In de historische literatuur wordt het geschil over het bezit van Borculo tussen de erfgenamen van graaf Joost van Bronckhorst, heer van Borculo, en de vorstbisschoppen van Münster aangeduid als ‘de kwestie Borculo’. De zaak heeft echter ook een politieke component, namelijk hoe Gelders (of beter: hoe Graafschaps of Zutphens) was de heerlijkheid Borculo in de middeleeuwen? Deze component heeft vooral de wind in de zeilen gekregen nadat de heerlijkheid bij vonnis van het Hof van Gelderland was toegewezen aan graaf Joost van Limburg Stirum en de daarop gevolgde militaire bezetting van Lichtenvoorde (december 1615) en Borculo (februari 1616) door troepen van het Kwartier van Zutphen.
Eén van de hardnekkigste fabels is die betreffende de opdracht in 1406 in het geheim van stad en heerlijkheid Borculo door Gijsbert III van Bronkhorst en Borculo aan de vorstbisschop van Munster. De feitelijk zwakke basis van het vonnis van 1615 heeft dit zoeken naar Gelderse of Graafschapse wortels van Borculo versterkt.
Borculo Gelders?
Zelfs in recent verschenen literatuur kan men nog lezen dat de heerlijkheid Borculo in 1406 door Gijsbert III van Bronckhorst – heer van Borculo tussen 1405 en 1409 – in het geheim aan de vorstbisschop van Münster zou zijn opgedragen, om de heerlijkheid vervolgens van hem in leen te ontvangen. Voordien zou Borculo een Gelderse heerlijkheid zijn geweest.
Een prachtig staaltje van “vergeldersing” (in het kader van de strijd om de opvolging in Borculo tussen 1579 en 1615?) vindt men in het archief van de Nassause Domeinraad in het Nationaal Archief. Onder nummer 5434a wordt een afschrift van een belening van Otto van Bronkhorst door hertog Arnold van Gelre met de heerlijkheid Borculo uit 1426 bewaard. In de marge van dat document wordt vermeld: ‘Hiervan en bevint men niet in de leenboecken’.
Sinds enkele jaren weten we dat dit verhaal niet op de feiten gebaseerd is. Reeds voor 1379 hield Gijsbert (II) van Bronckhorst het kasteel en de helft van de heerlijkheid en rechtsgebied van de Münsterse bisschop Floris von Wevelikhoven in leen. Het desbetreffende fragment uit het leenboek van bisschop Floris von Wevelikhoven, dat berust in het Staatsarchiv Münster, is hier afgebeeld.
In het Latijn staat er: Item, Ghyselbertus de Brunhorst, dominus de Borclo, tenet castrum et dimidietatem dominii et judiciorum corundem. Residuam partem tenet Henricus filius eius de Wyssche. Item decimam tenet unam sicut in parrochiis Brunen et Dingeden. Et decimam minutam in parrochia Versevelde.
Vertaald: Ghyselbert van Bronkhorst, heer van Borculo, houdt in leen het kasteel van Borculo en de helft van de heerlijkheid en van de jurisdicties [gerechten] van die plaats. De andere helft houdt zijn zoon Henric van Wisch in leen. Verder houdt hij [=Ghyselbert] een tiende, zoals in de parochies Brunen en Dingeden. En een smalle tiende in de parochie Varsseveld.
Met die andere helft kan Eibergen bedoeld zijn, omdat het geslacht Van Wisch daar gegoed was (de Hof te Eibergen/te Vaarwerk) en in 1261 door een ruilhuwelijk tussen Borculo en Wisch dit laatste geslacht een gericht in Juckenberg (de Jukkenberg bij Eibergen?) toegezegd kreeg. Feit is dat Wisch vooral goederen bezat die nabij, maar buiten het dorp, later stadje, Eibergen gelegen waren. Borculo bezat een kasteel in Eibergen, dat mogelijk hetzelfde is als de Borg, die gestaan heeft op de locatie van het gemeentehuis.
