Een van de mooiste plekjes van de stad Borculo is het watermolencomplex. Ooit behoorde deze molen tot de vrije (allodiale) bezittingen van de Heren van Borculo. Over de ouderdom van het molencomplex is nog wel veel onduidelijk. H. Hagens[1] meent, dat de molens waarschijnlijk niet veel ouder zullen zijn dan het midden van de 16de eeuw. In een gerechtelijk getuigenverhoor van 7 januari 1601 ‘stylo novo’ wordt aan Johan Kloth, Else Vaecks en Gerdt Wantscher gevraagd of zij konden bevestigen dat de olie- en korenmolens van Borculo als vrije goederen door de Heer van Borculo waren aangekocht van de familie van Keppel (heren van Verwolde)? De verklaring speelde een rol in het proces[2] tegen de vorstbisschop van Münster voor het Hof van Gelderland in 1613. Het was in het belang van de eisende partij, graaf Joost van Limburg en Bronckhorst, beoogd heer van Borculo, om het aantal allodiale goederen zo groot mogelijk te maken, want dan vielen die niet onder de leenband met Münster. De vraag luidde letterlijk:
‘Zum dritten, ob nitt zeugen bewust unnd van ire elteren dick unnd vaken gehortt haben, auch ein gemeinsaem ist gewesenn, dass die oly- unnd korenmollen zu Borkelo freigh synt angekofft van den vonn Keppel, heren zu Verwolde, stedes unnd alle zu zeitt vor vrigh gudt gementlichen geachtet, reputirt unnd gehalten syndt?’
Getuige Johan Kloth, die verklaarde ouder dan 60 jaar te zijn en zeker 52 jaar in Borculo gewoond te hebben, kon de vraag niet beantwoorden.
Getuige Elske Vaeck, die ook verklaarde ouder te zijn dan 60 jaar, was in Borculo geboren en getogen. Zij had van wijlen haar vader, die ouder was geworden dan 80 jaar, gehoord, dat de zuster van graaf Joost, gravin Anna, die in 1528 was gehuwd met Gumprecht van Neuenahr, op haar sterfbed (tussen 1544 en 1553) aan haar broer gezegd had,
‘datt sie van irenn bruhtschatte dem armen zu Borckelo ethwess ahn korn unnd geltt jarlix geven offte machenn woltte. Unnd konde solch koren unnd geldtt nergentt frier legenn dan ihn die koren unnd olymolle als vrigh gutt, darvan die moder unnd broder siegell und breve gegevenn.’
Zou daar de schenking van een rente uit de molen aan de Borculose armen door graaf Joost in 1552 mee te maken hebben? Zij zou haar moeder (gravin Mette van den Bergh, overleden in 1539) en haar broer daarvan bewijsstukken overlegd hebben. Maar die zijn niet bewaard gebleven. De inhoud van deze getuigenis strookt deels ook niet met de feiten.
De laatste getuige, Gertt Wantscherer, verklaarde tussen de 70 en 80 jaar oud te zijn. Hij had slechts ‘mehrmals horen seggen, dass gerortte mollen frigh werenn’.
Met zulke getuigenissen schoot de eiser niet echt op. Maar het is wel duidelijk dat de geschiedenis van de Borculose molens nog wat open eindjes heeft.
