Een oorlogje om niets?
‘Een gelegenheid tot nieuwe aanmatigingen voor de Staten en van onaangenaamheden voor Christoffel Bernard, was een nietig stadje’. Zo begint P. Corstiens[1] zijn verhaal over de achtergronden van de ‘belangstelling’ van vorstbisschop Von Galen van Münster voor stad en heerlijkheid Borculo. Oorlog om Borculo: het had ook wel iets ongeloofwaardigs. In de oorlogsverklaring van de van 14 september 1665 komt Borculo pas aan het eind van het stuk aan de orde. Een korte oorlog volgde, maar die leverde uiteindelijk niets op voor de vorstbisschop, en ook niet voor de heer van Borculo: de eerste kreeg geen schadevergoeding (maar behield wel het gebied) en de tweede kreeg het gebied van Borculo niet terug (maar hoefde geen schadevergoedingen te betalen). Over deze oorlog, oorzaken en verloop is op macroniveau veel geschreven. Deze bijdrage, die verschijnt ter gelegenheid van de 350ste verjaardag van de Eerste Munsterse Oorlog, heb ik vooral beschreven vanuit de positie van de stad en heerlijkheid Borculo en de beide hoofdrolspelers, wier persoonlijke belangen en reputatie op het spel stonden. Dat waren De in 1650 gekozen vorstbisschop Christoph Bernhard von Galen en graaf Otto van Limburg-Stirum, heer van Borculo.
Munster
‘Mein Borkelo, mein Borkelo, welches mir von Gottes und Rechts wegen zukommt!…
Op 10 en 11 mei 1666[2] was de Nederlandse gezant Zyborgh op bezoek bij de toen in de vesting Coesfeld verblijvende Münsterse vorstbisschop Christoph Bernhard von Galen (1606-1678). Hij kwam hem mededeling doen van de ratificatie (door de Staten-Generaal) van de Vrede van Kleef (18 april 1666), die een eind had gemaakt aan het acht maanden durende ‘landoorlogje’ tussen Münster en de Republiek. Zyborgh meende, dat het beste bewijs van ‘s bisschops goede bedoelingen zou zijn, dat die zijn troepen uit Borculo zou terugtrekken. Daarmee raakte hij de vorstbisschop in de ziel. Er volgde dan ook een emotioneel antwoord: ‘Mein Borkelo, welches mir von Gottes und Rechts wegen zukommt!…’. Na een pauze hervond Von Galen zich en voegde er aan toe: ‘ich werde sehen, dass die Räumung erfolgt’. [3]
Deze woorden geven wel aan hoe diep bij de Münsterse vorstbisschop de gedachte geworteld was dat stad en heerlijkheid Borculo behoorden tot zijn vorstbisdom. Alleen een man met zo’n diep gevoelde overtuiging kon op basis van zo’n gedachte een oorlog beginnen. Al in zijn ‘Wahlkapitulation’ (1652), het schriftelijke document waarin de afspraken tussen de nieuwe bisschop en het domkapittel werden vastgelegd, had hij eigenhandig aan zijn eerste titel, ‘bisschop van Münster en Rijksvorst’, toegevoegd: ‘burggraaf van Stromberg, graaf van Delmenhorst en [!] Borkelo’. Daarmee was de toon gezet en werden de bedoelingen duidelijk, althans vanuit Münsterse optiek. Dat doel laat zich ten aanzien van Borculo als volgt samenvatten: het weer onder het gezag van het vorstbisdom Münster en het Duitse Rijk brengen van de daaraan in 1615/6 door de Nederlandse Republiek onttrokken Stad en Heerlijkheid Borculo. Alleen via een offensieve buitenlandse politiek kon Von Galen zijn doel bereiken. Want de tegenpartij – de Republiek – was in die tijd te machtig om via de weg van de rechtspraak op de knieën te krijgen. Vonnissen van de hoogste rechter in het Rijk, het Rijkskamergerecht, en van de keizer zelf (Rijkshofraad) heeft ‘Den Haag’ steeds naast zich neergelegd. De achtereenvolgende bisschoppen van Münster waren tot 1650 ook aartsbisschop en keurvorst van Keulen. Zij waren afkomstig uit het Huis Beieren en hadden daardoor veel meer belang bij de gebieden langs de Rijn dan bij het noordelijk gelegen achterland, dat het vorstbisdom Münster nu eenmaal was en het daaraan onttrokken kleine en onbelangrijke heerlijkheidje Borculo, gelegen tussen de graafschap Zutphen en West-Münsterland, in een gebied dat later niet voor niets de naam ‘Achterhoek’ zou krijgen. Vorstbisschop Ferdinand von Bayern overleed op weg naar Münster in 1650 toen hij deze stad voor het eerst sinds zijn bisschopsverkiezing in 1612 wilde bezoeken. Al spoedig na het aantreden van Christoph Bernhard von Galen maakte die zijn bedoelingen duidelijk. Toen begon het zoeken naar een gelegenheid om de Republiek aan te vallen en Borculo weer onder Münsters gezag te brengen.