Gijsbert (III) van Bronckhorst was de zoon van Gijsbert (I) van Bronckhorst (overleden in 1356) en voor 1344 gehuwd met Catharina van Leefdael. Zij overleed op 13 april 1361. Gijsbert III huwde in februari 1360 met Henrica van Dodinkweerde, vrouwe van Borculo. Uit dit huwelijk zijn geen kinderen bekend. Henrica overleed voor 1397. Borculo vererfde op haar neef Godert van Borculo genaamd van Dodinkweerde. In 1397 heeft deze de heerlijkheid overgedragen aan Gijsbert (III) van Bronckhorst. Deze stierf in 1401, waarna de heerlijkheid vererfde op zijn neef Frederik van Bronckhorst.
Ergens tussen 1364 en 1379 – de periode waarin Floris von Wevelikhoven bisschop was in Münster – werd Gijsbert (III) van Bronckhorst beleend met het kasteel van Borculo en de helft van de heerlijkheid met de daarin gelegen gerichten. De andere helft hield ‘zijn zoon’ Henricus van Wisch in leen van de vorstbisschop. Twee vragen zijn in dit verband belangrijk: waarom werd Henricus van Wisch ‘zoon’ genoemd van Gijsbert van Bronckhorst? En: welk(e) gebied(en) en gericht(en) behoorde(n) bij die andere helft die Hendrik van Wisch in leen hield? We beperken ons hier tot beantwoording van de eerste vraag.
Het huwelijk van Gijsbert III van Bronckhorst met Henrica van Dodinkweerde is kinderloos gebleven. Henricus van Wisch kan dus geen zoon van hen geweest zijn. Kemkes c.s. [zie literatuurlijst] beweren dat Gijsbert slechts een dochter had, die gehuwd was met Henricus van Wisch. ‘Zoon’ moet men dan dus lezen als ‘schoonzoon’. Maar ook dit is onjuist.
Catharina van Bronckhorst (overleden na 1420) sloot huwelijkse voorwaarden met Henrick heer van Wisch op 15 juni 1381. Zij was dochter van Willem van Bronckhorst en Cunigonda van Meurs. Deze Willem van Bronckhorst was zoon van Gijsbert (II) van Bronckhorst en Catharina van Leefdael. Hij was dus een broer van onze Gijsbert (III). Henrick van Wisch was een aangetrouwde neef.
De opvolgers van Gijsbert II te Borculo
- Frederik van Bronckhorst, heer van Borculo, als erfgenaam van zijn oom Gijsbert (II). Hij was een zoon van Willem van Bronckhorst en Cunigonda van Meurs. Frederik overleed op 11 maart 1405. Zijn erfgenaam en opvolger te Borculo was zijn broer:
- Gijsbert (IV) van Bronckhorst, die gehuwd was met Hedwig van Tecklenburg. Huwelijkse voorwaarden werden gesloten op 7 november 1391. Hij overleed 1 november 1407 en werd opgevolgd door achtereenvolgens zijn zonen Willem en Otto. Hieronder een foto van een afschrift van de akte waarin Gyselbert van Brun[c]horst, heer to Borclo, bevestigt, dat hij in leen ontvangen heeft van bisschop Otto van der Hoya dat slot unde de alynge herscap van Borclo myd allen eren tobehoringen und myd allen guden de sarin roret. Hij ontving dus de gehele (niet meer gedeelde) heerlijkheid Borculo in leen op 6 maart 1406.
- Willem van Bronckhorst, heer van Bronckhorst en Borculo (tot 1417), en
- Otto van Bronckhorst, heer van Bronckhorst (1431) en Borculo (1417). Hij was gehuwd met achtereenvolgens Agnes van Solms, vrouwe van Ottenstein. De huwelijkse voorwaarden dateren van 10 december 1418. Zij overleed op 29 december 1439. Otto hertrouwde met Elizabeth van Nassau-Beilstein, die overleed in1459. Otto van Bronckhorst overleed op 23 februari 1458. Hij werd opgevolgd door zijn oudste zoon uit het tweede huwelijk:
- Gijsbert (V) van Bronckhorst, (1454-1489, gehuwd met Elisabeth van Egmond (1455-1539). Zij hertrouwde Jan van der Aa, heer van Bokhoven, ridder, drost van Gorinchem. Gijsbert (V) van Bronckhorst werd in Bronckhorst en Borculo opgevolgd door zijn jongere broer:
- Frederik van Bronckhorst (1456-1508), gehuwd met Mechteld van den Bergh, dochter van Oswald en Elisabeth van Meurs (huwelijkse voorwaarden van 8 oktober 1492). Uit dit huwelijk een zoon en een dochter. De zoon volgde hem in Bronckhorst en Borculo op:
- Joost van Bronckhorst. Geboren op 2 december 1503, overleden te Eerbeek op 15 oktober 1553 en begraven te Borculo. Sinds 1533 graaf van Bronckhorst. Hij was gehuwd met Maria von (der) Hoya (1508-1579). Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.
