Categoriearchief: Bataafs-Franse Tijd (1795-1813)

Enkele nieuwe gegevens over de bouwgeschiedenis van de Piepermolen in Rekken

De Rekkense Piepermolen op Nationale Molendag 2018

Iedereen die van Eibergen naar Rekken rijdt, kent wel de windmolen, links van de weg in het deel van Rekken dat ‘het Kip’ heet. Het is een bijzondere molen, want hij heeft een stenen romp, wat in Nederland en zeker ook in Gelderland uniek is.  In 1972 werd de molen gerestaureerd, nadat 32 jaar eerder, namelijk tijdens een storm in 1940, de wieken van de molen waren afgewaaid. Na de restauratie werd de molen beheerd door de Pieperstichting. Deze ging in 2004 samen met de Stichting de Mallumsche Molen op in de Stichting Eibergse Molens. Op de Beeldbank van de RCE zijn mooie foto’s te vinden van de Piepermolen vóór, tijdens en na de restauratie.
Ik ken de Piepermolen, genoemd naar de laatste eigenaar, vanaf mijn jeugd. Omdat ik veel familie op ’t Kip en in de daarachter gelegen Ape heb wonen, speelden we er regelmatig.

Zicht op het gebied de Ape in Rekken aan de zuidzijde van de Berkel.

Maar ik kan me niet herinneren dat ik ooit in de molen ben geweest na de restauratie. Een krantenartikel waarin vrijwillig molenaar Ton Esman uitgebreid aan het woord kwam, was aanleiding om zaterdagmiddag 12 mei, Nationale Molendag, naar Rekken te fietsen.

De molen, gelegen op een belt, is ook bijzonder om het bouwjaar, namelijk 1796, het tweede jaar van de Bataafse Vrijheid. Na de komst van de Fransen en de val van de Republiek in 1795 werden de heerlijkheden en heerlijke rechten afgeschaft. Molenaar Van Hasz begreep de tijd en smeedde het ijzer toen het heet was. Maar tot nu toe was onbekend dat de succesvolle poging van Van Hasz de tweede poging was. Want al eerder, namelijk in 1786-1787, was er een windmolenbouwplan, maar dat mislukte. Het was te vroeg. Over die beginperiode gaat dit blog.

Heerlijk recht van water en wind
Het recht van water en wind was één van de heerlijke rechten van de heer van Borculo, waaronder ook Rekken viel. Dat wil zeggen dat het alleen aan de heer der heerlijkheid was voorbehouden om water- en windmolens te mogen bouwen. Zo bezat de heer van Borculo de watermolens van Borculo en Olden Eibergen en de windmolen op de Needse Berg. Laatstgenoemde heeft hij ooit wederrechtelijk in bezit gekregen van de oorspronkelijke eigenaar, het Stift Überwasser in Münster, dat ook de Grote en Kleine Hof te Neede en het patronaatsrecht van de kerk te Neede bezat (en die eveneens via een pachtconstructie in handen kwamen van de heren van Borculo). De heer van Borculo bezat in de zestiende eeuw ook een windmolen in Lichtenvoorde.
Er was in de heerlijkheid Borculo één molen die niet in het bezit van de heer van Borculo was, namelijk die in Mallem, die altijd deel uitgemaakt heeft van de Hof te Mallem.  Dit goederencomplex was ooit een bezit van de graven van Dahl als heren van Diepenheim, daarna, sinds 1331, van de bisschoppen van Utrecht. Korte tijd daarna moeten hof en molen in bezit gekomen zijn van de heer van Borculo, die het op zijn beurt in leen uitgaf. Zijn Mallemse leenman kreeg hof en molen met het recht van gemaal (molendwang) over het kerspel Eibergen: alle kerspellieden (dus van die te Rekken tot en met die van de Waterhoek bij Borculo) moesten hun graan in Mallem laten malen. Of dat in de praktijk ook gebeurde, waag ik wel te betwijfelen, maar dat voor nu terzijde.
Nog in 1736 werd in een stuk betreffende een voorgenomen verkoop van de heerlijkheid Borculo het “recht van water en wind” genoemd onder de heerlijke rechten. Er werd aan toegevoegd: “Door dat regt kan niemand wind- of watermolens hebben als de Heeren van Borkelo”. We hebben al gezien dat Mallem hierop een uitzondering vormde, maar dat het recht van molendwang wel door de heer van Borculo aan zijn leenman van Mallem was verleend. Maar het recht van water strekte zich ook verder uit: “En uyt hoofde van eygendom van ’t water hebben de Heeren van Borkelo dikwils ’t gebruyk van water op eene recognitie toegestaen aen menschen van toverije beschuldigt en die door dat middel haer onschuldigheyt versoeken te mogen toonen.”
Pogingen om vóór 1795 watermolens te bouwen in de heerlijkheid zijn elders beschreven , maar met betrekking tot de windmolens is nog weinig bekend. Dankzij de steen in de romp van de molen, weten we dat de Rekkense molen in 1796 werd gebouwd. Het ligt voor de hand een verband te leggen met de afschaffing van de heerlijkheden en heerlijke rechten in 1795. Maar, zo bleek mij nog niet zo heel lang geleden, ook in Rekken was al eerder een poging ondernomen om een korenwindmolen te bouwen, namelijk in 1786-1787.

