De maker en eigenaar van deze website is Bennie te Vaarwerk. Ik wilde in 1999 met mijn onderzoek naar de geschiedenis van stad en heerlijkheid Borculo op het internet aanwezig zijn, om daarmee meer bekendheid te krijgen voor de geschiedenis van dit gebiedje op de grenzen van Münster, Utrecht en Gelderland.
Bennie te Vaarwerk (1958-2018) Opgesteld door Erfgoedcentrum Achterhoek Liemers
Op 21 september jl. overleed onze oud-collega Bennie te Vaarwerk op veel te jonge leeftijd. Bennie was onze collega toen hij bij destijds nog het Streekarchivariaat Regio Achterhoek (thans Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers) als regionaal archiefinspecteur werkte. Groot was bij ons de teleurstelling toen hij de overstap naar de Provincie Gelderland maakte. Wij gunden hem zijn nieuwe baan van harte, maar vonden het jammer dat zo’n hartelijke, betrokken en deskundige collega ons ging verlaten. Gelukkig bleef het contact ook in zijn nieuwe functie als interbestuurlijk toezichthouder archieven met ons bestaan.
Naast zijn beroepsmatige bezigheden op het gebied van de archieven, was Bennie ook een bevlogen historicus. Zo was hij in 1986 betrokken bij de oprichting van de Historische Kring Eibergen en leidde de belangstelling voor zijn geboortegrond in 1992 tot de oprichting van de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo. Deze stichting legde alle Borculose archieven die zich buiten de regio bevonden op microfilm vast en maakte ze zodoende toegankelijk voor onderzoek.
Bennie laat twee lijvige publicaties na. In De Hof te Vaarwerk en zijn bewoners, 1188-1900, beschrijft hij de geschiedenis van de boerderij van zijn voorvaderen. En DeSt.-Mattheuskerk van Eibergen is een kroniek van deze parochie tussen 1795 en 2010. Daarnaast heeft hij sporen achtergelaten in vele archiefinventarissen, o.a. van middeleeuwse rekeningen en markeboeken van plaatsen in de huidige gemeente Berkelland.
In een van zijn laatste gesprekken (met Peter Zandee van de Gelderlander) waarschuwde Bennie dat zijn werk niet af is: ‘er valt altijd meer te zoeken en te vinden als het gaat om kennis van vroeger’. En in zijn blog zegt hij ‘een minpunt is dat door de digitalisering vooral jonge en onwetende mensen kunnen gaan denken dat als iets niet digitaal vindbaar is, het dan ook wel niet zal bestaan. De echte archiefonderzoeker weet wel beter.’
We zijn hem dankbaar voor zijn vriendschap en het vele werk dat hij op historisch gebied en voor de archieven heeft verricht. Dat werk heeft hij ondanks zijn ziekte die hij gedurende 22 jaar moedig droeg, tot op het laatst met volle overgave verricht.
Zie voor meer informatie www.heerlijkheidborculo.nl. In de toekomst zal deze site te raadplegen zijn via www.ecal.nu. Zie voor publicaties van Bennie te Vaarwerk en inventarissen van het archief van de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo en van (middeleeuwse) archieven van Borculo op www.ecal.nu.
Wie de geschiedenis van plaatsen als Borculo, Geesteren, Neede, Eibergen en Lichtenvoorde bestudeert, ontkomt niet aan de geschiedenis van de heerlijkheid Borculo, een vrije heerlijkheid tussen het vorstbisdom Münster en de Graafschap Zutphen. Al deze plaatsen, alsmede het kerspel Groenlo (Beltrum) behoorden tot de heerlijkheid Borculo. Wil je de geschiedenis van deze plaatsen begrijpen, zul je iets van de geschiedenis van de heerlijkheid moeten weten.
Een probleem van de geschiedenis van Borculo is, dat er nog steeds geen samenvattend of, beter nog, recent overzicht is van de geschiedenis van stad en heerlijkheid. Dat was in het verleden ook niet gemakkelijk realiseerbaar, omdat de bronnen voor de Borculose geschiedenis ver weg opgeslagen waren: het Algemeen Rijksarchief in Den Haag (nu Nationaal Archief), het Rijksarchief in Gelderland te Arnhem (nu Gelders Archief), het Staatsarchiv te Münster (nu Abteilung Westfalen van het Landesarchiv Nordrhein-Westfalen), in vaak nog slecht ontsloten archieven van de gemeenten, waarin goedbedoelende amateurs, tot de komst van het streekarchivariaat, soms wel heel vrij hun gang konden gaan, waardoor archiefstukken er misschien uit verdwenen, en, niet te vergeten, de talloze particuliere archieven in Nederland en Duitsland.