Graaf Otto van Limburg Stirum, heer van Borculo (1644-1679)
Ten tijde van de bisschopskeuze van Von Galen werd Borculo al zes jaar bestuurd door graaf Otto van Limburg Stirum. Hij was een kleinzoon van graaf Joost, die de heerlijkheid in 1615 toegewezen had gekregen. Otto werd geboren omstreeks 1620. Hij was de (oudste) zoon van Herman Otto van Limburg Stirum, heer van Borculo, en van Anna Margaretha Spies von Frechen und Bodendorff.[4] Na het overlijden van zijn vader in 1644 volgde hij in Borculo op. Vanaf 1642 bekleedde hij verschillende militaire functies, w.o. gouverneur van Groenlo (1644-1665). De Staten van Gelderland benoemden hem in 1666 tot provinciaal bevelhebber. Het feit dat hij katholiek was, heeft de Staten van Gelderland en de stadhouder niet gehinderd hem in deze en andere hoge militaire functies te benoemen. Dat had voor Borculo nog bijzondere consequenties, waarover verderop meer. Graaf Otto overleed op 27 augustus 1679 te Borculo.
Op 5 juni 1643 trouwde hij op kasteel Buren met Elisabeth Charlotte von Dohna. Het huwelijkscontract werd eveneens daar gesloten op 13 juni 1643. Tot de getuigen behoorden o.a. Prins Frederik Hendrik (tevens graaf van Buren) en diens vrouw Amalia van Solms. De bruid was een nichtje van de Oranje-prinses. Zij was gereformeerd, hij rooms-katholiek. In de huwelijksvoorwaarden werd vastgelegd dat de kinderen gereformeerd zouden worden opgevoed. Graaf Otto ging pas in 1668 over naar de gereformeerde religie.[5] Dat belette hem, en vooral zijn gereformeerde echtgenote niet, vriendschappelijke betrekkingen te onderhouden met de Eibergse predikant Willem Sluiter, die ook werk aan hen heeft opgedragen. Nog in 1663 heeft de graaf zich verzet tegen een plakkaat van de Gelderse Landdag, dat de aanstelling van ‘roomsgezinde’ ambtenaren verbood. Hij wilde de in januari 1649 benoemde richter Bernhard Marquerinck en dr. Houvel (benoemd in november 1648) in hun functies handhaven. Ook andere geboden van de Landdag en het Hof van Gelre en Zutphen om altaren e.d. uit de kerken te verwijderen en het verbod op de openbare uitoefening van de rooms-katholieke godsdienst in met name Beltrum, Lievelde en Zwolle, legde hij tussen 1647 en 1657 naast zich neer. De bezetting van 1665-1666 is voor graaf Otto geen aanleiding geweest om tot strafrechtelijke vervolging over te gaan van beambten die met de Munsterse bezetter hadden geheuld. Pas na de tweede bezetting, in de jaren 1672-1674, werden enkele beambten vervolgd, daaronder Bernhard Marquerinck, dr. Oeveljunck, Derrick Haefkens, Otto Cool ‘ende eenige anderen’, allen burgers van Borculo. In een brief aan de Staten-Generaal, d.d. 11 januari 1676, noemt hij hen ‘onse rebelse onderdanen’, die zich ‘tegens alle Gods ende wereltlijcke rechten, ook tegens placaeten van haer Hoogmogenden ende van desen Furstendumb sich ten hoogsten hebben versondiget ende capitaliter anderen ten exempel behoren werden gestraftt’. Hoogverraad dus, die met de dood bestraft zou moeten worden. Zij hadden ‘sich met de eerst invasie in publyque dienst van de vianden begeven’. Oeveljunck bijvoorbeeld, zou in 1665 geprobeerd hebben jonker Johan Baltzer van Duijth genaamd Buth, voetsoldaat in de compagnie van graaf Otto, ‘te verleyden om een aenschlag op het Huijs te Borculoe te helpen practisieren.’ Toen de vorstbisschop het kasteel had ingenomen, zou Oeveljunck er bij de bisschoppelijke richter op aangedrongen hebben een vonnis te vellen, ‘waerbij wij [de HvB] wierden verklaert inqualificatus dominus onser heerlijckheyt Borculoe.’ [6] Dat graaf Otto als heer van Borculo pas overging tot vervolging van de ‘verraders’ na de tweede bezetting, hangt m.i. in ieder geval deels samen met de overgang van diezelfde heer naar de gereformeerde kerk, want als waar is wat hij in de brief aan de Staten-Generaal beweerde, dan had hij al in 1666 een strafproces kunnen beginnen.
