voor de geschiedenis van stad en heerlijkheid Borculo in een (hopelijk) volgend blog meer.
Haaksbergen, op ’t erve Kleinsman, voorheen Klein Langelo, 4 september 2018, Bennie te Vaarwerk
Als er een leven is vóór en na de N18, begint dat op 2 mei 2018, wanneer deze nieuwe autoweg van Enschede naar Groenlo in gebruik genomen wordt. De tweede of nieuwe Twenteroute, zoals de weg door Rijkswaterstaat wordt genoemd, vervangt de oude, die in 1857 werd aangelegd tussen Lichtenvoorde en Enschede. Maar 20 jaar eerder was in Eibergen al een begin gemaakt met de eerste noord-zuidverbinding tussen Achterhoek en Twente door de bouw van de Nieuwe Brug over de Berkel. Het is natuurlijk toeval, maar juist ook in 2018 is de in 1834 door J.P.B. Bouquié in Eibergen op de noordelijke Berkeloever gebouwde textielfabriek na een lange, maar zeer geslaagde restauratie in gebruik genomen als hotel. Een visitekaartje voor Eibergen, waar dit jaar bovendien herdacht wordt, dat de Eibergse predikant-dichter Willem Sluiter in 350 jaar geleden, in 1668, er zijn wellicht bekendste dichtregels, hier geciteerd naar de authentieke gedrukte versie van 1668, het levenslicht liet zien:
Cynici zouden kunnen zeggen, dat Eibergen door de ligging achter de nieuwe N18 opnieuw in een achterhoek terecht gekomen is. Dat is zeker het geval als je een benadering hebt dat ‘het’ allemaal gebeurt in de Randstad. Sluiter verzette zich in zijn werk ook al tegen die benadering, al kende hij het woord ‘Randstad’ natuurlijk niet. In die zin biedt de nieuwe N18 Eibergen ook nieuwe kansen. Hotel De Kastanjefabriek is daarvan een eerste vrucht. Het zou natuurlijk een prachtig vervolg zijn als er nog dit jaar in Eibergen op de kop van de Kluiversgang een monument voor dé achterhoek-dichter Willem Sluiter tot stand zou komen.
In de afgelopen jaren, zo ongeveer vanaf 2013, heb ik het tracé van de nieuwe N18 in de (voormalige) gemeenten Eibergen en Groenlo gefotografeerd. Ik wilde vastleggen wat was, wat wordt en wat geworden is. Documenteren, niet om geschiedenis te maken, maar om verandering vast te leggen met kennis van de geografie en de geschiedenis van het gebied steeds in het achterhoofd. Met de middelen van deze tijd heeft dat geresulteerd in vele duizenden foto’s, waarvan ik met enige regelmaat, en voor sommigen misschien tot vervelens toe, vooral via Twitter heb gepubliceerd. De bouw van de nieuwe weg noodzaakte mij zelfs tot de aanschaf van een autocamera, zodat ik alle oude, nu door de N18 ruw onderbroken, wegen onder Eibergen op video heb. Als het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers er belangstelling voor heeft, dan kunnen deze bestanden t.z.t. daarnaartoe gebracht worden. De aanschaf van een drone heb ik wel overwogen, maar ben er niet aan begonnen. Gelukkig hebben anderen dat gedaan, zodat in ieder geval ook de bouw vanuit de lucht vastgelegd is.
Natuurlijk heeft dit alles ook een persoonlijke component. Ik ben geïnteresseerd geraakt door alles wat rond deze weg gebeurde, omdat hij al in mijn jeugd een belangrijke rol had in de ontwikkeling van de boerderij van mijn ouders.
Toen zij midden in de jaren ’70 besloten de melkveehouderij aan de kant te doen en over te gaan op het houden van mestvarkens, had dat te maken met de opkomst van het tankmelken, maar vooral ook met de mogelijke komst van Rijksweg 15. Zij zouden, in het slechtste geval drie grondpercelen kwijtraken aan die autosnelweg, wat de basis onder de melkveehouderij zou wegslaan. In 1973 en 1977 werden twee grote varkensstallen gebouwd, die in 2003 gesloopt werden.