Er moesten dus andere wegen bewandeld worden om het onderzoek naar de geschiedenis van Borculo te faciliteren, als er ooit nog eens tot een nieuwe en integrale algemene geschiedenis van Stad en Heerlijkheid Borculo zou komen. Één ervan was de oprichting van de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo in 1992, die zich ten doel stelde alle Borculose archieven die zich bevonden in archiefinstellingen buiten de eigen regio, op microfilm te zetten en die op een centrale plaats in het werkgebied ter inzage te stellen. Met behulp van veel vrijwilligers is dat voor een groot gedeelte gelukt. Voor dat werk, dat discipline en doorzettingsvermogen vereist, ben ik hen dankbaar. Met name denk ik dan aan Truus Spliethof, Margreet van Dijk en Diet Lamé , die jarenlang wekelijks naar Arnhem reisden voor de verfilmingswerkzaamheden. Andere microfilmbestanden werden aangekocht, zoals microfilms van de Borculose archieven in de Nassause Domeinraad en de Collectie Van Limburg Stirum in het toenmalige Algemene Rijksarchief in Den Haag.
Het was in een tijd dat we dachten dat digitalisering nog niet zo snel zou gaan. Maar ja, tijden veranderden, en onderzoekers verwachtten ook meer en een andere dienstverlening. Dus werd ingezet op het nader toegankelijk maken van in eerste instantie de oud-rechterlijke archieven van stad en heerlijkheid Borculo (ORA Borculo). Vele vrijwilligers
zijn sindsdien bezig geweest om indexen te maken op die stukken. Das was een monnikenwerk omdat men wel kennis moest hebben van het 16e tot 19e eeuwse handschrift. In dat kader werden ook enkele cursussen oude handschriften of paleografie gegeven. Het resultaat mocht er zijn: op vele inventarisnummers zijn die indexen gemaakt. Na aanvankelijke papieren beschikbaarstelling, zijn ze later ook beschikbaar gesteld als downloadbare pdf-bestanden op deze website.
Toen in het tweede decennium van deze eeuw het door de archiefinstellingen zelf het digitaal beschikbaar stellen van de originele bronnen een hoge vlucht begon te nemen, was het tijdperk van de SSHB eigenlijk voorbij. De stichting werd opgeheven in 2016, maar ik heb dat niet betreurd. Het enige dat ik echt betreur aan die digitalisering van de oude papieren archieven is dat de onderzoekers de kans ontnomen wordt een directe band met het archiefstuk, zijn opsteller, tijd en omstandigheden te ontwikkelen. Maar ook een minpunt is dat door de digitalisering vooral jonge en onwetende mensen kunnen gaan denken dat als iets niet digitaal vindbaar is, het ‘dan ook wel niet zal bestaan’. De echte archiefonderzoeker weet wel beter.
Dankzij die digitalisering is wel duidelijk dat er nog vele honderden bronnen nader ontsloten moeten worden of misschien eerst wel beter geïnventariseerd moeten worden. Want in een omschrijving als ‘Rekeningen betreffende het domein van Borculo’, tref je ontzettend veel en rijke informatie aan die soms jaren achtereen gevolgd kan worden. Soms zijn de rekeningposten verhaaltjes op zich. Historisch denken vereist dat je moet proberen te denken in geest van de tijd waarover je onderzoek gaat. Op zich vereist dat al veel voorkennis.
Het is ook een illusie te denken dat je ‘alles al hebt gezien’. Archiefonderzoek is ook een les in bescheidenheid: hoe meer archieven je gezien hebt, hoe minder je weet’.
Wellicht tot een volgende blog.
11 september 2018, Bennie te Vaarwerk
P.S. Ik ben dankbaar voor de vele mooie en ontroerende reacties die ik kreeg op mijn vorige blog.
‘Alles hef ziene tied’. Nu mijn tijd er bijna op zit en ik mijn resterende leef-tijd goed verzorgd mag doorbrengen in het prachtige hospice Erve Kleinsman in de buurschap Langelo onder Haaksbergen is het tijd voor een terugblik op de zaken die mij in mijn vrije tijd zo lang hebben beziggehouden.
Genealogie
Ruim 20 jaar leef ik nu met kanker. In 2012 werd duidelijk, dat het ging om een zeldzaam voorkomende vorm van erfelijke kanker, nl. het syndroom van Muïr-Torre. Dankzij goede medische zorg in Winterswijk en Enschede heb ik het zo lang kunnen volhouden. Dat buikkankers al lang in familie zitten was me ook al uit genealogisch onderzoek duidelijk geworden, want in het gemeentearchief van Eibergen zijn veel medische verklaringen van overlijden bewaard gebleven.. Mijn grootvader van vaders zijde en mijn grootmoeder van moeders zijde zijn beide overleden aan vormen van buikkanker. Mijn grootmoeder overleed er in 1927 op 39-jarige leeftijd aan, nog geen half jaar na de geboorte van haar zesde kind. Het was de leeftijd waarop ik voor het eerst met kanker werd geconfronteerd. Hoe vreselijk moet haar levenseinde wel niet zijn geweest.
Mijn moeder heeft haar moeder niet gekend, ze was anderhalf jaar bij haar overlijden. Ze heeft later wel eens verzucht ‘Ik wolle dat ik nog iemand e-kend hadde, dee moder nog e-kend hef’. Hoe belangrijk dat voor haar was, bleek vele tientallen jaren later toen ik met moeder op bezoek was in het zustershuis in Boxmeer, waar de vrouw begraven lag, die voor haar als een tweede moeder was, een nichtje van grootvader die tijdelijk voor zijn kinderen zorgde na de dood van grootmoeder. Dit nichtje is later ingetreden bij de Zusters van Boxmeer, maar overleed daar in de oorlogsjaren. Toen mijn moeder hoorde dat het graf er nog was hield niemand en niets haar tegen, hoewel ze zeer slecht ter been was, naar dat graf te lopen.