De oorlogsverklaring van 14 september 1665
Op 14 september 1650 gaf Von Galen zijn ‘oorlogsverklaring’ af. Het opschrift van de Nederlandse vertaling van de brief luidt: ‘Missive van den bisschop van Munster, daerbij Hare Hoog Mogenden denuncieert [verklaart] den oorloch, van date den 14e september 1665’.[7] De brief begint met een beschrijving van de door de Republiek gepleegde vijandelijkheden in Oost-Friesland, dat ook tot het vorstbisdom Munster behoorde. De vesting Bourtange bijvoorbeeld zou gebouwd zijn op Munsters territorium. Alle pogingen om de zaak in het minnelijke te schikken waren mislukt, zodat de bisschop zich genoodzaakt zag de zaak ‘daerhenen te trachten’ te leiden, ‘ten eynde wij voor alle ontfangene onveroorsaeckte vijantschap, schimp ende schade, behoorlijcke restitutie, satisfactie ende verseeckeringe in toecoomende mogen erlangen’. De brief bevatte zeven punten, te weten:[8]
- De wederrechtelijke inmenging van de Staten-Generaal in zaken die het Duitse Rijk aangingen;
- De bezetting van de Dielerschans en schending van het grondgebied;
- Beledigende brieven aan de Duitse keizer en vorsten;
- De voortdurende bezetting door Staatse troepen van Oostfriese plaatsen;
- De bezetting van stad en heerlijkheid Borculo en de vordering van 15 maal 100.000 gulden schadevergoeding;
- De verspreiding van spotprenten en schimpgedichten;
- Het ondersteunen van de opstand van de stad Munster.
De tekst over Borculo luidt als volgt (in de eigentijdse Nederlandse vertaling):[9]
‘… ende dan onse Heerlijckheit Borckelohe, dewelcke in anno 1616 door haer wapenen onrechtvaerdich hebben geoccupeert [bezet] ende beneffens andere ons toebehoorende plaetsen ende voort, ende voort, met gewelt ende ongelijk door haer machtblijck vooronthouden, ende behalven dat naderhant nademael hun niet genoech is geweest de opgemelde geweltdadige invasie aen ons te doen, soo comen deselve tot continuatien van haer vijantlijke gemoet [bedoelingen], ons met executieschriften te bedrygen over eene sententie tot Arnhem anno 1613, 1615 ende 1662 incompetenter [onbevoegd] ende nulliter [van geen waarde] in de opgemelder Borckelohe saecken uytgesproocken, dewelcke voor ons Sticht tot Spier rechtelijck is gedecideert, ende dat op eene onopbrengelijke somma gelts van vijftien mael hondertduysent gulden, de dato ’s Gravenhaege den 17 juny 1664, om nu door sulcke middel ons in de uytterste ruyne te storten wanneer deselve niet ondertusschen door de ingevallene Engelsen Oorlooch waere verhindert’.Negen dagen later trok de vorstbisschop met een grote troepenmacht op drie plaatsen de Republiek aan. Op 23 september[10] trok de hoofdmacht onder de leiding van Von Galen zelf, bij het Twentse Losser de grens over. Op de 24ste werd Enschede veroverd, en vervolgens Oldenzaal, Ootmarsum en Hengelo. Eerst daarna werd Borculo veroverd, dat op 27 september veroverd werd (de stad hanteerde nog de oude kalenderstijl, dus daar was het nog 17 september). Op de feestdag van St.-Michael (29 september) liet de bisschop in de Borculose parochiekerk het Te Deum zingen. Op 1 oktober werd de naburige stad Lochem ingenomen.De Borculose burgemeesters legden de inname en de bezetting van het kasteel en de stad achteraf vast in het stadslegerboek[11]:‘Den 17den septembris 1665 op Lambertidagh, zijnde soendagh[12] ’s morgens mit het kriecken van den dagh heefft die heer bischop van Munster onvermoedelijck die stadt van Borculoe overfallen ende over die stouwe aen die waetermolle is die militie met gewelt ingefallen ende gepassiert met sterck schieten, krijten ende schreuwen ende heefft desselven krijgsvolck die stadt deerlijck uythgeplondert, verscheydene ingeseten uythgeplondert getrocken ende