Het tot nu toe oudste en ‘harde’ gegeven over de Borculose molens dateert uit 1552, als graaf Joost van Bronckhorst en zijn vrouw, gravin Maria von Hoya en Broickhuesen aan de armen in het gasthuis van Borculo een rente schenken van 32 malder rogge jaarlijks, gaande uit de korenmolen aldaar, en een rente van 16 guldens uit de oliemolen.[3]
Oud of niet, de watermolen speelde een belangrijke rol in de verdediging van de stad aan het eind van de 16de eeuw, toen ook de neutrale Heerlijkheid Borculo te maken kreeg met het strijdtoneel van de Tachtigjarige Oorlog. In 1591 kreeg gerichtsschrijver Gerhardt van Wullen toestemming om bij de molen een huis te bouwen, onder de voorwaarde, dat hij een stenen muur uit het water zou optrekken. Deze muur moest zodanig gebouwd worden, ‘dass men in noithfall darauss scheissenn unnd wehr doen konde´.[4] Het was toch al een jaar waarin het stadsbestuur druk bezig was om van de Münsterse regering toestemming te krijgen tot ‘tymmeren zu schutzunge unnd bevestiginge dess vleckes Borckelo’. Ook andere werken mochten uitgevoerd worden ter versterking van de stad. Ten behoeve van de ‘verbouwinge der stadtporten, hameien unnd slachbomen’ werd hout beschikbaar gesteld.[5] Een volgende vermelding dateert uit 1602. Op 12 oktober van dat jaar werden tussen het stadsbestuur en de Munsterse afgevaardigden besprekingen gevoerd over o.a. het herstel en uitbreiding van de schans binnen de watermolen en de molenstraat. De Munstersen willen een kostenspecificatie zien van de reparatie en willen bovendien dat er een wal met borstwering[6] gemaakt wordt. De straat moet van steen gemaakt worden en ook daarvan moet de stad een kostenspecificatie overleggen.[7]
Uit de heerlijkheidsrekening van 1580-1581 blijkt dat de water- en oliemolen zijn verpacht aan Henrich Stalknecht voor 800 gulden.[8] Dat was een aanzienlijk hoger pachtbedrag dan de Nieuwe Molen in Olden Eibergen, de Groenlose watermolen en de windmolens van Neede en Lichtenvoorde moesten opbrengen. Deze molens waren eveneens Borculose bezittingen. Veel meer wordt er niet over de Borculose molens niet vermeld in deze oudste heerlijkheidsrekening.
Ook in latere jaren brachten de Borculose molens veel meer pacht op dan de andere Heerlijkheidsmolens. De koren- en oliemolen in de stad werden in het midden van de 17de eeuw verpacht voor 1400 daalders of 2100 guldens. Zij was daarmee de belangrijkste molen van de heer van Borculo. In 1658 werd het molencomplex uitgebreid met een vol- en eekmolen, die echter vóór 1845 al weer was verdwenen. De pacht van de ‘water-, koorn-, oly- en eekmoolen’ deed in 1777 nog 1700 gulden.
In 1812 werden enkele Borculose Domeingoederen verkocht, waaronder ook de watermolen. Koper werd C.F. Beins, die de molen in hetzelfde jaar nog doorverkocht aan H. Reerink. Later werd het complex verkocht aan olieslager J. Heukelman. In 1886 werd de oliemolen verkocht aan het pas opgerichte Waterschap van de Berkel. D.H. Schaars, die was gehuwd met een dochter van Heukelman, bouwde in 1881 een chichoreifabriek naast de korenmolen.
In 1921 werd deze verplaatst. In 1924 werd de gemeente Borculo de nieuwe eigenares van de korenmolen. Het Waterschap van de Berkel verkocht in 1957 de oliemolen eveneens aan de gemeente. De laatste korenmulder was Bouwmeester, die na de Tweede Wereldoorlog de produktie op de molen stopzette. Het molencomplex werd in 1971 gerestaureerd. De korenmolen kreeg een functie als restaurant, terwijl de oliemolen ingericht werd als tentoonstellingsruimte. Thans (2015) is er ook een restaurant in gehuisvest. De meest gedetailleerde tekening van de molenwerken is gemaakt door Willem (W.C.A.) Staring omstreeks 1845. De tekening is gepubliceerd door H. Hagens in zijn welbekende boek over de Oost-Nederlandse watermolens en is ook te vinden op deze website.
In de korenmolen bevinden zich twee bijzondere stenen, beide daterend uit de jaren tussen 1683 en 1722. Dat kan afgeleid worden van de namen die erop vermeld staan. Het betreft graaf Wilhelm Frederik van Limburg Stirum (1649-1722), heer van Borculo sedert 1680, en diens vrouw Lucia van Aylva (1660-1722). Het paar huwde in 1683.[9] Hagens[10] vermeldt dat de stenen ‘waarschijnlijk afkomstig’ zijn ‘uit het in 1870 afgebroken kasteel van Borculo. Ik betwijfel dat: het kasteel waar het genoemde echtpaar woonde, was al omstreeks 1770 gesloopt tot op de fundamenten en de kelders na. Het gravenpaar was bovendien te veel in strijd verwikkeld met schuldeisers om nog zelf veel te kunnen verbouwen aan het grote kasteel, laat staan daar (nieuwe) gedenkstenen te plaatsen. Ik meen daarom dat de stenen of omstreeks 1770 zijn verplaatst bij gelegenheid van de sloop van het kasteel, of rechtstreeks geplaatst zijn in de korenmolen. Dat laatste zou dan kunnen duiden op molenbouwactiviteiten in de jaren tussen 1683 en 1722. Hergebruik van bouwmateriaal was overigens zeer gewoon. Dat het gravenpaar zuinig moest zijn blijkt ook wel uit de stenen, die, wat wel waarschijnlijk is, hergebruiksexemplaren zijn en optimaal gebruikt moesten worden om alle namen en titels geplaatst te krijgen. Op beide stenen wordt bovendien (noodgedwongen) veel gebruik gemaakt ligaturen, enige aaneengekoppeld geschreven letters, zoals ‘&’(=et, en) en (in feite) ook de ‘w’ (Engels: double u).