Stamboomonderzoek had al vroeg mijn interesse, ook al was er thuis bepaald geen traditie op dat gebied. In de familie van mijn vaderskant leefden weinig verhalen. Vele jaren later kwam ik er door min of meer toevallige vondsten er achter, dat daarvoor misschien wel een reden was, namelijk een doodgezwegen kind van mijn overgrootvader uit een voorechtelijke relatie met wat toen een dienstmeid heette. Ik heb nog eens geprobeerd uit te zoeken wat er van dat kind, een zoon, geworden is, maar het spoor liep helaas dood in het Ruhrgebied.
Ik ben in 1958 geboren op het erve Nieuw Biezebeek, dat in 1932/33 afgesplitst was van het oude erve Biezebeek (of in het dialect: Beezebekke). Daar heb ik mijn jeugd doorgebracht en ben er zelfs nog een tijdje boer geweest, een beroep waar ik niet geschikt voor was en ook geen opleiding voor heb gehad.
Onze tak van de familie had het erve Biezebeek in 1822 aangekocht. In 1839 trouwde mijn betovergrootvader Antoni Johannes te Vaarwerk en werd landbouwer op Biezebeek, dat hij van zijn ouders had meegekregen. In 1848 liet hij de boerderij verstenen. De sluitsteen in de boog boven de ‘nendeure’ getuigt daar nog steeds van.
De Biezebeek is een oud erf dat in de inkomstenregisters van het Münsterse klooster Überwasser al in de 11de eeuw genoemd wordt. Zijn naam heeft het wel te danken aan de ligging nabij de Berkel of een oude tak daarvan. Rond dit ouderlijk en voorouderlijk erfgoed, dat tot in de 16e eeuw een bezit was van het klooster Überwasser in Münster en waarvan vervolgens tot 1820 de heer van Borculo eigenaar was, bestaat een aardige overlevering, die ik in 1997 gebruikt heb om mijn verhuizing naar het dorp Eibergen mee te ‘versieren’:
Beezebekke, redt oew! “De boerderij de Beezebekke lag in de buurt van de Berkel en raakte bij hoog water nogal eens geïsoleerd. Op een dag was de boer op de Beezebekke ziek geworden. De dokter moest erbij komen. Maar helaas, door het hoge water in de Berkel kwam de geneesheer niet verder dan de Stokkersbrug. Hij moest rechtsomkeert maken, maar niet nadat hij uit de verte naar de zieke boer en zijn familie had geroepen: ‘Beezebekke, redt oew!'”
Vaarwerk
Staand bij de Biezebeek zie je in zuidelijke richting aan de overzijde van de in een dal liggende rivier de Berkel, het erve of hof te Vaarwerk (of in het Eibergse dialect: Vaarwark), de volgende schakel die mij in mijn geschiedenishobby heeft beziggehouden. Dat die boerderij, mijn eigenlijke stamhuis, zoveel lokale en ook regionale geschiedenis met zich meedroeg kon ik in de jaren ’70 niet bevroeden. Aan deze eenvoudige boerderij is een lange en goed gedocumenteerde geschiedenis verbonden, die vanaf ca. 1340 tot midden 19de eeuw nauwkeurig te volgen is. Ik bedoel dan niet de stamboom, maar de geschiedenis van dat erf als een van de grote hoven van het kapittel van het Stift Vreden in Duitsland, met tientallen hofhorige erven, een eigen hofrecht en hofrechtspraak. Indertijd heb ik er een dik boek over geschreven en sommige bronnen later op mijn website www.heerlijkheidborculo.nl gepubliceerd.
Mijn interesse in de geschiedenis van de Berkel werd versterkt door een vermelding in het goederenregister van de graaf Von Dahl, als heer van Diepenheim uit 1188 (datering is met vraagtekens omgeven). Daarin is sprake van het recht van zwanendrift van de heer van Diepenheim op de wateren vanaf de (water)molen Vaarwerk bij Eibergen tot aan Goor en Lochem.
Vanaf ca. 1340 tot het uitsterven in het midden van de zestiende eeuw waren de heren van Wisch eigenaren van de hof te Vaarwerk. Eigenlijk hadden ze de hof als erfelijk pachtgoed in leen van het kapittel van het Stift Vreden. Na hun uitsterven vererfden de heerlijkheid Wisch en de hof te Vaarwerk op de graven van Limburg-Stirum. Omdat deze familie in 1615/1616 ook Borculo en Lichtenvoorde verwierf werd mijn toch al bestaande interesse in de geschiedenis van stad en heerlijkheid Borculo verder versterkt, alsmede in die van het kwartier of de graafschap Zutphen, waarbinnen Borculo een vrije heerlijkheid was, zoals ook Lichtenvoorde, Bredevoort, Wisch en de graafschap Bergh die status hadden.
