Het in Hupsel gelegen erve Borkink wordt al genoemd in het leenregister van bisschop Floris van Wevelikhoven van Munster (1364-1379). In 1379 werd deze bisschop verplaast naar de zetel van Utrecht. De leenman van de Munsterse bisschop was Willem Slintwater die uit Borkink 1 molder rogge “Groenlose maat” en de tiend van de tuinvruchten kreeg. Hier bestond het leen dus uit een rente en een tiende. Borkink was een gewaard erf in de buurschap Hupsel. Na 1646 is het gesplitst in Borkink en Wessels.
In 1681-1682 werd er een proces voor het Hof van Gelderland gevoerd, waarin Hupselse erven en boeren een belangrijke rol vervulden. Dat proces geeft een goed inzicht in de (restanten van de) eigenhorigheid in de Heerlijkheid Borculo. De voogd van Eibergen was opzichter over deze bijzondere categorie horigen (akte van aanstelling voor Berent van der Wijck van 12 mei 1638). Het proces ging tussen Fredrick van der Wijck, als voogd en opzichter over de eigenhorige lieden, en de gezamenlijke erfgenamen van Beernt Doeven in Hupsel, en ging over het erfrecht. Bij het overlijden van een eigenhorige vervielen alle goederen aan de Heer van Borculo. De erfgenamen konden dit erfrecht van de heer afkopen. Dat de erfgenamen niet blij waren met dit erfrecht spreekt voor zich en het werd dus ook aangevochten, zoals in het geval van Doeven. In de juridische strijd worden tal van getuigen gehoord en afschriften van nalatenschappen van andere eigenhorigen gemaakt en van andere zaken die op de rechtspositie van de eigenhorigen in de Heerlijkheid Borculo en daarbuiten (Vreden) betrekking hebben. In het document zijn een samenvatting van de inhoud van het proces en van de bijlagen opgenomen. Het betreft o.a. eigenhorigen uit de families Geerdink (Haarlo), Blecken of Bleken (Neede) en te Ruller en getuigenverhoren van Borckinck en anderen. In dat getuigenverhoor van 17 januari 1680 verklaart Jan Borckinck omstreeks 70 jaar oud te zijn en niet op het goed Borckinck geboren te zijn. Dergelijke processen bevatten vaak (veel) oudere stukken, meestal in afschrift, maar soms ook originelen die voor een boerderij- en/of familiegeschiedenis van enig belang kunnen zijn waar doop-, trouw-, lidmaten- en/of begraafregisters geen informatie bieden of simpelweg niet aanwezig zijn. De stukken laten ook zien dat de bewoners zich noemden naar de boerderij waarop zij woonden.