Nu de tekst op de stenen. In de transcriptie, na de foto, heb ik de ligaturen onderstreept. De letters die op de stenen ontbreken en/of niet (meer) leesbaar zijn, zijn tussen schrijvershaken [] toegevoegd. De interpunctie heb is ook van mijn hand. Tenslotte zijn alle letters ‘u ‘, die als ‘v’ gelezen moeten worden, ook als zodanig getranscribeerd:
Lucia gravinne v.
Limborg ende Bronchors[t],
vrowe tot Stirum,Wis[ch],
Borkelo ende Ghemen,
Erfbannervrow van
Gelderlant, geboorn[e]
Van Aiilva, etc.
Steen 2:
[Fre]deric Wilhelm, grae[f] [tot]
[Lim]borg ende Bronchorst, h[eer]
tot Stirum, Wisch, Borkelo en[de]
[Gh]emen, erfbannerheer van Geld[erland]
[Li]eutenant-admiral van
Frieslant, stad Groningen
ende Ommelanden, etc.
Als u er zin in heeft is het een mooie oefening in oud-schrift, als u dit mooie plekje bezoekt.
Bennie te Vaarwerk
Overige literatuur (niet in de voetnoten genoemd):
- H.W. Heuvel, ‘Borculo in de 1e helft der 19e eeuw’, in: Idem, Nagelaten Werk (Enschede 1973), 135-163, i.h.b. 148-149.
- A.J. Derking, ‘De toestand van de Borculose watermolen op 1 mei 1642’, in: Kleine Reeks, Verhalen over de geschiedenis van stad en heerlijkheid Borculo, nr. 10 (2004), blz. 43-44
[1] Over deze molen is het meest volledig geschreven door H. Hagens, Molens, Mulders, Meesters. Negen eeuwen watermolens in de Gelderse Achterhoek, Salland en Twente (Almelo, 1978), blz. 122-128. In onderhavig blok zijn enkele niet onbelangrijke ´nieuwe´ gegevens toegevoegd aan de Borculose molengeschiedenis. Tenzij anders vermeld, zijn de gegevens afkomstig uit diens molengeschiedenis.
[2] Gelders Archief, Hof van Gelderland, Civiele processen, inv.nr. 5052/17
[3] Gelders Archief, Archief Heren van Borculo (0378) inv.nr. 16 (regest 1158), Rentebrief 1552.
[4] Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers (ECAL), Oud-archief (OA) Borculo, inv.nr. 1, Legerboek, fol. 19.
[5] ECAL, OA Borculo, inv.nr. 1, Legerboek, fol. 16v.
[6] Een borstwering is een verhoogd gedeelte van een verdedigingsmuur of wal die meestal tot borsthoogte reikt (W.H. Schukking, Vestingwerken in Nederland (Zutphen 1988))
[7] ECAL, OA Borculo, inv.nr. 1, Legerboek, fol. 45-46.
[8] Landesarchiv Nordrhein-Westfalen, Abteilung Westfalen (LANRW-AW), Fürstentum Münster, Landesarchiv, 504, Nr. 7., fol. 75v. De rekening van de heerlijkheid Borculo over 1580-1581 is uitgegeven door de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo als bronnenpublicatie nr. 6 in 2008.
[9] A.P. van Schilfgaarde, De graven van Limburg Stirum in Gelderland en de geschiedenis hunner bezittingen. Eerste stuk. Geschiedenis. Inventaris. (Assen 1961), blz. 80-84.
[10] Hagens, a.w., blz. 125