Over mijn belangstelling voor de geschiedenis van stad en heerlijkheid Borculo in een (hopelijk) volgend blog meer.
Haaksbergen, op ’t erve Kleinsman, voorheen Klein Langelo, 4 september 2018, Bennie te Vaarwerk
Iedereen die van Eibergen naar Rekken rijdt, kent wel de windmolen, links van de weg in het deel van Rekken dat ‘het Kip’ heet. Het is een bijzondere molen, want hij heeft een stenen romp, wat in Nederland en zeker ook in Gelderland uniek is. In 1972 werd de molen gerestaureerd, nadat 32 jaar eerder, namelijk tijdens een storm in 1940, de wieken van de molen waren afgewaaid. Na de restauratie werd de molen beheerd door de Pieperstichting. Deze ging in 2004 samen met de Stichting de Mallumsche Molen op in de Stichting Eibergse Molens. Op de Beeldbank van de RCE zijn mooie foto’s te vinden van de Piepermolen vóór, tijdens en na de restauratie.
Ik ken de Piepermolen, genoemd naar de laatste eigenaar, vanaf mijn jeugd. Omdat ik veel familie op ’t Kip en in de daarachter gelegen Ape heb wonen, speelden we er regelmatig.
Maar ik kan me niet herinneren dat ik ooit in de molen ben geweest na de restauratie. Een krantenartikel waarin vrijwillig molenaar Ton Esman uitgebreid aan het woord kwam, was aanleiding om zaterdagmiddag 12 mei, Nationale Molendag, naar Rekken te fietsen.
De molen, gelegen op een belt, is ook bijzonder om het bouwjaar, namelijk 1796, het tweede jaar van de Bataafse Vrijheid. Na de komst van de Fransen en de val van de Republiek in 1795 werden de heerlijkheden en heerlijke rechten afgeschaft. Molenaar Van Hasz begreep de tijd en smeedde het ijzer toen het heet was. Maar tot nu toe was onbekend dat de succesvolle poging van Van Hasz de tweede poging was. Want al eerder, namelijk in 1786-1787, was er een windmolenbouwplan, maar dat mislukte. Het was te vroeg. Over die beginperiode gaat dit blog.
Heerlijk recht van water en wind
Het recht van water en wind was één van de heerlijke rechten van de heer van Borculo, waaronder ook Rekken viel. Dat wil zeggen dat het alleen aan de heer der heerlijkheid was voorbehouden om water- en windmolens te mogen bouwen. Zo bezat de heer van Borculo de watermolens van Borculo en Olden Eibergen en de windmolen op de Needse Berg. Laatstgenoemde heeft hij ooit wederrechtelijk in bezit gekregen van de oorspronkelijke eigenaar, het Stift Überwasser in Münster, dat ook de Grote en Kleine Hof te Neede en het patronaatsrecht van de kerk te Neede bezat (en die eveneens via een pachtconstructie in handen kwamen van de heren van Borculo). De heer van Borculo bezat in de zestiende eeuw ook een windmolen in Lichtenvoorde.
Er was in de heerlijkheid Borculo één molen die niet in het bezit van de heer van Borculo was, namelijk die in Mallem, die altijd deel uitgemaakt heeft van de Hof te Mallem. Dit goederencomplex was ooit een bezit van de graven van Dahl als heren van Diepenheim, daarna, sinds 1331, van de bisschoppen van Utrecht. Korte tijd daarna moeten hof en molen in bezit gekomen zijn van de heer van Borculo, die het op zijn beurt in leen uitgaf. Zijn Mallemse leenman kreeg hof en molen met het recht van gemaal (molendwang) over het kerspel Eibergen: alle kerspellieden (dus van die te Rekken tot en met die van de Waterhoek bij Borculo) moesten hun graan in Mallem laten malen. Of dat in de praktijk ook gebeurde, waag ik wel te betwijfelen, maar dat voor nu terzijde.
Nog in 1736 werd in een stuk betreffende een voorgenomen verkoop van de heerlijkheid Borculo het “recht van water en wind” genoemd onder de heerlijke rechten. Er werd aan toegevoegd: “Door dat regt kan niemand wind- of watermolens hebben als de Heeren van Borkelo”. We hebben al gezien dat Mallem hierop een uitzondering vormde, maar dat het recht van molendwang wel door de heer van Borculo aan zijn leenman van Mallem was verleend. Maar het recht van water strekte zich ook verder uit: “En uyt hoofde van eygendom van ’t water hebben de Heeren van Borkelo dikwils ’t gebruyk van water op eene recognitie toegestaen aen menschen van toverije beschuldigt en die door dat middel haer onschuldigheyt versoeken te mogen toonen.”
Pogingen om vóór 1795 watermolens te bouwen in de heerlijkheid zijn elders beschreven , maar met betrekking tot de windmolens is nog weinig bekend. Dankzij de steen in de romp van de molen, weten we dat de Rekkense molen in 1796 werd gebouwd. Het ligt voor de hand een verband te leggen met de afschaffing van de heerlijkheden en heerlijke rechten in 1795. Maar, zo bleek mij nog niet zo heel lang geleden, ook in Rekken was al eerder een poging ondernomen om een korenwindmolen te bouwen, namelijk in 1786-1787.