Dat ouderlijk erf, Nieuw Biezebeek, gelegen in het ten noorden van de Berkel gelegen deel van de buurschap Olden Eibergen, was in 1933 gebouwd door mijn grootouders op gronden die grootvader uit de Biezebeek, zijn ouderlijk erf, na het overlijden van zijn oudste broer in 1932, had gekocht. Vier percelen werden gedeeld: de Goorden, gelegen ten oosten van de oude weg naar Neede, waarop Nieuw Biezebeek verrees, de Bosweide, die ten oosten daarvan lag, de bouwkamp de Heugte, aan de huidige Leugemorsweg en de weide de Hardemaat (‘Hattemoat’) een eind ten westen van de boerderij gelegen. Rijksweg 15 zou door de Bosweide en over de Heugte aangelegd worden.
Dat is ook in de definitieve versie, maar nu onder de naam N18, ook gebeurd. Het nieuwe stuk van de Leugemorsweg loopt overigens ook diagonaal door ‘ons’ gedeelte van de bouwkamp de Heugte. Deze bouwkamp was een van de meest archeologisch interessante terreinen op het 27 kilometer lange N18-tracé. IJzertijdsporen en sporen uit de Karolingische tijd en later zijn er gevonden.
Maar ik wil het nu juist hebben over de Bosweide, archeologisch misschien minder interessant, maar historisch meer, omdat je de ontwikkeling van de landbouw daarin zo goed kunt terugvinden.
Geomorfologisch is de Bosweide geclassificeerd als beekoverstromingsvlakte, een vlak terrein waarop overstromende beken hun slib afzetten. De Berkel was nabij en de erfnaam Biezebeek duidt ook al op de aanwezigheid van stromend water. De weidegrond bestond soms uit delen zware leem afgewisseld met grof zand, hetgeen benutting voor andere doelen dan weide lange tijd onmogelijk maakte. Pas in de laatste decennia van de vorige eeuw werd er ook mais verbouwd, maar niet altijd met evenveel succes.
De naam Bosweide was een vrij nieuwe naam. In 1820 werd het perceel nog de Morsch genoemd, en ook die naam wijst op een nat gebied. In dat jaar verkocht het Domein van Borculo het erve Biezebeek aan de Zutphense koopman Hendrik Nieuwenhuis. Over de Morsch werd toen gezegd dat die voor verbetering vatbaar was, ‘bij aldien zelve werde gecultiveerd’.
In de Oorspronkelijk Aanwijzende Tafel, behorende bij het kadastrale minuutplan van 1832 (Sectie F, 2de Blad, nr. 382), wordt in de kolom ‘soort der eigendommen’ hakhout vermeld, dus de (latere) naam Bosweide is dan niet zo vreemd meer. Het perceel was toen ruim 4 hectare. Dat cultiveren zou geleidelijk aan gebeuren, zoals de topografische kaarten mooi laten zien. Ergens tussen 1890 en 1930 was het gehele terrein omgezet in weideland. Als in 1934 een luchtfoto (zie boven) wordt gemaakt, is de Bosweide goed herkenbaar. In en aan de randen van de weide staan al de eikenbomen die ik uit mijn jeugd ook nog heb gekend. In 1934 en later werd in Eibergen volop gewerkt aan de tweede Berkelverbetering (de eerste dateert uit de jaren ’90 van de 19de eeuw). Aan de noordzijde kreeg de Berkel een dijk of, zoals wij altijd zeiden ‘den bekkenwal’. Ook oude Berkeltakken, al of niet gedempt zijn nog terug te vinden op de foto (en op de kaarten). Bovendien was het Berkeldal niet zo kaal zoals het vooral na de derde Berkelverbetering in de tweede helft van de jaren ’60 van de vorige eeuw zou worden. De kleinschaligheid van het landschap en vooral de langgerekte percelen door een variëteit aan gewassen op de essen en bouwkampen valt op.