beswaerlijck soe te voet alss te peerde inquartiert. Denselven dagh die heer bischop met die armade persoenlijck aengekomen ende het Huijss offte casteel all voorts met waepender handt angetastet, daertegens die opliggende capitain-lieutenant Harsolte met sijn bijhebbende soldaten sich gedefendiert ende geweert met dapper schieten. Edoch is het casteel des anderen daeges naemiddaeges, op maendagh op den 18 overgegeven bij accoort in handen van gemelten heer bischop. Waernae bij vervolgh gemelte heer bischop met die armade deur deese stadt gemarchiert ende die steden Lochum, Dotinchem, ’t Huyss Wildenbergh ende Keppel ingenoemen, daerinne nochtans geen guarnisoen gelegen, ende wijders die geheele graeffschap Zutphen ten plattenlande affgeloopen, gelijck oock die Twente, Drenthe ende anschietende quartieren, ende alle onder contributie gestelt ende onder dwanck beholden.’
Volgens de beschrijving hebben de Munsterse troepen flink huisgehouden in Borculo. Het stadsbestuur schrijft:
‘Dese stadt is yammerlijck met inquartieringe geduyrende die besettinge bedorven. Verscheydene huysen affgebroocken ende geraisiert.’
Ook van andere plaatsen is wel het een en ander bekend. De Eibergse predikant Willem Sluiter bijvoorbeeld, verliet Eibergen op 15 september. Op 28 mei 1666 schreef hij over de omstandigheden waaronder hij zijn eerste preek hield: ‘Op rustdagh, den 16/6 mey, deed ik, na soo een verstroojinge van 33 weeken, mijn eerste predicatie hier wederom, op een trap staende, alsoo der geen overblijfsel van den predikstoel, maer wel van den grouwel der verwoestinge, te sien was’.[13]
Op de Gelderse Landdag van 20 september 1665 (oude stijl) werd een verslag uitgebracht over het optreden van de Munsterse troepen in de Graafschap Zutphen. Daarin heet het,‘dat den bisschop van Munster het casteel van Borculoe alrede drie daghen geplocqueert ende beschoten heeft gehadt, en dat desselfs onderhebbende militie die geheele graefschap Zutphen door is stroopende’.[14] Ook besluit de Landdag in artikel 7, ‘om alle occasien van nieuwe onlusten ende verwijderinge te voorcomen’, dat Von Galen ‘absolutelick’ afstand moet doen ‘van ’t territoriale recht, ’t welck hij op de voorgemelde heerlijkcheyt van Borculoe ende d’appendentien van dien tot praejudicie van de Heeren Staten-Generaell ende van de Heren Staaten des vorstendombs Gelre ende des Graefschaps Zutphen heeft willen praetenderen’.
Men besluit ook dit artikel uit te breiden met de zinssnede: ‘Blijvende mede die sententien bij den Hove van Gelderlant ende adjungeerde richters met den aencleven van dien tusschen den tijdtlijcken heer bisschop van Munster ende den graeff van Styrumb gepronuntieert, in vollen vigeur (kracht), ende sal den heer bisschop van Munster geholden zijn deselve te voldoen ende nae te coomen.’
Op het punt van de schadevergoedingen heeft de Gelderse Landdag zijn zin niet weten door te drijven. Men eiste nog wel, vanwege de ligging op de grens met het vorstbisdom en het diep gekoesterde wantrouwen tegen de bezitter van de stoel van St.- Ludger, garanties van de Staten-Generaal.
Op 18 april 1666 werd in Kleef de vrede gesloten tussen de Republiek en Munster. Die bevat over Borculo de volgende bepalingen:[15]
Artikel III:
‘Voorts sal den heere bisschop van Munster terstondt, na den gemaeckten Vrede, aen de Heeren Staten-Genereal der Vereenighde Nederlanden restitueren alle die plaetsen, egeen uytgesondert, dewelcke denselven geduyrende desen oorlogh heeft ingenomen. Ende die van deselve, die ten tijde van de conclusie in sijne macht bevonden sullen werden, overleveren in soodanigen standt, als die ten tijde van de restitutie sullen wesen, ende specialijck het kasteel ende de stadt Borculoo.’