De mislukte bouwaanvraag van 1786
Vermoedelijk in december 1786 hebben de buurmeesters en geërfden, dit is het bestuur van de mark en de bezitters van de stemgerechtigde erven in de mark, een verzoek ingediend bij de heer van Borculo, op dat moment prins Willem V. Zij voerden aan dat, “de verre afgelegentheyd der koorenmoolen [die van Mallem of de Nieuwe Molen], als van de onbruikbaarheyd der wegen bij het wintersaysoen” nadelig was voor “ons dorp en buurschap”. Daardoor waren velen genoodzaakt geweest het graan “buitenslands”, d.w.z. buiten de heerlijkheid, te laten malen. Daarom hadden zij een plan gemaakt, “om eene windkoorenmoole op eene bekwaame plaatsche in ons voorschreven dorp of buurschap” te bouwen, die niet schadelijk zou zijn voor de belangen van de bestaande molens en vooral niet voor die van de heer van Borculo.
Voor de uitvoering van het molenbouwplan had het markenbestuur David Berendzen ingehuurd, “molenaar aan de stadt en graafschap Berg”. Zij begrepen ook dat het plan geen kans van slagen had, als niet eerst toestemming aan de heer van Borculo zou worden gevraagd. Buurmeesters, geërfden en molenaar Berendzen ondertekenden het verzoek.
De Domeinraad, het college dat de bezittingen van de Prins van Oranje bestuurde en administreerde, stuurde de brief door naar hun Borculose beambten en adviseurs, B.E. Abbinck en rentmeester B.A. Roelvinck. Zij kwamen op 8 januari 1787 met een advies, dat korte metten maakte met het Rekkense plan. Zij overwogen,
– “dat in de boerschap Rekken nooit tevoren een windmoolen is geweest;
– dat de ingezetenen aldaar doorgaans gewoon zijn haar koorn te laten breken op de Mallemsche moole;
– dat eenige daarvandaen wonen een half uur of minder en zommige een uer gaans of daaromtrent;
– dat dierhalven, wanneer in Rekken een windmoolen wierd gezet, daardoor een merkelijke praejudicie [nadeel, schade] zoude worden toegebragt aan de heer van Odink als eigenaer van de Mallemsche mool en dieswegens ongetwijfelt darover contesten [strijd] zouden komen te ontstaan;
– dat ook des zomers den weg uit Rekken na de voorsz. mool zeer wel te gebruiken is en dat des winters de supplianten aan de eene kant de ongemakken van dien met meer andere ingezetenen van de heerlijkheid gemeen hebben, en het aan de andere kant kennelijk is, dat door het zetten van een mool de wegen niet worden verbeterd.
En hierbij dan nog mede wordende geconsidereert, dat het gemaal van de boerschap Rekken op zig zelven zo groot niet is dat daarop alleen een mool kan worden onderhouden en wij dierhalven aldus niet kunnen zien dat hierin eenige avantage [voordeel] voor het Domeyn resideert, maar in tegendeel voor ’t zelve daaruit niet als kosten en dispuiten zullen resulteren (…). En dat wij bovendien en in ’t generael ook zouden vermeenen, dat het gebruik van alzulke hoge of regale [=heerlijke] rechten aan geen particulieren of vreemden behoorde te worden geconcedeert [toegestaan], maer dat de natuir, toestand en conservatie derzelve meer komt te vereischen, dat alleen door den hogen heer der heerlijkheid werden g’ëxerceert [uitgeoeffend]”.
Het plan verdween in de Haagse kast of in de woorden van 1786: het “verzoek diende te worden gehouden in advys”. De Oranjegezindheid, die de Rekkenaren in deze tijd voor de in zoveel moeilijkheden verkerende stadhouder en heer van Borculo aan de dag legden, leverde niets op zolang het oude regime nog aan de macht was.
De val van de Republiek en de komst van de Bataafse Republiek in 1795 betekende o.a. het einde van de heerlijkheden en de heerlijke rechten. Dat betekende overigens nog niet dat iedereen zijn gang kon gaan. In Rekken werd het molenplan weer opgepakt, maar nu niet door het markenbestuur, maar door een particulier.
Bouwvergunning voor Jan van Has[z], 2 oktober 1795.
Op 2 oktober 1795 kreeg Jan van Has te Ruurlo (Roderlo) van het Provinciaal Collegie van Politie, Finantie en Algemeen Welzijn in Gelderland toestemming om “binnen het Quartier van Zutphen in de heerlijkheid Borculo onder Rekken, kort aan de Munstersche grenzen een koornwindmolen te mogen doen timmeren en te zetten, om daarop koorn gemalen te worden en hem daartoe het gewoone windregt toestaan.”
Het Provinciaal bestuur trad dus in de plaats van de verdwenen heer van Borculo. Dat bestuur had bovendien de mogelijkheid tot het indienen van bezwaren opengesteld, maar daarop was geen respons gekomen. Van Has moest wel jaarlijks een “erftinsregt”, een erfpacht, van vijf guldens betalen aan de rentmeester van het Kwartier van Zutphen.