Eerste bladzijde van het rekest van de Rekkenaren, 1786 (NA, NDR, inv.nr. 2028)
Laatste bladzijde van het rekest van de Rekkenaren uit 1786, met de handtekening van de buurmeesters, de geërfden en de (beoogd) molenaar (NA, NDR, inv.nr. 2028)

De mislukte bouwaanvraag van 1786
Vermoedelijk in december 1786 hebben de buurmeesters en geërfden, dit is het bestuur van de mark en de bezitters van de stemgerechtigde erven in de mark, een verzoek ingediend bij de heer van Borculo, op dat moment prins Willem V. Zij voerden aan dat, “de verre afgelegentheyd der koorenmoolen [die van Mallem of de Nieuwe Molen], als van de onbruikbaarheyd der wegen bij het wintersaysoen” nadelig was voor “ons dorp en buurschap”. Daardoor waren velen genoodzaakt geweest het graan “buitenslands”, d.w.z. buiten de heerlijkheid, te laten malen. Daarom hadden zij een plan gemaakt, “om eene windkoorenmoole op eene bekwaame plaatsche in ons voorschreven dorp of buurschap” te bouwen, die niet schadelijk zou zijn voor de belangen van de bestaande molens en vooral niet voor die van de heer van Borculo.
Voor de uitvoering van het molenbouwplan had het markenbestuur David Berendzen ingehuurd, “molenaar aan de stadt en graafschap Berg”. Zij begrepen ook dat het plan geen kans van slagen had, als niet eerst toestemming aan de heer van Borculo zou worden gevraagd. Buurmeesters, geërfden en molenaar Berendzen ondertekenden het verzoek.
De Domeinraad, het college dat de bezittingen van de Prins van Oranje bestuurde en administreerde, stuurde de brief door naar hun Borculose beambten en adviseurs, B.E. Abbinck en rentmeester B.A. Roelvinck. Zij kwamen op 8 januari 1787 met een advies, dat korte metten maakte met het Rekkense plan. Zij overwogen,
– “dat in de boerschap Rekken nooit tevoren een windmoolen is geweest;
– dat de ingezetenen aldaar doorgaans gewoon zijn haar koorn te laten breken op de Mallemsche moole;
– dat eenige daarvandaen wonen een half uur of minder en zommige een uer gaans of daaromtrent;
– dat dierhalven, wanneer in Rekken een windmoolen wierd gezet, daardoor een merkelijke praejudicie [nadeel, schade] zoude worden toegebragt aan de heer van Odink als eigenaer van de Mallemsche mool en dieswegens ongetwijfelt darover contesten [strijd] zouden komen te ontstaan;
– dat ook des zomers den weg uit Rekken na de voorsz. mool zeer wel te gebruiken is en dat des winters de supplianten aan de eene kant de ongemakken van dien met meer andere ingezetenen van de heerlijkheid gemeen hebben, en het aan de andere kant kennelijk is, dat door het zetten van een mool de wegen niet worden verbeterd.
En hierbij dan nog mede wordende geconsidereert, dat het gemaal van de boerschap Rekken op zig zelven zo groot niet is dat daarop alleen een mool kan worden onderhouden en wij dierhalven aldus niet kunnen zien dat hierin eenige avantage [voordeel] voor het Domeyn resideert, maar in tegendeel voor ’t zelve daaruit niet als kosten en dispuiten zullen resulteren (…). En dat wij bovendien en in ’t generael ook zouden vermeenen, dat het gebruik van alzulke hoge of regale [=heerlijke] rechten aan geen particulieren of vreemden behoorde te worden geconcedeert [toegestaan], maer dat de natuir, toestand en conservatie derzelve meer komt te vereischen, dat alleen door den hogen heer der heerlijkheid werden g’ëxerceert [uitgeoeffend]”.
Het plan verdween in de Haagse kast of in de woorden van 1786: het “verzoek diende te worden gehouden in advys”. De Oranjegezindheid, die de Rekkenaren in deze tijd voor de in zoveel moeilijkheden verkerende stadhouder en heer van Borculo aan de dag legden, leverde niets op zolang het oude regime nog aan de macht was.
De val van de Republiek en de komst van de Bataafse Republiek in 1795 betekende o.a. het einde van de heerlijkheden en de heerlijke rechten. Dat betekende overigens nog niet dat iedereen zijn gang kon gaan. In Rekken werd het molenplan weer opgepakt, maar nu niet door het markenbestuur, maar door een particulier.