Vóórdat de nieuwe N18 zijn alles veranderende werk deed, waren de overgebleven boeren ook al bezig verder op te schalen: percelen werden aan elkaar geschoven, steilranden afgeschoven, grasland maakte plaats voor grasfalt en gesubsidieerde mais-monocultuur. De nieuwste verandering in het dal van de Berkel hier werd onlangs aangekondigd: de komst van een zonnepanelenpark aan de Hoondermaatsweg.
Toen de Bosweide eenmaal zijn weidebestemming had gekregen, kon die ook voor andere doeleinden gebruikt worden. Mijn vader, fanatiek voetballiefhebber vanaf zijn jeugd, kreeg het voor elkaar dat in de Bosweide gevoetbald mocht worden. De rooms-katholieke voetbalvereniging S.V. DES (Door Eendracht Sterk) heeft vanaf 1943 een tijdje gebruik gemaakt van die weide. Voor de uitbreiding en verandering van zijn bedrijf werd een deel van de grond gebruikt voor de bouw van twee varkensstallen.
Maar geen ingreep is zo groot geweest als die van de bouw van de nieuwe N18. De autoweg loopt hoog diagonaal door de Bosweide, waardoor de beleving van met name de steilranden van de Scholtenes en (deels) van de Heugte minder krachtig wordt, naar mijn idee. Eigenlijk is het wenselijk dat door de alsmaar voortwoekerende schaalvergroting en de landbouw met de daaraan gekoppelde wens tot grote, efficiënt te bewerken en te beheren percelen, de resterende steilranden een beschermde status krijgen. En hiermee ook samenhangend: de bescherming van houtwallen en hoog opgaand hout, want ook daarmee is het in de laatste jaren nog hard achteruitgegaan.
De nieuwe weg ligt er nu. Het is te hopen dat hij aan zijn doel zal beantwoorden. Ik heb de wording willen documenteren, wat niet wil zeggen dat ik over die weg geen mening heb. Ik zie dat de weg soms mooi door het landschap is gelegd, maar op andere plekken vernietigend is geweest, bijvoorbeeld in het dal van de Hupselse Beek, waar het weglichaam van de toekomstige verbinding Borculo-Duitsland een brute verbreking vormt. In het Eibergse Berkeldal is het hooggelegen weglichaam eveneens een brute onderbreking. De ‘spiral hill’ of ‘eiberg’ past er niet. Het is een omkering van het landschap.
Sommige parallelwegen en fietspaden zijn mooi aangelegd, bijvoorbeeld het fietspad tussen Lintveldseweg en de Hupselse Markenweg door het Oldeneibergse Veld. Deze weg heeft nog geen naam. Ik stel voor deze de Oldeneibergse Veldweg te gaan noemen. Wat de naamgeving betreft heb ik enige bemoeienis gehad met de nieuwe of te hernoemen wegen in de gemeente Eibergen. Bij de viaducten heb ik vraagtekens bij dat over de Borculoseweg, dat beter de Oldeneibergse Es genoemd had kunnen worden, want de N18 ligt op die plek in die es. Viaduct het Vinkennest in de Lintveldseweg is (vind ik) een armoedekeus geweest. Hier was de naam Oldeneibergse Veld juister geweest. Zelfs bij heemkundekringen mag je niet altijd voldoende lokaalhistorische kennis verwachten. Vraagtekens heb ik ook de benaming Stokkert (Stokkert[s]brug?] voor de nieuwste N18-Berkelbrug. Ook hier was met een naam als de Markenbrink beter recht gedaan aan de lokale historie. De Markenbrink was een perceel weideland van de mark van Olden Eibergen. Het bleef bij de markenverdeling in de 19e eeuw onverdeeld, omdat van de pachtopbrengsten ervan, de mark de Stokkersbrug, wegen en in de 18de eeuw ook de kerkhofmuur van onderhielden.
