Zo aan het eind van het jaar haal ik H.W. Heuvels Oud-Achterhoeksch Boerenleven maar weer eens van de plank. Mijn exemplaar is een geschenk van een dankbare Arnhemse evacuee aan mijn vader in 1947. Het is de derde druk, die in 1946 verscheen en dus op slecht papier gedrukt is. Nu is Heuvel al meer dan 90 jaar dood, maar zijn gedachtengoed, en zeker genoemd werk, leeft nog in de Achterhoek.
Zo is er een studiekring die in 2017 nog een bundel met artikelen over zijn leven en werk uitgaf. Heuvels schets (nou ja) van het boerenleven is gebaseerd op zijn jeugdherinneringen uit de laatste decennia van de 19de eeuw.
Daarmee lijken we te vergeten dat er ook nog een twintigste eeuw is geweest, die diep ingegrepen heeft in het (Achterhoekse) boerenleven. Het door Heuvel geschetste harmonieuze samenleven van generaties onder één dak, werd in 1959 hard onderuitgehaald door G.A. Kooy in zijn sociologische studie De oude samenwoning op het nieuwe platteland. Een studie over de familiehuishouding in de agrarische Achterhoek.
Maar in tegenstelling tot het boek van Heuvel, heeft Kooy’s boek de weg naar de massa niet gevonden. Toch is het door Kooy geschetste nieuwe(re) Achterhoeks boerenleven veel herkenbaarder, dan het romantische en historiserende boerenleven van Heuvel. Ook nu nog. Zonder het belachelijk te willen maken, zouden passages daaruit een inspiratiebron geweest kunnen zijn voor Dieka en Moo van de Wierdense Revue (weliswaar Twente, maar soms zijn de verschillen niet zo groot).
Toch hebben die oude en nieuwere Achterhoekse boeren niet alleen generatieconflicten ‘achter de pöste’ uitgevochten, maar hebben wel degelijk de signalen van de nieuwe tijd opgepakt. Na de markenverdelingen in de negentiende eeuw kregen tal van jongere boerenzonen (en soms ook -dochters) een kans om zelf een boerderij te beginnen. Boeren verenigden zich vanaf het einde van de negentiende eeuw lokaal in coöperatieve aan- en verkoopverenigingen. In Gelderland was daarbij aanvankelijk een grote rol weggelegd voor een organisatie als de Geldersche Maatschappij van Landbouw. Coöperatieve zuivelfabrieken en aan- en verkoopverenigingen werden alom opgericht en vanaf de Eerste Wereldoorlog vielen vooral de aan- en verkoopverenigingen ten prooi aan de verzuiling. De boerinnen verenigden zich, zij het in de regel later, in boerinnenbonden, die eveneens volgens zuilen georganiseerd waren. In de Tweede Wereldoorlog verbood de Duitse bezetter de standsorganisaties. De aan- en verkoopverenigingen mochten blijven bestaan: zij dienden immers een economisch doel.
In de laatste drie decennia van die eeuw vond opschaling plaats, parallel aan het langlopende proces dat op de boerenbedrijven zelf plaats had. Door ontzuiling werden de overgebleven boeren nu verenigd in gemeentelijke afdelingen van LTO-Nederland.
Het is hier natuurlijk niet de plaats om in te gaan op specifieke ontwikkelingen, maar ik zie in die lokale coöperaties en standsorganisaties een typisch twintigste eeuws fenomeen, waarvoor tot nu toe te weinig systematisch aandacht is geweest. Zo ook in de Achterhoek, waar het Lochemse bedrijf For Farmers voortgekomen is uit een fusiegolf van aan- en verkoopcoöperaties in Oost-Nederland. Waar zijn al die lokale archieven gebleven? De archieven van de vroegere Achterhoekse zuivelcoöperatie Coberco, eveneens uit fusies van lokale coöperaties voortgekomen en inmiddels alweer verder opgeschaald, berusten in het Regionaal Archief Zutphen, maar ik vermoed dat maar weinig mensen dat weten. De coöperatie was stevig geworteld in de Achterhoek, ook wetenschappelijk en politiek. De Achterhoek, beter gezegd Borculo, heeft de eerste bijzonder hoogleraar Coöperatieleer voortgebracht, G. J. ter Woorst (1984), die eerder voor de Katholieke Volkspartij deel uitmaakte van het toen zo genoemde ‘groene front’.
De tijd staat niet stil. De opschaling gaat door, de ontbinding van de ‘agrarische Achterhoek’ ook. Dat heeft gevolgen voor de (lokale)geschiedschrijving die zich steeds meer richt op recente, dus door lezers nog (mee)beleefde geschiedenis, die bovendien kort en beeldend moet zijn. Maar wij bouwen verder op de fundamenten die onze ouders en grootouders hebben gelegd, de nieuwere Achterhoekers. Het is ook een taak van de lokale geschiedschrijving die onzichtbare fundamenten zichtbaar te maken en een taak voor archiefdiensten om archieven van die organisaties te verwerven, omdat ze een uniek beeld vormen van de landbouwgeschiedenis van de vorige eeuw.
In de wetenschap dat wij nog enkele uren verwijderd zijn van het Achterhoekjaar 2018, wens ik u allen het beste voor het nieuwe jaar.
Bennie te Vaarwerk