Artikel XI:
‘Voor sooveel belanght de heerlijckheyt van Borculoo, soo begeeren de Heeren Staten-Generael niet, dat ten aensien van het recht ofte respectu directi dominii sive utilis, door dit Tractaet yetwes werde verandert, maer dat ’t selve recht sal werden gelaten in dien stant, daerinne het voor desen oorlogh is geweest; edoch den gemelden heere bisschop renuncieert met consent van ’t Capittel aen het recht van superioriteyt[16] op de voorszeide Heerlijckheyt van Borculoo met de dependentien van dien, welverstaende, dat deselve renunciatie niet en sal prejudicieren aen ’t recht van ’t Rijck, maer dat hetselve in alles sal blijven in sijn geheel hetwelck nochtans tusschen den keyser ende de Heeren Staten anders niet sal werden gedecideert als door minnelijcke ofte andere wegen die men ten wederzijden sal goedtvinden.’
Dat Von Galen de oorlog uiteindelijk verloor is o.a. te danken aan het uitblijven van geld van zijn Engelse ‘bondgenoot’ en de (zwakke) steun die de Republiek kreeg van de Fransen. Al vóór de winter van 1665-1666 was daardoor de zaak beslecht. De vorstbisschop moest naar de onderhandelingstafel. Hij moest Borculo ontruimen en afzien van de soevereiniteit over Borculo, maar het recht van het leenheerschap (dominum directum) bleef openstaan en de rechten van het Rijk (wat die ook waren) bleven ook overeind. Over de vroegere zo grote schadevergoedingen werd in het geheel niet meer gesproken.
In het stadslegerboek werd de Vrede en de aftocht van de Munsterse troepen uitvoerig beschreven:
‘Hyrnae is eintlijck den vreede tuschen heeren Hoogh Mogende, die heeren Staten-Generael deeser Vereenighde Nederlandtsche Provintien, ende die heer bischop Christoffer Bernhart, furst tot Munster etc., gevolget ende beslooten. Ende sijn die van furstelijcke Munstersche militie tot elff compagnie van die Waelen offte regiment van Osewalt van Pleuren, generael-lieutenant, uyth die stadt gemarchiert nae Stifft Munster op den 30 april ouden stijll 1666, wesende maendagh. Den overste wachtmeister Diderick Cleppinck, commendant op het casteel alhyr verbleven, diewelcke den 2 maii volgende woenssdagh, met drie Duytsche compagnien vertrocken, voor het verstrecken offte verlaetinge dess casteels op het gemack doen hie logierde, die burgermeisteren doctor Henrick van Trier ende Wessel van Eyl, die sleutelen van die stadtspoorten weeder overgegeven ende in handen gelanget tot bewaer ende verseeckeringe van die stadt, seggende sulx te doen uyth speciael last van sijn genaedige furst ende heer, welcke poinct van overlangen van die stadtssleutelen wij genoemde burgermeisteren, doctor Henrick van Trier ende Wessel van Eijll, attestieren ons in voegen gestelt, specialick geschiet te sijn bij absentie van onse andere meedebroederen. Daernae gemelte Diderich Cleppinck, commendant, het casteel ende die stadt Borculoe verlaeten ende gequitiert, ende met die drie Duytsche compagnien voetvolck, sijnde het laeste guarnisoen, oock nae het Stifft Munster vertrocken, waermede die stadt Borculoe in haere voorige vrijheydt herstelt is worden.
Dat dieses alsoe waer is, hebben wij tijdtlijcke burgermeisteren ende aenwesende gemeenssluyden onderteickent ende goetgevonden in onse stadtsleegerboeck tott naerichtinge van onse naekomelingen te doen registrieren.
Bernhart tho Nover, burgemeister,
Oswaldt Buck, burgemeister,
Henr. Van Trier …, burghemeister,
Wessel van Eijll, burgermeister.
Anthoni Vijth, gemeinsman,
Heindrick ter Haeven, gemynsman,
Jan Buss als gemeinsman,
J. Godtschalck, gemeinsman
Voorlopig was daarmee de kous af. In 1672, het ‘Rampjaar’ kreeg vorstbisschop Christoph Bernhard von Galen een nieuwe kans, maar toen speelde Borculo niet zo’n expliciete rol meer als in 1665-1666, alhoewel de bezetting twee jaar duurde.