Wat ik niet begrijp, is dat op sommige eeuwenoude bouwlanden nieuwe beplanting is aangebracht. Dat getuigt van weinig kennis van het historische landschap. In het geval van het bouwland de Heugte, wordt weggebruikers daardoor op termijn een mooi zicht op het dorp Eibergen ontnomen. Ook op de Oldeneibergse Es is dat op vrij grote schaal gebeurd.
Hiermee samenhangend vraag ik mij verder af, waarom op zoveel hooggelegen bouwlanden sloten zijn aangelegd, sloten die nooit functioneel zullen worden en alleen maar veel onderhoud zullen vergen.
Met betrekking tot de onderbroken oude wegen hoop ik dat die oude wegen zoveel mogelijk herkenbaar zullen blijven. Soms is dat op een mooie wijze gedaan, zoals het stukje van de voormalige Hupselseweg/Kiefteweg tussen Stokkersweg en nieuwe N18.
Een niet te begrijpen keuze is gemaakt ten aanzien van het nieuwe deel van de Leugemorsweg tussen de oude Leugemorsweg en de aansluiting bij de voormalige Stokkersweg bij de Berkel. De bouwkamp, maar ook de oeroude relatie van dit bouwland met het nu aan de overzijde van de nieuwe N18 gelegen erve Biezebeek, was beter in stand en beleefbaar gebleven als de bestaande weg met een haakse bocht aan een nieuwe N18-parallel naar de Stokkersbrug was aangelegd. Zoals bekend staan vele oude boerderijen met hun grote inrijdeuren, de ‘nendeure’ naar de bouwkampen toe gekeerd. Beplanting en verlegging van de Leugemorsweg, maken die beleving van historie nu moeilijk.
Maar, zoals met alles, ooit komt er een generatie die niet anders meer weet. ‘De tied mot zien wark doon’, roep ik vaak. Voor mij was het documenteren een mooie manier om enerzijds meer kennis te krijgen van de geografie en de geologie van het landschap van mijn jeugd. Anderzijds hielp dat documenteren bij de ‘verwerking’ van de ingrijpende veranderingen in dat landschap.
Eibergen, Oude Koninginnedag 2018, Bennie te Vaarwerk
Het was weer eens zo’n dag om er met de fiets op uit te gaan voor een rondje Eibergen. Dat doe ik vaker, zeker nu de aanleg van de nieuwe N18 zijn schaduw vooruit werpt. Maar vandaag was er een extra reden, namelijk het bezoek van iemand van de Stichting Marke Mallem. Die organisatie heeft enkele jaren geleden gronden rond de Berkel in de buurschappen Mallem en Olden Eibergen in beheer gekregen. En nu zitten ze boordevol plannen, waarvoor ze ook mijn medewerking vroegen. Het betreft een plan om in het gebied weer markenstenen te plaatsen.
Gelukkig zijn er in Mallem nog enkele originele exemplaren bewaard gebleven, o.a. achter sportpark de Bijenkamp, in het gebied dat vroeger de Mallerhaar heette. Het vervelende is alleen, dat de markenstenen geplaatst moeten worden in het gebied tussen de Oude en Nieuwe Berkel in Eibergen/Mallem, vanouds nat weideland (niet voor niets naar de ligging bij de Mallemse Molen de Molenmors genoemd), dat al eeuwen particulier bezit was. En markenstenen treffen we in de historie vooral aan op ooit betwiste veldgrond, die in onze contreien tot in de negentiende eeuw gemeenschapsgrond was. Conflicten over gebruiksrechten waren meestal aanleiding om die stenen, vaker nog palen of zandhopen, te plaatsen. Het lastige is nu, wat je moet doen met markenstenen in een gebied dat al heel lang geen gemeenschappelijke grond meer is. De nieuw te maken stenen moeten dan ook verwijzen naar de grenzen van het nieuwe gebied in Mallem dat door de Stichting Marke Mallem beheerd wordt. De enige historische connotatie zou m.i. kunnen zijn dat hetzelfde formaat zandstenen als in de Mallerhaar gebruikt wordt (25 x 23 cm en ca. 1 meter boven de grond).
