Het is in de Oostnederlandse context een betrekkelijk uniek gegeven dat er enkele zestiende eeuwse boedelinventarissen bewaard gebleven zijn van adellijke huizen. En dan nog wel van drie adellijke huizen in de heerlijkheid Borculo en twee behorend tot de graafschap Bronckhorst. Het betreft de huizen Borculo, Aamschot, Lichtenvoorde, Bronckhorst en Eerbeek. Gemeenschappelijke noemer was dat de huizen aan dezelfde eigenaar behoorden, nl. de graaf van Bronckhorst, die tevens heer van Borculo was. De boedelinventarissen zijn getranscribeerd (overgezet in modern schrift) en te vinden op de pagina over de Borculose kwestie in documenten.
De boedelinventarissen bevatten een opsomming van het op de vijf huizen aanwezige roerend goed en van de schulden van de op 5 oktober 1553 op het huis Eerbeek aan de ‘sweetsieckte’ overleden laatste heer van Borculo uit het huis Bronckhorst, graaf Joost van Bronckhorst. De lijsten blinken uit door de details die een goed inzicht geven in het leven van één van de belangrijkste adellijke families in Oost-Nederland in het midden van de zestiende eeuw. Maar minstens even belangrijk is de beschrijving voor de bouwgeschiedenis van de verschillende huizen, want de inventarisatie van de roerende goederen van de graaf en gravin geschiedde per huis en per vertrek. Daardoor wordt het voor het eerst in de geschiedenis mogelijk een indruk te krijgen van de gebouwencomplexen te Borculo, Lichtenvoorde, Bronckhorst en Eerbeek. De beschrijvingen maken het mogelijk een rangorde aan te brengen in de kastelen. Qua omvang scoort Borculo het hoogst, Lichtenvoorde het kleinst. Dat laatste lijkt in het midden van de zestiende eeuw niet meer dan een jachtslot te zijn geweest.
Na het kinderloos overlijden van graaf Joost in 1553 (de titel ‘graaf’ had hij
omstreeks 1530 aangenomen en heeft alleen betrekking op Bronckhorst) kwamen
Borculose bezittingen in zwaar weer terecht. De Heerlijkheid Borculo was een leen van de vorstbisschop van Münster. Bovendien kon Borculo, volgens Münster, alleen in de mannelijke lijn vererven. Hoewel graaf Joost een testament had, heeft hij verzuimd daarin de naam van een erfgenaam te vermelden. De leenheer trok vervolgens het manleen Borculo aan zich. De gravin-weduwe, Maria von Hoya
(ook wel Von der Hoya und Broickhausen genoemd), kreeg het vruchtgebruik van de heerlijkheid voor de duur van haar leven. In de bronnen uit die tijd kun je haar tegenkomen als de ‘lijftuchtersche’, de ’tuchtersche’ en/of ‘regentesse’. Maria von Hoya overleed in 1579, waarna Münster het bestuur over de heerlijkheid aan zich trok en twee partijen, te weten de graaf van Diepholt en graaf Joost van Limburg-Stirum, probeerden hun erfrechten geldend te maken.
Graaf Joost had een gigantisch bezit nagelaten, daaronder het graafschap Bronckhorst, de heerlijkheid Borculo (met het ambt Lichtenvoorde) en vijf kastelen: Bronckhorst met Eerbeek, Borculo met Aamschot en Lichtenvoorde.
Op 13 januari 1554 verscheen de gravin-weduwe in hoogsteigen persoon voor notaris Theodorus van Kernebeek van Vreden en verzocht hem een inventaris te maken van de inboedel van de genoemde huizen en kastelen. Met de getuigen Wolter de Rode van Heeckeren, richter van Borculo, Johannes Haecke, secretaris van Hoya, Tilman van Raisfelt, rentmeester en Wilhelmus van Ee of Ede, korenschrijver te Borculo, werden de kastelen bezocht en vertrek voor vertrek opgenomen waaruit de boedel bestond.
De boedellijsten geven veel informatie over de kleding, sieraden, meubilair en inrichting van de huizen. Daardoor wordt het mogelijk een goed beeld te krijgen van de verschijning van de laatste graaf en gravin uit het Huis Bronckhorst. Momenteel is re-enactment in de mode. Wellicht is er een Borculose of andere toneelgroep te vinden die hiermee iets kan doen.
Bennie te Vaarwerk