Helaas heb ik het rekest van Jan van Hasz niet in het dossier aangetroffen. Het lijkt mij echter onwaarschijnlijk dat hij gehandeld heeft zonder medeweten van de Rekkense geërfden. Dat hij bouwheer van de molen was, blijkt nadrukkelijk uit een steen in de romp die zijn naam en die van zijn vrouw: J.S. van Hasz en A. Mellink. Volgens het bevolkingsregister van Eibergen van 1817 was de gereformeerde Johannis Stephanus van Hasz op 11 januari 1753 in ’s-Heerenberg geboren. Zijn vrouw, Aaltjen Mellink, was in Rekken geboren op 5 februari 1764.
De geschiedenis van de molen is volgens mij nog nergens compleet beschreven. Het boekje van H. van Dorsten, Langs Achterhoekse molenb. De molens van Graafschap en Liemers, biedt summiere informatie. Bouwkundig zal de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed wel over veel informatie beschikken.
Negentiende eeuws huisnummer G 127
Bij de rondgang op Nationale Molendag 2018 viel mijn oog nog op een bijzonderheid. Op een van de stenen in een deuropening op de eerste verdieping staat een hoofdletter G en het getal 127 gebeiteld. Mogelijk is dit het huisnummer van de molen na 1850, toen de ‘wijken’ of buurten van de gemeente Eibergen een letter kregen. Rekken werd wijk G. In 1817, toen de gemeente een doorlopende huisnummering kende, had het perceel ‘Aan den Molen’ het nummer 245. De wijkaanduiding voor Rekken met de letter G bleef gehandhaafd tot de invoering van straatnamen omstreeks 1970.
Impressies van de Piepermolen op Nationale Molendag 2018
Als er een leven is vóór en na de N18, begint dat op 2 mei 2018, wanneer deze nieuwe autoweg van Enschede naar Groenlo in gebruik genomen wordt. De tweede of nieuwe Twenteroute, zoals de weg door Rijkswaterstaat wordt genoemd, vervangt de oude, die in 1857 werd aangelegd tussen Lichtenvoorde en Enschede. Maar 20 jaar eerder was in Eibergen al een begin gemaakt met de eerste noord-zuidverbinding tussen Achterhoek en Twente door de bouw van de Nieuwe Brug over de Berkel. Het is natuurlijk toeval, maar juist ook in 2018 is de in 1834 door J.P.B. Bouquié in Eibergen op de noordelijke Berkeloever gebouwde textielfabriek na een lange, maar zeer geslaagde restauratie in gebruik genomen als hotel. Een visitekaartje voor Eibergen, waar dit jaar bovendien herdacht wordt, dat de Eibergse predikant-dichter Willem Sluiter in 350 jaar geleden, in 1668, er zijn wellicht bekendste dichtregels, hier geciteerd naar de authentieke gedrukte versie van 1668, het levenslicht liet zien:
Cynici zouden kunnen zeggen, dat Eibergen door de ligging achter de nieuwe N18 opnieuw in een achterhoek terecht gekomen is. Dat is zeker het geval als je een benadering hebt dat ‘het’ allemaal gebeurt in de Randstad. Sluiter verzette zich in zijn werk ook al tegen die benadering, al kende hij het woord ‘Randstad’ natuurlijk niet. In die zin biedt de nieuwe N18 Eibergen ook nieuwe kansen. Hotel De Kastanjefabriek is daarvan een eerste vrucht. Het zou natuurlijk een prachtig vervolg zijn als er nog dit jaar in Eibergen op de kop van de Kluiversgang een monument voor dé achterhoek-dichter Willem Sluiter tot stand zou komen.
In de afgelopen jaren, zo ongeveer vanaf 2013, heb ik het tracé van de nieuwe N18 in de (voormalige) gemeenten Eibergen en Groenlo gefotografeerd. Ik wilde vastleggen wat was, wat wordt en wat geworden is. Documenteren, niet om geschiedenis te maken, maar om verandering vast te leggen met kennis van de geografie en de geschiedenis van het gebied steeds in het achterhoofd. Met de middelen van deze tijd heeft dat geresulteerd in vele duizenden foto’s, waarvan ik met enige regelmaat, en voor sommigen misschien tot vervelens toe, vooral via Twitter heb gepubliceerd. De bouw van de nieuwe weg noodzaakte mij zelfs tot de aanschaf van een autocamera, zodat ik alle oude, nu door de N18 ruw onderbroken, wegen onder Eibergen op video heb. Als het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers er belangstelling voor heeft, dan kunnen deze bestanden t.z.t. daarnaartoe gebracht worden. De aanschaf van een drone heb ik wel overwogen, maar ben er niet aan begonnen. Gelukkig hebben anderen dat gedaan, zodat in ieder geval ook de bouw vanuit de lucht vastgelegd is.
Natuurlijk heeft dit alles ook een persoonlijke component. Ik ben geïnteresseerd geraakt door alles wat rond deze weg gebeurde, omdat hij al in mijn jeugd een belangrijke rol had in de ontwikkeling van de boerderij van mijn ouders.