Een ander plan van de Stichting Marke Mallem betreft het in gebruik nemen van het oude gemeentehuis van Eibergen (‘villa Smits’) als ‘Berkelcentrum’. Afgelopen jaar werden de kantoorvleugels gesloopt en nu staat het oude gemeentehuis eenzaam en alleen op een bult te wachten op een nieuwe bestemming. De gemeente Berkelland wil op die locatie de band van Eibergen met de Berkel versterken, reden waarom de sloop plaatsgevonden heeft. Het is te betreuren dat de gemeente bij de herinrichtingsplannen geen rekening gehouden heeft met het historische karakter van die plek (‘de Borg’) en van het terrein tussen het Openluchttheater en Zalencentrum De Huve, (‘Borggraven’). De Borggraven, nu nog herkenbaar als een slecht onderhouden sloot, moet het terrein van de al in de middeleeuwen verdwenen burcht verbonden hebben met de Berkel. Nabij de plek van het gesloopte gemeentekantoor heeft men in 1988 een dichtgegooide gracht van zes meter breed en zes meter diep gevonden. Vanwege de hoge ligging van Eibergen moest de gracht wel diep zijn om water vast te kunnen houden. Onder de nieuwbouw kwamen de sporen van een rond bouwwerk te voorschijn, dat omgeven was door een eigen gracht. Kortom dit moet wel de kern van het historische Eibergen zijn. In de uitvoering van de plannen zouden Borg en Borggraven weer herkenbaar gemaakt moeten worden.
De nieuwe N18 werpt zijn schaduw op diverse plekken in het buitengebied vooruit. Momenteel wordt gewerkt aan het dieper leggen van aardgasleidingen. De belangrijkste plek is de Oldeneibergse Es tussen Stokkersweg en Groeneweg. De laatste weg was ooit een drijfweg voor het vee van op of bij de es staande boerderijen naar het meer zuidelijk gelegen Oldeneibergse Veld. Er lijkt een groot gebied ontgraven te worden. Omdat er twee jaar geleden geen proefsleuven zijn gegraven in dit deel van de es, vraag ik mij af of er archeologische begeleiding plaatsvindt. Dat lijkt mij toch wel het minste voor in de regel zo’n interessante historische locatie. Vanmiddag heb ik er in ieder geval nog niets van gezien.
In het ten noorden van de Berkel gelegen deel van de buurschap Olden Eibergen wordt eveneens gewerkt aan het dieper leggen van aardgasleidingen. Dat gebeurt hier in de Bosweide, die in zijn geheel ooit behoorde tot het in 1299 voor het eerst genoemde en omgrachte erve Biezebeek (linksachter). Die boerderij werd in 1933 gesplitst. Nieuw-Biezebeek staat rechts op de foto. Hoewel de Bosweide historisch en archeologisch niet erg waardevol is, kunnen in het deel bij Biezebeek (vóór de kapschuur) nog wel eens sporen van een diepe dubbele gracht zitten. Ik kan het weten, want Nieuw-Biezebeek mijn geboortehuis. Bij het graven van een scheidingssloot in de Bosweide kwamen in de jaren ’80 twee scherpe profielen van diepe sloten tevoorschijn. Hopelijk komt er voldoende aandacht voor de archeologische begeleiding van de werkzaamheden rond de aanleg van de nieuwe N18.
