Aanpassing van de grens tussen Nederland en Pruissen in de Holterhoek in de omgeving van het erve Paalhaar. In artikel 3 van het verdrag werd de grensaanpassing als volgt omschreven: ‘Dewijl echter bevonden is, dat de Nederlandsche ingezetenen daar de opheffing van hun weideregt in het tot het vorstendom Munster behorende zoogenoemde Swilbroekerbosch, hetwelk volgens de vroeger vermelde overeenkomsten van 1765 en 1766 steeds open en onopgegraven moet blijven liggen, meer nadeel zouden lijden dan zij door opheffing van het weideregt der Munstersche ingezetenen op het Nederlandsche grondgebied aan die zijde bevoordeeld kunnen worden, zoo is men overeengekomen, dat de steenen no. 35 en 39 onveranderlijk blijven, doch de linie van no. 35 tot 36 zoo ver wordt verlengd, dat de steen no. 36 waar hij nu staat, weggenomen en op den hoek van Paalhaarskamp in het midden de sloot geplaatst wordt en voorts de steen no. 37 aan de zuidwestelijken hoek van genoemde kamp komt te staan, terwijl dan de steen no. 38 zoo ver voorbij den zuidwestelijke hoek van de kamp geplaatst wordt, dat tusschen de palen no. 36 en no. 39 de zeven en eenzevende bunder (5000 vierk. roeden Rhijnl. maat) gronds vallen, welke aan die van Eibergen en Rekken tot vergoeding voor het gemis van het weideregt in het Swilbroek toegewezen zijn, waarbij het groenland roede voor roede en het heideveld twee roede voor eene genomen zullen worden, zoo als dit op de hierneven gevoegde nieuwe kaart volgens geometrische bepaling aangewezen wordt. Hierbij zal dus aan die van Eibergen en Rekken overgaan een hoek, thans nog Pruissische grond, groot 7 1/7 bunder (vijfduizend vierkante Rhijnlandsche roeden), welke aan het grondgebied der Nederlanden, gemeente Eibergen, wordt ingelijfd, tegen opheffingen der bepalingen in het verdrag van den 22 october 1766 voorkomende, volgens welke het Swilbroeker gemeene bosch onopgegraven en open zoude blijven liggen, wordende dit broek of bosch na en tegen dezen afstand van alle servituten, welke daarop door boven omschreven verdrag gelegd waren, waren voor het vervolg ontheven. In welke bepaling door wederzijds belanghebbende zoo ver nodig en dienstig, is toegestemd.