Toen zij midden in de jaren ’70 besloten de melkveehouderij aan de kant te doen en over te gaan op het houden van mestvarkens, had dat te maken met de opkomst van het tankmelken, maar vooral ook met de mogelijke komst van Rijksweg 15. Zij zouden, in het slechtste geval drie grondpercelen kwijtraken aan die autosnelweg, wat de basis onder de melkveehouderij zou wegslaan. In 1973 en 1977 werden twee grote varkensstallen gebouwd, die in 2003 gesloopt werden.
Dat ouderlijk erf, Nieuw Biezebeek, gelegen in het ten noorden van de Berkel gelegen deel van de buurschap Olden Eibergen, was in 1933 gebouwd door mijn grootouders op gronden die grootvader uit de Biezebeek, zijn ouderlijk erf, na het overlijden van zijn oudste broer in 1932, had gekocht. Vier percelen werden gedeeld: de Goorden, gelegen ten oosten van de oude weg naar Neede, waarop Nieuw Biezebeek verrees, de Bosweide, die ten oosten daarvan lag, de bouwkamp de Heugte, aan de huidige Leugemorsweg en de weide de Hardemaat (‘Hattemoat’) een eind ten westen van de boerderij gelegen. Rijksweg 15 zou door de Bosweide en over de Heugte aangelegd worden.
Dat is ook in de definitieve versie, maar nu onder de naam N18, ook gebeurd. Het nieuwe stuk van de Leugemorsweg loopt overigens ook diagonaal door ‘ons’ gedeelte van de bouwkamp de Heugte. Deze bouwkamp was een van de meest archeologisch interessante terreinen op het 27 kilometer lange N18-tracé. IJzertijdsporen en sporen uit de Karolingische tijd en later zijn er gevonden.
Maar ik wil het nu juist hebben over de Bosweide, archeologisch misschien minder interessant, maar historisch meer, omdat je de ontwikkeling van de landbouw daarin zo goed kunt terugvinden.
Geomorfologisch is de Bosweide geclassificeerd als beekoverstromingsvlakte, een vlak terrein waarop overstromende beken hun slib afzetten. De Berkel was nabij en de erfnaam Biezebeek duidt ook al op de aanwezigheid van stromend water. De weidegrond bestond soms uit delen zware leem afgewisseld met grof zand, hetgeen benutting voor andere doelen dan weide lange tijd onmogelijk maakte. Pas in de laatste decennia van de vorige eeuw werd er ook mais verbouwd, maar niet altijd met evenveel succes.
De naam Bosweide was een vrij nieuwe naam. In 1820 werd het perceel nog de Morsch genoemd, en ook die naam wijst op een nat gebied. In dat jaar verkocht het Domein van Borculo het erve Biezebeek aan de Zutphense koopman Hendrik Nieuwenhuis. Over de Morsch werd toen gezegd dat die voor verbetering vatbaar was, ‘bij aldien zelve werde gecultiveerd’.
In de Oorspronkelijk Aanwijzende Tafel, behorende bij het kadastrale minuutplan van 1832 (Sectie F, 2de Blad, nr. 382), wordt in de kolom ‘soort der eigendommen’ hakhout vermeld, dus de (latere) naam Bosweide is dan niet zo vreemd meer. Het perceel was toen ruim 4 hectare. Dat cultiveren zou geleidelijk aan gebeuren, zoals de topografische kaarten mooi laten zien. Ergens tussen 1890 en 1930 was het gehele terrein omgezet in weideland. Als in 1934 een luchtfoto (zie boven) wordt gemaakt, is de Bosweide goed herkenbaar. In en aan de randen van de weide staan al de eikenbomen die ik uit mijn jeugd ook nog heb gekend. In 1934 en later werd in Eibergen volop gewerkt aan de tweede Berkelverbetering (de eerste dateert uit de jaren ’90 van de 19de eeuw). Aan de noordzijde kreeg de Berkel een dijk of, zoals wij altijd zeiden ‘den bekkenwal’. Ook oude Berkeltakken, al of niet gedempt zijn nog terug te vinden op de foto (en op de kaarten). Bovendien was het Berkeldal niet zo kaal zoals het vooral na de derde Berkelverbetering in de tweede helft van de jaren ’60 van de vorige eeuw zou worden. De kleinschaligheid van het landschap en vooral de langgerekte percelen door een variëteit aan gewassen op de essen en bouwkampen valt op.
Vóórdat de nieuwe N18 zijn alles veranderende werk deed, waren de overgebleven boeren ook al bezig verder op te schalen: percelen werden aan elkaar geschoven, steilranden afgeschoven, grasland maakte plaats voor grasfalt en gesubsidieerde mais-monocultuur. De nieuwste verandering in het dal van de Berkel hier werd onlangs aangekondigd: de komst van een zonnepanelenpark aan de Hoondermaatsweg.
Toen de Bosweide eenmaal zijn weidebestemming had gekregen, kon die ook voor andere doeleinden gebruikt worden. Mijn vader, fanatiek voetballiefhebber vanaf zijn jeugd, kreeg het voor elkaar dat in de Bosweide gevoetbald mocht worden. De rooms-katholieke voetbalvereniging S.V. DES (Door Eendracht Sterk) heeft vanaf 1943 een tijdje gebruik gemaakt van die weide. Voor de uitbreiding en verandering van zijn bedrijf werd een deel van de grond gebruikt voor de bouw van twee varkensstallen.