Literatuur
K.J. Steenhouwer, Eibergen. Fietsen langs grenzen en graven. Archeologische routes in Nederland, 42 (Amersfoort 2004)
Momenteel vinden er ingrijpende egalisatiewerkzaamheden plaats aan de westzijde van de Stokkersweg ter hoogte van het erve Biezebeek aan de Leugemorsweg. Kennelijk heeft de gemeente Berkelland daartoe toestemming verleend. Dat is zeer te betreuren, aangezien hiermee (een restant van) een waarschijnlijk zeer oud en historisch waardevol landschap verwoest wordt. Nou ja, veel was er vanaf ca. 1960 al verdwenen. Door de komst van de nieuwe N18, direct aan de oostzijde van dit mogelijk oudste (begin twaalfde eeuw) Eibergse erf, wordt er de komende jaren nog veel forser ingegrepen. Vorige week deed de gemeente Berkelland melding van beëindiging van de bedrijfsactiviteiten op het adres Leugemorsweg 8 (Biezebeek dus). Daarmee houden de landbouwactiviteiten op het erf na pakweg 900 jaar op te bestaan.
De buurschap Olden Eibergen bestond van oudsher uit twee delen die door de Berkel van elkaar gescheiden waren. In het noordelijk gedeelte werd de kern eeuwenlang gevormd door de drie grote en gewaarde erven Olminkhof, Biezebeek en Leugemors. Olminkhof was een hof van de abdis van het Stift Vreden. Leugemors was een geestelijk goed.
Over Biezebeek, waar het in dit blog om draait, heerst wat onduidelijkheid.[1] Als het een goed was dat behoorde bij de Hof te Neede, dan wordt het voor het eerst genoemd in het begin van de twaalfde eeuw als ‘Besvich’ en domus (erf) Besbeke. In 1299 gaf abdis Adela van het klooster Überwasser in Münster, dat bezitter was van de Hof te Neede , en daarmee ook van het erve Biezebeek, het goed in pacht aan Goswin van Kunre en diens vrouw Petronilla van Vorden. In 1384 heette het erve Besbeke. Mogelijk zijn er meerdere erven van die naam geweest. Biezebeek en Leugemors worden echter ook als hofhorige erven van de Olminkhof genoemd en daarmee van het Stift Vreden.[2] Op 2 juli 1360 ontsloeg de abdis van Vreden scholtin Bekam van de hof thon Alvinchove en haar zoon Gerhardus uit de horigheid en maakt hen tot dienstmannen (ministerialen). Zij verpachtte voor het leven aan de scholtin (villicam, meierin) de Alvinchove en de goederen Beesbeke en Loghenmersch in Eibergen en het goed Kote in Herike (Markelo). [3]
In 1374 hadden Gijsbert van Bronckhorst en zijn vrouw Henrike van Borculo de Hof te Neede en het erve Biezebeek in pacht van de abdis. De goederen bleven in hun handen en die van hun opvolgers. Toen de Heerlijkheid Borculo in 1616 ‘Nederlands’ werd, trok de nieuwe Heer van Borculo deze bezittingen aan zich en gedroeg zich voortaan als eigenaar. Het Stift Überwasser had, ondanks de nodige processen, het nakijken. De goederen werden omgezet in pachtgoederen van de Heerlijkheid Borculo. Een mooi staaltje van ‘usurpatie’. De goederen deelden voortaan het lot van de Heerlijkheid Borculo.
In 1820 verkocht de Dienst van de Domeinen, die onder het ministerie van Financiën viel, het goed Biezebeek aan de Zutphense koopman Nieuwenhuis. Op zijn beurt verkocht die het in 1822 aan Jan Willem te Vaarwerk. In de jaren na 1830 werd zijn tweede zoon, Antoni Joannes, boer op Biezebeek. Hij trouwde in 1839 met Jacoba Henrica Nijenhuis van ’t Niënhuis in Lintvelde/Beltrum. De initialen van het echtpaar, benevens het jaartal 1848, vermoedelijk het jaar van de verstening van de boerderij, staan in de sluitsteen van de boog boven de inrijdeuren (‘nendeure’). Het bleef in handen van de familie Te Vaarwerk totdat het in 1955 vererfde op een neef Harbers, wiens nazaten het erf enkele jaren geleden hebben verkocht i.v.m. de aanleg van de nieuwe N18.
