In het archief van de Nassause Domeinraad berusten enkele bronnen die wat meer inzicht geven in de procedure van de jaarlijkse keur van het Borculose stadsbestuur.[1] Tot en met 1778 vonden die plaats op de eerste zondag na Driekoningen (Trium Regum, 6 januari), maar de nieuwe heer van Borculo, Prins Willem V besloot op 1 maart 1778 op voorstel van de drost de stadskeur te verplaatsen naar de eerste woensdag in april. De ‘bestelling’ of benoeming was een eenzijdige gebeurtenis. Hij geschiedde door de heer van Borculo was. Die bepaalde op zijn Hof (of na 1778 in Den Haag) wie mocht blijven of wie nieuw aantrad. De eenzijdige aanstelling betrof de vier burgemeesters, de stadsrentmeester, de kerkmeesters en de provisoren van de stad. De benoeming van de vier burgemeesters was van extra belang, omdat zij in die functie ook schepenen van het landgericht waren, dat recht sprak over de gehele heerlijkheid. Twee van de vier burgemeesters vormden samen met de door de heer benoemde richter het stadsgericht. Om burgemeester te kunnen worden, moest de kandidaat in ieder geval burger van Borculo zijn. Zo werd op 9 januari 1681 Israël Wiginck in die functie benoemd, maar hij moest eerst zijn burgereed afleggen en het burgerrecht voldoen, voordat hij de burgemeesterseed kon afleggen in handen van de drost. Bij de benoemingen werd soms een voorbehoud gemaakt, zoals in het geval van burgemeester Zeino Meilinck, tegen wie in 1679 een strafrechtelijk onderzoek liep. Volgens artikel 21 van het in 1590 opnieuw vastgelegde stadsrecht, was de benoeming geen vrijblijvende zaak: wie zijn benoeming weigerde moest een boet van anderhalve oude schild betalen. De stadskeur was ook de gelegenheid bij uitstek voor de heer om zijn ergernissen te uiten en aan te sturen op beter bestuur. In 1678 gaf graaf Otto van Limburg Stirum, de drost mee:
‘Den drost sal an die burgemeesteren in ’t serieuste anseggen dat sullen besorgen op haer Raedthuys te hebben goedt gewichte ende maete om daermede die defecten te corrigeren die in die winckels souden mogen ontstaen, als mede besorgen dat die poorten der stadt op een behoorlijcke wise worde geslooten ende geopent ende dat die straten ende bruggen der stadt worden gerepareert bij poene van verlies van haere privilegien. Actum Borkelo den 13 january 1678. [w.g.] Otto GrLuB.’[2]
Zijn zoon, graaf Frederick Willem gelastte de drost op 19 december 1685:
‘Vorder wordt den drost gelast alle de voorgaende ordres so van ons H. vaeder l.m.[3] en de onse omtrent het repareren van straeten, mestvaelten, sluyten der poorten en voornaementlijck die vergaederinge des gerichts in de herberghen, als alle andre ordres, streelende tot maintenue van politie[4] en stadt en onser gerechtigheden te renovieren en de aengestelde magistraeten wel ernstelick aenmaenen, dat een ieder sijn functie en dienst met getrouwicheit warneemen en voor all eendracht onder malcanderen onderhouden.’[5] Wat niet verhinderde dat de verhoudingen tussen stadsheer en stadsbestuur in die jaren goed geweest moeten zijn. Het werd zelfs gevraagd om peet te staan over de op 25 april 1686 geboren graaf Albert Dominicus van Limburg Stirum. Dat was de stad wel een duur geschenk waard. De magistraat besloot op 11 november de jonge graaf ‘te verehren tot een gedachtenis [met] een silveren lampet met lampetschotel, gelick dan oock geschiet, sijnde door den tiddelicken stadtrentmr. Peter Spancke te maeken bestelt bij mr. Loesinck tot Zutphen met voorscreven jongen heeren graeven nahmen circumscriptie ende des stadtwapen onder beyde het lampet ende schotel’. Het geschenk kostte de stad maar liefst 353 gulden en 17½ stuiver. Op 24 december 1686 werd het doopgeschenk door de gezamenlijke burgemeesters en de rentmeester afgeleverd op ’t Hof.[6]
Bronnen: Magistraatsbestelling_1679_1778_artikel_BtVw
[1] Nationaal Archief, Archief Nassause Domeinraad (oud: NDR-Vervolg inv.nr 1541.3)
[2] Idem.
[3] Lof[fe]lijke memorie
[4] Handhaving van het bestuur
[5] ECAL, OA Borculo, inv.nr. 11.
[6] ECAL, OA Borculo, inv.nr. 1, blz. 126.