Eibergen, 14 september 2015,
Bennie te Vaarwerk
[1] P. Corstiens, Bernard van Galen, vorst-bisschop van Munster. Historische schets van een belangrijk tijdperk der XVIIe eeuw en van de Nederlandsche Republiek, vooral omstreeks 1672 (Rotterdam 1872), blz. 61.
[2] Met de datering kan er soms een probleem zijn: Gelderland ging pas in 1700 over tot wat men eufemistisch noemde ‘de verbeterde Juliaanse kalender’. Münster hanteerde al sinds het eind van de 16de eeuw de Gregoriaanse kalender (=nieuwe stijl). Data zijn in onderhavig stuk niet omgerekend.
[3] Karl Tücking, Geschichte des Stifts Münster unter Christoph Bernard von Galen, (Münster 1865), blz. 146. Alois Schröer, Die Korrespondenz des Münsterer Fürstbischofs Christoph Bernhard v. Galen mit dem Heiligen Stuhl (1650-1678), (Münster 1972), blz. 66, geeft in voetnoot 7 de tekst in het Nederlands weer: ‘Mijn Borkeloo, mijn Borkeloo! hetwelke mij van Godt ende rechtswegen toekomt’. Na een tijdje gezwegen te hebben, vervolgde hij: ‘Ick sal sien, dat de evacuatie geschiede’. Het is aannemlijk dat Von Galen zijn uitspraak in het Duits gedaan heeft. Het door Schröer aangehaalde citaat is afkomstig van de Nederlandse gezant.
[4] In de biografie zijn verschillende onduidelijkheden, o.a. over de geboortedatum- en plaats. Zie: A.P. van Schilfgaarde, De graven van Limburg Stirum in Gelderland en de geschiedenis hunner bezittingen, deel III (Assen 1961), blz. 64 en 68.
[5] Nationaal Archief, Collectie Van Limburg Stirum, inv. nr. LW17.
[6] Nationaal Archief, Archief Staten-Generaal, inv.nr. 12551.169.2
[7] NA, SG, inv.nr. 12569.169. Johann von Alpen, Leben und Thaten Christoph Bernhards von Galen (Munster 1790), omschreef het stuk als ‘Fehdebrief’, een brief waarin de vijandelijkheden beschreven worden, een verouderde, maar in dit geval wel toepasselijke term.
[8] P. Corstiens, Bernard van Galen, vorst-bisschop van Munster (Rotterdam, 1872), blz. 93.
[9] NA, SG, inv.nr. 12569.169.
[10] De datering blijft lastig: Münster en de Münsterse historici hanteren de Gregoriaanse kalender, de Geldersen (en Borculo) de Juliaanse kalender. Dat geeft een tijdsverschil van 10 dagen. Ik gebruik de beide stijlen, soms met de vermelding van ‘oude stijl’, als de Gelderse kalender gebruikt wordt, of nieuwe stijl, als de Gregoriaanse kalender gebruikt wordt.
[11] ECAL, OA Borculo, inv.nr. 1. Bronpublicatie: J.S. van Veen, ‘Het verblijf der Munsterschen te Borculo in 1665 en 1666’, (‘Bijdragen tot de geschiedenis van Borculo’), in: Bijdragen en Mededelingen ‘Gelre”, XXI (1918), p. 40-41.
[12] Volgens de kalender nieuwe stijl viel 17 september 1665 op een donderdag.
[13] C. Blokland, Willem Sluiter 1627-1673 (Assen 1965), blz. 15.
[14] Gelders Archief, Archief Hof van Gelre en Zutphen, inv.nr. 1521.
[15] Hier overgenomen uit de gedrukte versie ‘Tractaet van Vreede, den aghtienden aprilis 1666 binnen de stadt van Cleve gemaeckt ende geslooten tusschen de Hoogh Mogende Heeren Staten-Generael der Vereenighde Nederlanden ter eenre, ende den Heere Bisschop van Munster ter andere zijde’ (’s Gravenhage, 1666). Zie ook: H.G. Harkema, ‘De betrekkingen van het bisdom Münster tot de Nederlanden, inzonderheid tot Gelderland, tot aan den Vrede van Kleef, 18 april 1666’, in: Bijdragen en Mededelingen ‘Gelre’, VII (1904), blz. 2-65, hier blz. 51-52.
[16] De vorstbisschop moest nadrukkelijk afstand doen van de soevereiniteit over Borculo, waarvoor de instemming van het domkapittel vereist werd. Aan de rechten van het Rijk werd niet getornd.