Biezebeek was een ‘Gräftenhof’, een boerderij omgeven door een (in dit geval) enkele gracht. Het enige originele restant van die gracht is de diepe sloot op de hoek Stokkersweg-Leugemorsweg. Maar ook onder het nu te egaliseren terrein bevinden zich resten van de gracht. Het terrein dat nu geëgaliseerd wordt bestond van zuid naar noord uit een bouwkamp (‘de Kamp’ of ‘Biezebekerkamp’), een houtwal, een tot omstreeks 1980 tamelijk brede sloot in het oude beekdal (en waarschijnlijk naamgever van de boerderij), een houtwal (verdwenen ca. 1980), een weggetje tussen de houtwal en de bouwkamp genaamd ‘het Lange Stukke’, die voerde naar een laaggelegen weide, en tenslotte de bouwkamp, ‘het Lange Stukke’.
Het ten westen van de Stokkersweg gelegen grachtdeel was tot omstreeks 1980 nog te zien en is toen dichtgeschoven met grond van de bouwkamp ‘het Lange Stukke en puin van de afgebrande schuur van boerderij Bruil, Stokkersweg 10. De gracht zit waarschijnlijk nog grotendeels intact onder het maaiveld.
Door de egalisatie wordt het oude beekdal gedempt. Uit mijn jeugd weet ik nog dat het water in dit gebied niet afliep naar de Berkel (die een paar honderd meter zuidelijker stroomde), maar een weg zocht in de richting van Neede. Door de aanleg van de Stokkersweg kwam er een dam, weliswaar voorzien van een duiker, in dit oude beekdal. Dat was niet voldoende voor de afwatering van de weide van Bruil in de hoek Stokkersweg-Leugemorsweg, die bij de minste of geringste bui al onder water stond (en staat). Nu die weide al jarenlang als akkerland gebruikt wordt voor maïsverbouw, is het meestal moeilijk het land te bewerken. Diepe sporen en slechte grondstructuur zijn het blijvende gevolg, ondanks ophoging enkele jaren geleden. De problemen zullen niet minder worden als de oude sloot aan de overkant van de weg gedempt wordt en de houtwal, die nog slechts bestaat uit enkele oude eiken, gekapt wordt. De toestemming van de gemeente Berkelland is des te onbegrijpelijker als men weet, dat nog niet zo heel lang geleden, in het kader van de laatste ruilverkaveling, in het laag gelegen weideperceel direct ten westen aansluitend aan de nu deels verder te egaliseren bouwkampen, nieuwe natuur werd aangelegd.
‘Alles van waarde is weerloos’. Dat geldt ook voor het landschap dat in Berkelland geen woordvoerder meer heeft. De ontregeling bij de overheid, de opheffing van de gemeentelijke Erfgoedcommissie, het gemis aan kritische volgers van de gemeentepolitiek, het gebrek aan deskundigheid bij heemkundeverenigingen, maar ook het gebrek aan historisch besef bij de boeren, toch eeuwenlang de vormers en hoeders van het landschap, hebben tot deze treurige uitkomst geleid.
Bennie te Vaarwerk
[1] Ontleend aan: J.G. Smit, ‘Kerk en kerspel van Neede tot 1616’, in: Bijdragen en Mededelingen ‘Gelre’ deel 67 (1974) blz. 27-49, i.h.b. blz. 34-35; Edeltraut Balzer, Adel-Kirche-Stiftung. Studien zur Geschichte des Bistums Münster im 11. Jahrhundert, (Münster 2006), blz. 583
[2] Bernhard Brons, Geschichte der wirtschaftlichen Verfassung und Verwaltung des Stiftes Vreden im Mittelalter (Münster 1907), blz.47
[3] L. Schmitz-Kallenberg, Inventare der nichtstaatlichen Archive der Provinz Westfalen, Regierungsbezirk Münster: Beiband I, fürstlich Salm-Salm’sches Archiv in Anholt, Stift Vreden (Münster 1902) blz. 160, regest nr. 442, 2 juli 1360.