De eerste steen voor de windmolen, gelegd in 1796. Met de namen van de stichters.

Bouwvergunning voor Jan van Has[z], 2 oktober 1795.
Op 2 oktober 1795 kreeg Jan van Has te Ruurlo (Roderlo) van het Provinciaal Collegie van Politie, Finantie en Algemeen Welzijn in Gelderland toestemming om “binnen het Quartier van Zutphen in de heerlijkheid Borculo onder Rekken, kort aan de Munstersche grenzen een koornwindmolen te mogen doen timmeren en te zetten, om daarop koorn gemalen te worden en hem daartoe het gewoone windregt toestaan.”
Het Provinciaal bestuur trad dus in de plaats van de verdwenen heer van Borculo. Dat bestuur had bovendien de mogelijkheid tot het indienen van bezwaren opengesteld, maar daarop was geen respons gekomen. Van Has moest wel jaarlijks een “erftinsregt”, een erfpacht, van vijf guldens betalen aan de rentmeester van het Kwartier van Zutphen.

Octrooi voor Jan van Has uit Ruurlo om een windkorenmolen in Rekken te mogen bouwen en te houden, 1795 (GldA, BFA, inv.nr. 300).

Helaas heb ik het rekest van Jan van Hasz niet in het dossier aangetroffen. Het lijkt mij echter onwaarschijnlijk dat hij gehandeld heeft zonder medeweten van de Rekkense geërfden. Dat hij bouwheer van de molen was, blijkt nadrukkelijk uit een steen in de romp die zijn naam en die van zijn vrouw: J.S. van Hasz en A. Mellink. Volgens het bevolkingsregister van Eibergen van 1817 was de gereformeerde Johannis Stephanus van Hasz op 11 januari 1753 in ’s-Heerenberg geboren. Zijn vrouw, Aaltjen Mellink, was in Rekken geboren op 5 februari 1764.
De geschiedenis van de molen is volgens mij nog nergens compleet beschreven. Het boekje van H. van Dorsten, Langs Achterhoekse molenb. De molens van Graafschap en Liemers, biedt summiere informatie. Bouwkundig zal de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed wel over veel informatie beschikken.

De steen met het (vermoedelijke) huisnummer in een van de deuropeningen van de Piepermolen op de eerste verdieping.

Negentiende eeuws huisnummer G 127
Bij de rondgang op Nationale Molendag 2018 viel mijn oog nog op een bijzonderheid. Op een van de stenen in een deuropening op de eerste verdieping staat een hoofdletter G en het getal 127 gebeiteld. Mogelijk is dit het huisnummer van de molen na 1850, toen de ‘wijken’ of buurten van de gemeente Eibergen een letter kregen. Rekken werd wijk G.  In 1817, toen de gemeente een doorlopende huisnummering kende, had het perceel ‘Aan den Molen’ het nummer 245. De wijkaanduiding voor Rekken met de letter G bleef gehandhaafd tot de invoering van straatnamen omstreeks 1970.

Impressies van de Piepermolen op Nationale Molendag 2018 

13 mei 2018,
Bennie te Vaarwerk

Archiefonderzoek

Enkele keren per jaar ga ik in het Nationaal Archief onderzoek doen. Ik doe dat al sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw. Maar toen was het een totaal andere beleving: je was druk met het opzoeken, aanvragen, wachten op de stukken en vervolgens met het lezen, maken van excerpten of transcripties. Soms liet je kopieën maken. Doodmoe ging je naar huis.