Vonnis van het Hof van Gelderland op 20 december 1615
Na de dood van graaf Joost van Bronckhorst, heer van Borculo, in 1553, heeft de leenheer, de vorstbisschop van Münster, kasteel, stad en heerlijkheid Borculo als vervallen mansleen aan zich getrokken. De gravin-weduwe, Maria von Hoya, verkreeg evenwel het vruchtgebruik. Graaf Joost had in zijn testament geen naam van een erfgenaam ingevuld. Daarop brandde een strijd los tussen de (zelfbenoemde) erfgenamen. Aan de ene kant stond Ermgard van Wisch, gehuwd met Georg van Limburg Stirum, dochter van Hendrik van Wisch en Walburgh van den Bergh. Laatstgenoemde was een zuster van Mette van den Bergh, echtgenote van Frederik,de voorlaatste heer van Bronkhorst en Borculo uit het huis Bronckhorst. Aan de andere kant stond Rudolph van Diepholt, achterneef van graaf Joost van Bronckhorst.
Chronologisch ziet de gang van (rechts-)zaken er tot 20 december 1615 als volgt uit:
- 1555. Het gericht van Borculo wijst alle allodiale (vrije of niet-feodale) goederen uit de nalatenschap van Joost toe aan gravin Ermgard van Wisch.
- 1556, 11 december. Gravin-weduwe Maria von Hoya erkent dat op de rechten van de vorstbisschop geen inbreuk zal worden gedaan door haar recht van vruchtgebruik.
- 1570, 9 juli. De juridische faculteit van de universiteit van Straatsburg, daartoe ingeroepen door het Münsterse leengericht tot wie Ermgard van Wisch en Rudolph van Diepenbrock zich gewend hadden, oordeelt dat de opvolging in vrouwelijke lijn in manslenen (zoals Borculo) niet toegestaan was.
- 1578, juni 28. Het Rijkskamergericht, bij wie Ermgard van Wisch in beroep was gegaan na het vonnis van het Münsterse leengericht, bevestigt het oordeel van de juridische faculteit van Straatsburg uit 1570.
- 1579, november. Overlijden van Maria von Hoya. Münster neemt Borculo en Lichtenvoorde in bezit en laat de archieven naar Münster overbrengen.
- 1612. Graaf Joost van Limburg Stirum, kleinzoon van gravin Ermgard van Wisch en Georg van Limburg Stirum, richt zich tot het Hof van Gelderland met het verzoek om hersteld te worden in de bezittingen die het Borculose gericht in 1555 aan zijn grootmoeder had toegewezen. Münster verzette zich hier tegen, omdat het Hof niet bevoegd was, want Borculo behoorde niet tot Gelderland. Bovendien was er nog een proces hangende voor het Rijkskamergericht in Spiers. Binnen deze kwestie werd nog onderscheid gemaakt tussen: het leen Borculo met alles wat daartoe behoorde (kasteel, stad, leengoederen), de allodiale goederen (die weliswaar in bezit waren geweest van graaf Joost, maar geen hofhorig of leengoed van de heerlijkheid waren), lenen die via huwelijk aan de heren van Borculo waren gekomen (de Solmse of Ottensteinse leengoederen) en Lichtenvoorde (al vanaf de Middeleeuwen strijdig tussen Münster en Bronckhorst.
- 1615, 20 december. Vonnis van het Hof van Gelderland in de zaak voor dit Hof aanhangig gemaakt door graaf Joost van Limburg Stirum tegen de vorstbisschop van Münster. Met de steun van de Staten-Generaal wees het Hof de heerlijkheid Borculo en Lichtenvoorde toe aan de eiser en bepaalde ook dat de vorstbisschop van Münster een schadevergoeding moest betalen voor geleden inkomstenschade. Ook diende Münster de kosten van de procedure te betalen. Op de nog lopende procedure bij het Rijkskamergericht werd geen acht geslagen. Bij het proces was geen vertegenwoordiger van de vorstbisschop aanwezig.