Maar geen ingreep is zo groot geweest als die van de bouw van de nieuwe N18. De autoweg loopt hoog diagonaal door de Bosweide, waardoor de beleving van met name de steilranden van de Scholtenes en (deels) van de Heugte minder krachtig wordt, naar mijn idee. Eigenlijk is het wenselijk dat door de alsmaar voortwoekerende schaalvergroting en de landbouw met de daaraan gekoppelde wens tot grote, efficiënt te bewerken en te beheren percelen, de resterende steilranden een beschermde status krijgen. En hiermee ook samenhangend: de bescherming van houtwallen en hoog opgaand hout, want ook daarmee is het in de laatste jaren nog hard achteruitgegaan.
De nieuwe weg ligt er nu. Het is te hopen dat hij aan zijn doel zal beantwoorden. Ik heb de wording willen documenteren, wat niet wil zeggen dat ik over die weg geen mening heb. Ik zie dat de weg soms mooi door het landschap is gelegd, maar op andere plekken vernietigend is geweest, bijvoorbeeld in het dal van de Hupselse Beek, waar het weglichaam van de toekomstige verbinding Borculo-Duitsland een brute verbreking vormt. In het Eibergse Berkeldal is het hooggelegen weglichaam eveneens een brute onderbreking. De ‘spiral hill’ of ‘eiberg’ past er niet. Het is een omkering van het landschap.
Sommige parallelwegen en fietspaden zijn mooi aangelegd, bijvoorbeeld het fietspad tussen Lintveldseweg en de Hupselse Markenweg door het Oldeneibergse Veld. Deze weg heeft nog geen naam. Ik stel voor deze de Oldeneibergse Veldweg te gaan noemen. Wat de naamgeving betreft heb ik enige bemoeienis gehad met de nieuwe of te hernoemen wegen in de gemeente Eibergen. Bij de viaducten heb ik vraagtekens bij dat over de Borculoseweg, dat beter de Oldeneibergse Es genoemd had kunnen worden, want de N18 ligt op die plek in die es. Viaduct het Vinkennest in de Lintveldseweg is (vind ik) een armoedekeus geweest. Hier was de naam Oldeneibergse Veld juister geweest. Zelfs bij heemkundekringen mag je niet altijd voldoende lokaalhistorische kennis verwachten. Vraagtekens heb ik ook de benaming Stokkert (Stokkert[s]brug?] voor de nieuwste N18-Berkelbrug. Ook hier was met een naam als de Markenbrink beter recht gedaan aan de lokale historie. De Markenbrink was een perceel weideland van de mark van Olden Eibergen. Het bleef bij de markenverdeling in de 19e eeuw onverdeeld, omdat van de pachtopbrengsten ervan, de mark de Stokkersbrug, wegen en in de 18de eeuw ook de kerkhofmuur van onderhielden.
Wat ik niet begrijp, is dat op sommige eeuwenoude bouwlanden nieuwe beplanting is aangebracht. Dat getuigt van weinig kennis van het historische landschap. In het geval van het bouwland de Heugte, wordt weggebruikers daardoor op termijn een mooi zicht op het dorp Eibergen ontnomen. Ook op de Oldeneibergse Es is dat op vrij grote schaal gebeurd.
Hiermee samenhangend vraag ik mij verder af, waarom op zoveel hooggelegen bouwlanden sloten zijn aangelegd, sloten die nooit functioneel zullen worden en alleen maar veel onderhoud zullen vergen.
Met betrekking tot de onderbroken oude wegen hoop ik dat die oude wegen zoveel mogelijk herkenbaar zullen blijven. Soms is dat op een mooie wijze gedaan, zoals het stukje van de voormalige Hupselseweg/Kiefteweg tussen Stokkersweg en nieuwe N18.
Een niet te begrijpen keuze is gemaakt ten aanzien van het nieuwe deel van de Leugemorsweg tussen de oude Leugemorsweg en de aansluiting bij de voormalige Stokkersweg bij de Berkel. De bouwkamp, maar ook de oeroude relatie van dit bouwland met het nu aan de overzijde van de nieuwe N18 gelegen erve Biezebeek, was beter in stand en beleefbaar gebleven als de bestaande weg met een haakse bocht aan een nieuwe N18-parallel naar de Stokkersbrug was aangelegd. Zoals bekend staan vele oude boerderijen met hun grote inrijdeuren, de ‘nendeure’ naar de bouwkampen toe gekeerd. Beplanting en verlegging van de Leugemorsweg, maken die beleving van historie nu moeilijk.
Maar, zoals met alles, ooit komt er een generatie die niet anders meer weet. ‘De tied mot zien wark doon’, roep ik vaak. Voor mij was het documenteren een mooie manier om enerzijds meer kennis te krijgen van de geografie en de geologie van het landschap van mijn jeugd. Anderzijds hielp dat documenteren bij de ‘verwerking’ van de ingrijpende veranderingen in dat landschap.
Eibergen, Oude Koninginnedag 2018, Bennie te Vaarwerk