Het Binnenhof in Den Haag. Hier ondertekende Prins Willem V op 27 december 1776 de koopakte van stad en heerlijkheid Borculo.
Het Binnenhof in Den Haag. Hier ondertekende Prins Willem V op 27 december 1776 de koopakte van stad en heerlijkheid Borculo.

 

Nu is alles anders (behalve de vermoeidheid). Thuis doe je de voorbereidingen tot en met het aanvragen van de stukken. In het archief, waar strenge beveiligingsmaatregelen van kracht zijn, liggen de aangevraagde stukken dan klaar en kun je aan de slag. Ik lees de stukken ter plekke nauwelijks meer, maar maak des te meer foto’s. Het bezoek is vooral productiedraaien geworden. Thuis ga ik aan het werk en kan de gefotografeerde stukken beter bestuderen. Het mooiste is dat je nog originele stukken in handen krijgt. In die zin hoop ik dat archiefdiensten nooit de deuren helemaal zullen sluiten voor fysiek bezoek. Je moet er toch ook niet aan denken dat je alleen de Nachtwacht ziet vanachter je laptop. Bovendien, de historische sensatie zit hem toch in het in eventjes handen hebben van het originele stuk in al zijn schoonheid, onvolmaaktheid, gebreken en zelfs de geur. De band met de tijd zie je alleen in het origineel. Dat mocht ik ook nu weer ervaren. In de onder volgende fotocollage laat ik enkele documenten zien.

 

Archieven zijn ook, om maar eens een modewoord te gebruiken, ‘big data’ geworden. Met behulp van digitale of gedigitaliseerde informatie kunnen (en moeten) nieuwe vragen beantwoord worden en oude vragen opnieuw getoetst worden. De klassieke archiefinventarissen geven soms slechts beperkt weer van wat er in de archieven zelf gevonden kan worden. Een voorbeeld: in de archieven van de Wetgevende Colleges, formeel: de Wetgevende Colleges van de Bataafse Republiek en van het Koninkrijk Holland, 1796-1810, vindt men onder andere in  inventarisnummer 431 een pak rekesten (verzoekschriften) die door betroffenen/betrokkenen aan de Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam waren gezonden naar aanleiding van de in de Staatsregeling van 1798 opgenomen afschaffing van heerlijke rechten, tienden en andere verplichtingen die uit de opgeheven feodale verhoudingen waren voortgekomen. De eigenaren daarvan vreesden inkomstenderving. Zij deden dus hun best hun rechten te bewijzen, ook met historisch materiaal, in afschrift of met originelen. Eén van die instellingen was het Stift Vreden, dat in de graafschap Zutphen en in Twente nogal wat bezittingen had, vooral bestaande uit hoven, hofhorige goederen, erfpachtgoederen, leengoederen en tiendcomplexen. De afschriften die het Stift meestuurde naar Den Haag gaan soms terug tot de 14de eeuw. Daarnaast zitten er 16de eeuwse originelen tussen. Kortom, het belang was groot en de tijdspanne die de bijlagen bestrijken was lang. Als onervaren onderzoeker verwacht je op grond van de beschrijving in de archiefinventaris deze rijke inhoud niet. Willen deze archieven ooit zinvol gebruikt kunnen worden als big data, dan zal er nog het nodige moeten gebeuren aan het nader toegankelijk maken. Onder de huidige omstandigheden zijn big data dus veel meer dan wat alleen op het internet te vinden is/toegankelijk gemaakt is. Een recent bericht maakt de betrekkelijkheid van big data op een andere manier duidelijk. Onlangs las ik een stuk waarin iemand op grond van op basis van een analyse van ‘big data’, in dit geval een vergelijking van luchtfotobestanden uit 1974 en 2015, meende te kunnen vaststellen dat het met de vermindering van de bossen, coulissen e.d. nog wel mee viel. Dank je de koekoek, zou ik zeggen, in 1974 was de klassieke ruilverkaveling op of net over zijn hoogtepunt. Zouden luchtfoto’s vanaf 1934 gebruikt worden (en gedigitaliseerde topografische kaarten), dan zou het beeld geheel anders zijn. Het is maar wat je wilt vergelijken (en/of horen!).

Al dat archiefonderzoek maakt mijn kennis over de geschiedenis van stad en heerlijkheid Borculo overigens steeds betrekkelijker: hoe meer ik zie, hoe minder ik weet. En het besef wordt ook steeds groter dat er (veel) meer bewaard is gebleven dan je op grond van de klassieke archiefinventarissen en zelfs het internet kunt vermoeden. Voorlopig blijft het leuk!

Bennie te Vaarwerk